VN Vandaag
- Aftrek vervoerskosten als specifieke zorgkosten in hoger beroep verminderd
Hof Amsterdam beslist dat X het aantal bezoeken aan het AMC in verband met het verkrijgen van geneeskundige hulp niet aannemelijk heeft gemaakt. De aftrek vervoerskosten wordt verminderd mede omdat uitgegaan wordt van de door de inspecteur gewenste kilometerprijs.
De echtgenoot van belanghebbende, X, lijdt aan congenitale familiaire granulocyptopenie. Daarnaast heeft hij de ziekte van Crohn met de daarmee samenhangende gewrichtsklachten. Hij ondergaat daarvoor behandelingen in het AMC en bij een fysiotherapeut. De echtgenoot is als gevolg van zijn ziekte aangewezen op vervoer per auto. De dochter van X is in het jaar 2010 in behandeling bij een orthopeed in het AMC. In hoger beroep is de hoogte van de (extra) vervoerskosten in geschil die X in haar aangifte ib/pvv 2010 als specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht. Volgens de inspecteur komen slechts de kosten van 17 ritten naar het AMC voor aftrek in aanmerking en niet de door X gestelde 27 ritten.
Volgens Hof Amsterdam heeft X slechts 17 behandelingen in het AMC en 19 behandelingen door een fysiotherapeut aannemelijk gemaakt. Daarvan uitgaande heeft X dan 2242 km gereden in verband met het verkrijgen van die geneeskundige hulp. Het hof gaat van de door de inspecteur gewenste kilometerprijs van € 0,31 uit. De berekening van de inspecteur die is gebaseerd op de (objectieve) gegevens van (derde) instanties als de NAP en de beschikbare garagenota's biedt namelijk een beter aanknopingspunt dan de door X aan de gemeente doorgegeven maar niet door die instantie gecontroleerde kilometers. Het bedrag van de vervoerskosten wordt vastgesteld op € 695. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2017:5342 Editie: 29 december Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 16/00129 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3066 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 6.17 - Milieulijst 2018 vastgesteld
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Milieulijst 2018 vastgesteld.
De milieulijst voor het jaar 2018 is vastgesteld. De milieulijst is de bijlage bij de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009. In de milieulijst zijn ter uitvoering van de Wet IB 2001 categorieën bedrijfsmiddelen aangewezen die in aanmerking komen voor willekeurige afschrijving (VAMIL) als bedoeld in art. 3.31 Wet IB 2001 en voor milieu-investeringsaftrek (MIA) als bedoeld in art. 3.42a Wet IB 2001.
Met de instrumenten MIA en VAMIL worden investeringen in bedrijfsmiddelen, die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu, fiscaal gestimuleerd. Het gaat hierbij om niet-gangbare bedrijfsmiddelen, waarvan de marktintroductie door die instrumenten ondersteund wordt.
Jaarlijks vindt er een aanpassing van de milieulijst plaats, met als reden dat voor bepaalde bedrijfsmiddelen verdere stimulering van de marktintroductie niet meer noodzakelijk wordt geacht, dat de formulering van bepaalde bedrijfsmiddelen wordt aangescherpt of versoepeld, of dat er nieuwe, innovatieve bedrijfsmiddelen op de milieulijst worden opgenomen. Het budget voor VAMIL bedraagt € 40 miljoen voor 2018 en het voor MIA beschikbare budget voor 2018 bedraagt € 99 miljoen. Per melding dient de investering ten minste € 2500 te bedragen om in aanmerking te komen voor MIA of VAMIL.
Datum: 11-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3065 - Bijstellingsregeling accijns, bpm, mrb, belastingen op milieugrondslag en Provinciewet 2018
In de Staatscourant is de Bijstellingsregeling accijns, belasting van personenauto's en motorrijwielen, motorrijtuigenbelasting, belastingen op milieugrondslag en Provinciewet 2018 gepubliceerd.
Deze regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften die zijn opgenomen in deze wetten. De bedragen, genoemd in de diverse tariefsartikelen, worden per 1 januari 2018 aangepast door de tabelcorrectiefactor.
Datum: 28-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3064 - Bijstellingregeling directe belastingen 2018
In de Staatscourant is de Bijstellingsregeling directe belastingen 2018 gepubliceerd.
Deze regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften die zijn opgenomen in de Wet IB 2001, Wet LB 1964, Wet VPB 1969, SW 1956, Awir, Kostenwet invordering rijksbelastingen, het Uitvoeringsbesluit LB 1965, Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Wet bankenbelasting.
Datum: 28-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3062 - Wet geleidelijke uitfasering aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld in Staatsblad
De wet geleidelijke uitfasering aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen) is in het Staatsblad gepubliceerd en treedt op 1 januari 2018 in werking. Vanaf 1 januari 2019 wordt de aftrek in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd.
In Vakstudie Nieuws is aandacht besteed aan het wetsvoorstel (34819) in V-N 2017/56.8, V-N 2017/56.9, V-N 2017/56.10, V-N 2017/56.11, V-N 2017/59.9, V-N 2017/59.10, V-N 2017/59.16 en V-N 2017/63.2.
Datum: 20-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3060 - Versturen rekening motorrijtuigenbelasting is geen extra service van Belastingdienst
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de heer X door middel van een rekening of anderszins in kennis moet worden gesteld van de uiterste datum waarop de motorrijtuigenbelasting moet zijn voldaan, voordat hem - na het verstrijken van die datum - een verzuimboete kan worden opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting.
Aan de heer X is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 31, alsmede een verzuimboete van € 158, zijnde 3% van het wettelijk maximum van art. 67c AWR. In de beroepsfase is de boete alsnog verminderd tot € 52 (zie Besluit 1 september 2016, nr. BLKB2016/139338, V-N 2016/46.17.18). X stelt dat de boete onterecht is, omdat hij de rekening voor het betreffende tijdvak niet heeft ontvangen. Volgens X laat de kwaliteit van postbezorging op woonschepen zoals de zijne zeer te wensen over en belanden veel blauwe enveloppen tussen het spreekwoordelijke ‘wal en schip'. Aldus is hij niet in de gelegenheid gesteld om de belasting tijdig te betalen en een boete te voorkomen (zie Rechtbank Noord-Holland 16 februari 2017, nr. 16/23, V-N Vandaag 2017/421). De inspecteur stelt dat de belasting betaald moet zijn bij aanvang van het tijdvak en dat X zelf verantwoordelijk is voor een tijdige betaling. Het verzenden van een rekening is geen wettelijke verplichting en zou slechts een service zijn.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X door middel van een rekening of anderszins in kennis moet worden gesteld van de uiterste datum waarop de motorrijtuigenbelasting moet zijn voldaan, voordat hem - na het verstrijken van die datum - een verzuimboete kan worden opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting. Dit volgt namelijk expliciet uit de dwingende formulering van par. 33 onderdeel 1 alinea 2 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) dat de inspecteur een rekening moet zenden. Aangezien de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de rekening met de daarin vermelde uiterste betaaldatum op het adres van X is ontvangen of aangeboden, kan de boete niet in stand blijven. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 19-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBNNE:2017:4915 Editie: 29 december Instantie: Rechtbank Noord-Nederland Nummer: AWB - 16 _ 3504 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67c , Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, 33 - Terechte boetes voor elektronische aangifte-weigeraar
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de verzuimboetes passend en geboden zijn. De heer X is als IB-ondernemer namelijk verplicht om langs elektronische weg aangifte te doen.
De heer X is IB-ondernemer, maar weigert om elektronisch aangifte te doen. Voor 2012 en 2013 volstaat X met het sturen van een brief, onder meer bestaande uit een balans en een verlies & winstrekening. In de bezwaarfase zijn de ambtshalve opgelegde aanslagen alsnog verminderd conform de 'aangiftebrieven'. Volgens Rechtbank Noord-Holland zijn de beroepen van X daarom in zoverre niet-ontvankelijk. De verzuimboetes van € 369 en € 226 zijn terecht. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de boetes passend en geboden zijn. Op grond van art. 20 lid 2, aanhef en onderdeel a Uitvoeringsregeling AWR is X namelijk verplicht om langs elektronische weg aangifte te doen. De omstandigheid dat X vele jaren schriftelijk aangifte heeft gedaan, kan er niet toe leiden dat deze voor 2012 en 2013 door de wetgever opgelegde verplichting niet behoeft te worden nagekomen. X heeft de verplichting verzaakt, zodat de inspecteur bevoegd is de boetes op te leggen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 30-11-2017 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2017:5352 Editie: 29 december Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 16/00464 en 16/00465 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3061 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67a - Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling in Staatsblad
De Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling staat in het Staatsblad en treedt op 1 januari 2018 in werking. Deze wet bevat zowel maatregelen die een aanscherping als maatregelen die een versoepeling in de dividendbelasting inhouden.
In Vakstudie Nieuws is aandacht besteed aan het wetsvoorstel (34788) in V-N 2017/47.8, V-N 2017/47.9, V-N 2017/47.10, V-N 2017/53.5, V-N 2017/53.6, V-N 2017/56.6, V-N 2017/56.7, V-N 2017/59.8, V-N 2017/63.2 en V-N 2017/63.3.
Datum: 20-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Dividendbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3059 - Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling in Staatsblad
De Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling is in het Staatsblad gepubliceerd en treedt op 1 januari 2018 in werking. Deze wet heeft tot doel om de btw-landbouwregeling in de Wet OB 1968 met ingang van die datum af te schaffen omdat de regeling onvoldoende bijdraagt aan de beleidsdoelen.
In Vakstudie Nieuws is aandacht besteed aan het wetsvoorstel (34787) in V-N 2017/47.11, V-N 2017/47.12, V-N 2017/47.13, V-N 2017/53.7, V-N 2017/56.3, V-N 2017/59.2, V-N 2017/59.7 en V-N 2017/63.2.
Datum: 20-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3058 - Overige fiscale maatregelen 2018 in Staatsblad
De wet Overige fiscale maatregelen 2018 is in het Staatsblad gepubliceerd en treedt 1 januari 2018 in werking. Een deel van de maatregelen treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Enkele bepalingen kennen terugwerkende kracht tot en met een eerder tijdstip dan 1 januari 2018.
Deze wet bevat maatregelen ten behoeve van het noodzakelijke onderhoud van het fiscale stelsel en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn of die geen of nauwelijks gevolgen hebben voor het budgettaire en koopkrachtbeeld voor 2018. Het voorstel voorziet onder meer in een aantal nadere maatregelen om belastingontwijking actief en in internationale samenwerking aan te pakken.
In Vakstudie Nieuws is aandacht besteed aan het wetsvoorstel (34786) in V-N 2017/47.5, V-N 2017/47.6, V-N 2017/47.7, V-N 2017/53.3, V-N 2017/53.4, V-N 2017/56.3, V-N 2017/59.2, V-N 2017/59.6, V-N 2017/59.15 en V-N 2017/63.2.
Datum: 20-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3057 - Wijziging Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 wordt per 1 januari 2018 gewijzigd. Elk jaar vindt aanpassing van de regeling plaats naar de stand van de techniek.
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 wordt per 1 januari 2018 gewijzigd. Elk jaar vindt aanpassing van de regeling plaats naar de stand van de techniek.
Omdat er geen projecten meer lopen met een SDE-beschikking uit 2013 of eerder jaar die gebruik maken van de overgangsregeling vervalt de overgangssituatie.
Voor het overige hebben de wijzigingen betrekking op de energielijst. Zo zal bijvoorbeeld de opslag van energie gefaciliteerd worden. De inzet van flexibele systemen die vraag en aanbod van duurzame energie met elkaar in balans kunnen brengen, wordt namelijk steeds belangrijker nu de capaciteit van zonne-energiesystemen snel toeneemt. Om die snelle ontwikkeling te ondersteunen, wordt de EIA nu ook ingericht voor stimulering van investeringen ten behoeve van het balanceren van energie in de energie-infrastructuur. Hiervoor worden vier specifieke bedrijfsmiddelen en een generieke code in de regeling opgenomen. De stimulering wordt gericht op de opslag van elektriciteit in batterijen, toepassingen op het gebied van power-to-gas, toepassingen op het gebied van power-to-heat, en smart grids.
Verder worden de eisen voor warmtepompen in bedrijfsgebouwen aangescherpt in lijn met de technische ontwikkelingen. Ook wordt de stimulering van LED-verlichting aangescherpt.
Datum: 28-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3056 - Belastingplan 2018 in Staatsblad
Het Belastingplan 2018 is in het Staatsblad gepubliceerd en treedt 1 januari 2018 in werking. Deze wet bevat belastingmaatregelen die budgettair effect hebben, zoals maatregelen die beogen de koopkracht te versterken. Een deel van de wijzigingen in de Wet belastingen op milieugrondslag treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De maatregelen in de omzetbelasting met betrekking tot zeeschepen en luchtvaartuigen treden in werking op 1 januari 2019.
In Vakstudie Nieuws is aandacht besteed aan het wetsvoorstel (34785) in V-N 2017/47.2, V-N 2017/47.3, V-N 2017/47.4, V-N 2017/53.2, V-N 2017/56.3, V-N 2017/56.4, V-N 2017/56.5, V-N 2017/59.2, V-N 2017/59.3, V-N 2017/59.4, V-N 2017/59.5, V-N 2017/59.15, V-N 2017/59.16, V-N 2017/63.2 en V-N 2017/63.4.
Datum: 20-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3055 - Wijziging Wet BPM 1992 en diverse uitvoeringsregelingen
Door middel van een verzamelregeling zijn de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 en enige uitvoeringsregelingen op het gebied van belastingen en toeslagen gewijzigd. De meeste wijzigingen treden in werking op 1 januari 2018. Enkele wijzigingen kennen terugwerkende kracht tot een eerdere datum of treden in werking op 1 april 2018.
De wijzigingen vloeien onder meer voort uit het Belastingplan 2018, Overige fiscale maatregelen 2018, de Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling en de Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling. De Wet BPM 1992 wordt aangepast ingevolge de Overige fiscale maatregelen 2017.
Datum: 28-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3054 - Wijziging diverse uitvoeringsbesluiten
Per 1 januari 2018 worden enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen en de sociale zekerheid gewijzigd. De wijzigingen vloeien voort uit het Belastingplan 2015, het Belastingplan 2018, Overige fiscale maatregelen 2018 en de Fiscale vereenvoudigingswet 2017. Ook worden er technische wijzigingen aangebracht en worden er redactionele wijzigingen doorgevoerd. Enkele bepalingen kennen terugwerkende kracht of inwerkingtreding met een latere datum.
Tot de aanpassingen behoren onder andere het aanpassen van de ruimte voor lijfrentepremieaftrek aan de meest recente overlevingstabel en de wijziging van het Besluit fiscale eenheid 2003 in verband met de toepassing van de innovatiebox. Het uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 wordt gewijzigd in verband met het vervangen van het begrip "eigen massa" door het begrip "massa rijklaar". Ook in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag worden wijzigingen aangebracht.
Datum: 20-12-2017 Editie: 29 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3053 - Geen verhuisboedelvrijstelling volgens A-G voor invoer auto naar Aruba
A-G Ettema is van mening dat de heer X zich niet ter bevrediging van zijn behoefte aan een auto gedurende de zesmaandentermijn in Canada bij voortduring of bij herhaling van de auto heeft bediend.
Belanghebbende, de heer X, en zijn echtgenote verhuizen in juli 2011 vanuit Canada naar Aruba. Zij nemen een cabriolet Oldsmobile Cutlass Supreme mee en voeren deze in. De auto staat vanaf het moment van aanschaf (oktober 2010) tot 5 mei 2011 in een opslag in Canada en wordt rond 30 juli 2011 verscheept naar Aruba. In geschil is of de verhuisboedelvrijstelling geldt voor de invoer van deze auto en meer specifiek of is voldaan aan de voorwaarde dat X de auto ten minste zes maanden, vóór de datum waarop hij zijn normale verblijfplaats in Canada heeft opgegeven, in die plaats heeft gebruikt. Volgens het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (GHvJ) is de vrijstelling niet van toepassing. X gaat in cassatie. Sinds 1 juli 2016 is beroep in cassatie mogelijk bij de Hoge Raad tegen uitspraken in belastingzaken van het GHvJ. Dit is de eerste belastingzaak van het GHvJ waarin een conclusie wordt genomen.
Advocaat-Generaal Ettema is van mening dat X zich niet ter bevrediging van zijn behoefte aan een auto gedurende de zesmaandentermijn in Canada bij voortduring of bij herhaling van de auto heeft bediend. Aangezien de onderhavige vrijstelling verlangt dat het gebruik gedurende zes maanden plaatsvindt, moet volgens de A-G worden aangesloten bij de doorlopende toets die daartoe in de lokale rechtspraak wordt gebezigd. De auto is volgens het GHvJ slechts een kleine drie maanden voorafgaand aan de overbrenging gebruikt. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is voorts voldoende gemotiveerd en ook niet onbegrijpelijk, zodat de A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van X.
Datum: 05-12-2017 ECLI: ECLI:NL:PHR:2017:1350 Editie: 29 december Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal) Nummer: 17/00785 Rubriek: Belastingen overzeese Rijksdelen , Belastingheffing van motorrijtuigen , Douane Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3052 - Ook verlengde WOZ-beslistermijn mag worden verdaagd
Hof Amsterdam oordeelt dat gemeenten de (verlengde) termijn van art. 30 lid 9 Wet WOZ om te beslissen op WOZ-bezwaren mogen verdagen met zes weken. Het hof deelt niet de opvatting van de rechtbank dat gemeenten in WOZ-zaken geen gebruik mogen maken van deze mogelijkheid tot verdaging.
Belanghebbende, X, maakt op 18 februari 2015 bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2015. De heffingsambtenaar verdaagt op 21 december 2015 de beslistermijn met (maximaal) zes weken. Op 2 januari 2016 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Op 28 januari 2016 stelt X beroep in wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Op 12 februari 2016 beslist de inspecteur op het bezwaar. Rechtbank Rotterdam oordeelt dat X recht heeft op een dwangsom en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de verdagingsbrief de beslistermijn niet heeft verlengd. De in art. 30 lid 9 Wet WOZ genoemde specialiteitsregel impliceert niet dat er cumulatief gebruik gemaakt kan worden van de termijn van art. 7:10 Awb.
Hof Amsterdam oordeelt dat gemeenten de (verlengde) termijn van art. 30 lid 9 Wet WOZ om te beslissen op WOZ-bezwaren mogen verdagen met zes weken. Het hof deelt niet de opvatting van de rechtbank dat gemeenten in WOZ-zaken geen gebruik mogen maken van deze mogelijkheid tot verdaging. Het hof verklaart het beroep van X alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat de heffingsambtenaar prematuur in gebreke is gesteld en dus geen dwangsom verbeurt. X heeft geen recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en evenmin op een proceskostenvergoeding. Het hof verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Datum: 15-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3735 Editie: 29 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00506 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3051 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:10 - Hoge Raad schiet curatoren niet te hulp bij legeboedelproblematiek
De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat een curator uitsluitend voor zichzelf en niet in zijn hoedanigheid als curator verzet kan instellen tegen een faillissement. Voor het slagen van het verzet van de curator is vereist dat de faillissementsaanvraag is aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Daarvan kan sprake zijn indien de aanvrager van het faillissement op het moment van de aanvraag weet dan wel behoort te weten dat de boedel leeg is en hij geen voldoende gerechtvaardigd belang bij de aanvraag heeft. Het enkele feit dat de boedel leeg is of blijkt te zijn, is onvoldoende.
De vennootschap Polski Sklep Hogestraat Tiel bv wordt op verzoek van het Pensioenfonds failliet verklaard. De curator, mr. Boersen, komt zowel in haar hoedanigheid als curator als voor zichzelf (pro se) in verzet . Zij stelt dat haar onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van een lege boedel zonder verhaalsmogelijkheden. De aanvraag van het faillissement levert misbruik van bevoegdheid op, aldus mr. Boersen. Zij heeft onnodig extra werk moeten verrichten zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Rechtbank Gelderland verklaart het verzet ongegrond met veroordeling van mr. Boersen in de proceskosten. Hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van mr. Boersen in de kosten van hoger beroep.
De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat een curator uitsluitend voor zichzelf en niet in zijn hoedanigheid als curator verzet kan instellen tegen een faillissement. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, NJ 2016/172 waar is geoordeeld dat de curator uitsluitend persoonlijke belanghebbende is bij een verzet. Dit geldt ongeacht door wie het faillissement is aangevraagd. Stelt de curator zoals in dit geval voor zichzelf verzet in, dan kan hij persoonlijk in de kosten worden veroordeeld. Het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten of grond bestaat voor een veroordeling in de proceskosten. Voor het slagen van het verzet van de curator is vereist dat de faillissementsaanvraag is aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Daarvan kan sprake zijn indien de aanvrager van het faillissement op het moment van de aanvraag weet dan wel behoort te weten dat de boedel leeg is en hij geen voldoende gerechtvaardigd belang bij de aanvraag heeft. Het enkele feit dat de boedel leeg is of blijkt te zijn, is onvoldoende ook al realiseert de Hoge Raad zich dat daarmee de curatoren veel (onbetaald) werk zou kunnen worden bespaard. Het is aan de wetgever om hiervoor een oplossing te bedenken.
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3269 Editie: 29 december Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer) Nummer: 17/03760 Rubriek: Insolventierecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3050 Wetsartikelen: Faillissementswet, 10 - Komst windmolenpark is al verdisconteerd in WOZ-waarde woning
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de komst van een windmolenpark voldoende is verdisconteerd in de WOZ-waarde van de woning van X.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonboerderij in de gemeente Borger-Odoorn. In geschil is de WOZ-waarde 2015. Rechtbank Noord-Nederland verklaart het beroep van X gegrond en verlaagt de WOZ-waarde van € 298.000 naar € 290.000.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de komst van een windmolenpark voldoende is verdisconteerd in de WOZ-waarde van de woning van X. Het staat vast dat op de waardepeildatum de plannen met betrekking tot de komst van het windmolenpark reeds bekend waren gemaakt en derhalve bij een potentiële koper bekend konden zijn. Daarbij komt dat alle door de heffingsambtenaar opgevoerde referentieobjecten eveneens in het windmolengebied liggen en dat er op waardepeildatum, en in het daarop volgende kalenderjaar, geen relevante wijzigingen in de plannen met betrekking tot dat windmolenpark aan de orde waren. Conclusie van het hof is dat de geplande komst van het windmolenpark voldoende verdisconteerd is in de waarde. Het hof verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond en draait de door de rechtbank toegepaste waardeverlaging terug.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Datum: 19-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2017:11131 Editie: 29 december Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 16/01466 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3049 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Terechte aanmaningskosten voor nazaat van oud-KNIL'er
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de kleinzoon van een oud-KNIL militair niet van aanmaningskosten is vrijgesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Belanghebbende, de heer X, is kleinzoon van een oud-KNIL militair. Aan X is een IB-navorderingsaanslag opgelegd. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. X is namelijk binnenlands belastingplichtig. Aangezien de aanslag niet is betaald, zijn vervolgens door de ontvanger aanmaningskosten ad € 15 in rekening gebracht. X stelt dat deze niet terecht zijn vanwege het 'Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen' gedurende het tijdelijk verblijf in Nederland. Volgens Rechtbank Noord-Holland zijn de kosten terecht in rekening gebracht. X stelt in hoger beroep dat de kosten terecht zijn, maar dat deze ingehouden moeten worden op de KNIL-inkomsten van (wijlen) zijn grootvader.
Hof Amsterdam (MK IV, 20 juli 2017, 16/00245, V-N Vandaag 2017/2500) oordeelt dat X als kleinzoon van een oud-KNIL militair niet van de aanmaningskosten is vrijgesteld. X beroept zich vergeefs op de status van de 'Bond ex-KNIL-militairen-op-weg-naar-huis', die ook de belangen van de nazaten van die militairen behartigt. Een geschil over de invordering van rechtsgeldig opgelegde aanslagen hoort voorts bij de burgerlijke rechter thuis. Dit geldt ook voor de vraag of de invordering van rechtsgeldig opgelegde aanslagen in strijd is met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Het hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3235 Editie: 29 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/04311 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Invordering Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 11 , Kostenwet invordering rijksbelastingen, 2 - Nazaat KNIL-militair ageert tevergeefs tegen aanslag waterschapsbelasting
Hof Amsterdam acht kleinzoon van ex-KNIL-militair belastingplichtig voor de betaling van de aanslag waterschapsbelasting. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Belanghebbende, X, is kleinzoon van een ex-militair van het Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger (hierna: KNIL). De grootvader is van Ambonese afkomst en is na opheffing van het KNIL in Nederland komen te verblijven. In geschil is de aanslag waterschapsbelasting 2015 die het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht aan X heeft opgelegd. X stelt dat hij de aanslag als nakomeling van een ex-militair van het KNIL niet hoeft te betalen.
Hof Amsterdam (MK IV, 20 juli 2017, 16/00241, V-N Vandaag 2017/2461) acht zich niet bevoegd om te oordelen over de invordering van de aanslag waterschapsbelasting. De invordering van belastingen behoort immers tot het terrein van de burgerlijke rechter. Voor zover X tevens bedoelt te stellen dat hij niet belastingplichtig is (omdat hij op Ambon hoofdverblijf zou houden) faalt zijn betoog. Omdat X is ingeschreven in de basisregistratie personen van een gemeente in het gebied van het waterschap en hij gebruik maakt van een woonruimte van waaruit water wordt afgevoerd, is X belastingplichtig voor de waterschapsbelasting.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3236 Editie: 29 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/04312 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Wetsartikelen: Waterschapswet, 117 - Ondanks verkoop van auto blijft houder van kenteken mrb-plichtig
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de vermeende niet nakoming van de afspraak door de koper van de auto voor rekening en risico van de heer X komt. De naheffing is terecht omdat X ten tijde van de controle als houder in het kentekenregister stond ingeschreven. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
De heer X is van 3 maart 2014 tot en met 2 oktober 2014 houder van een personenauto. De geldigheid van het kenteken is in deze periode geschorst. Op 4 september 2014 stellen controleurs van de Belastingdienst vast dat de auto op een parkeerplaats staat. In geschil is de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 982 over het tijdvak 3 maart 2014 tot en met 2 oktober 2014, alsmede de 10% verzuimboete. Rechtbank Gelderland verlaagt de boete tot € 50. X stelt in hoger beroep dat de auto omstreeks 4 september 2014 aan een derde is verkocht en dat de koper, in strijd met de gemaakte afspraak, het kenteken niet (direct) heeft laten overschrijven op zijn naam.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK IV, 26 september 2017, 16/01037, V-N 2017/60.1.3) oordeelt dat de vermeende niet nakoming van de afspraak door de koper voor rekening en risico van X komt. X stelt vergeefs in bewijsnood te zijn geraakt, omdat hij geen contact met de koper kon krijgen. Dat neemt namelijk niet weg dat X ten tijde van de controle als houder in het kentekenregister stond ingeschreven. Het is ook niet van belang of tijdens de periode waarover is nageheven slechts gedurende korte tijd of in beperkte mate met de auto gebruik van de weg is gemaakt (zie HR 25 oktober 2013, nr. 11/04730, V-N 2013/53.8). Aangezien X zijn stellingen met betrekking tot de verkoop van de auto en de daarbij gemaakte afspraak geenszins aannemelijk heeft gemaakt, is de boete van € 50 ook passend en geboden. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3242 Editie: 29 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/04697 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3046 Wetsartikelen: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, 35 , Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, 37 - Geen bezwaarkostenvergoeding omdat gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld
Hof Amsterdam oordeelt dat X geen recht heeft op een bezwaarkostenvergoeding omdat de naheffingsaanslag niet is herroepen wegens aan de gemeente te wijten onrechtmatigheid. Het is (uitsluitend) X die een fout heeft gemaakt door een fout kenteken in te toetsen bij de voldoening van parkeerbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X , maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar vernietigt in bezwaar de naheffingsaanslag maar weigert de gevraagde bezwaarkostenvergoeding. Dit omdat X het verkeerde kenteken heeft ingetoetst en de gemeente dus geen onrechtmatigheid kan worden verweten.
Hof Amsterdam (MK IV, 9 mei 2017, 16/00214, V-N Vandaag 2017/1840) oordeelt dat X geen recht heeft op een bezwaarkostenvergoeding omdat de naheffingsaanslag niet is herroepen wegens aan de gemeente te wijten onrechtmatigheid. Het is (uitsluitend) X die een fout heeft gemaakt door een fout kenteken in te toetsen. Verder is de hoorplicht niet geschonden. De heffingsambtenaar mocht na de vernietiging van de naheffingsaanslag voorbijgaan aan het hoorverzoek van X. De hoorplicht geldt niet voor het verzoek van X om een bezwaarkostenvergoeding. Voor zover de heffingsambtenaar niet alle stukken zou hebben overgelegd, is X hierdoor niet benadeeld. De naheffingsaanslag is immers al in bezwaar vernietigd. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3233 Editie: 28 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/03019 Rubriek: Belastingen van lagere overheden , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3043 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:15 lid 2 , Algemene wet bestuursrecht, 7:3 lid e - Aanvrager omgevingsvergunning beroept zich tevergeefs op toezegging B. en W. over leges
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X vergeefs een beroep doet op een toezegging van B. en W. over de legesheffing. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Aan belanghebbende, X, is een legesnota opgelegd voor het in 2012 in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning. X stelt dat een toezegging uit 2004 aan legesheffing in de weg staat.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK V, 21 maart 2017, 16/00209, V-N Vandaag 2017/756) oordeelt dat X vergeefs een beroep doet op een toezegging van B. en W. over de legesheffing. De toezegging, die stamt uit 2004, hield in dat X geen leges verschuldigd zou zijn voor de herziening van het bestemmingsplan als hij de algehele herziening van het bestemmingsplan zou afwachten. X heeft deze herziening niet afgewacht, maar heeft op 21 december 2011 een (concept)aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, gevolgd door een definitieve aanvraag op 5 februari 2013. De toezegging geldt dan niet. Dat de (algehele) herziening veel langer op zich heeft laten wachten dan gepland, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De legessanctie van art. 3.1 lid 4 WRO is naar het oordeel van het hof niet van toepassing. X heeft de aanvraag ingediend vóór de datum (1 juli 2013) waarop de gemeenteraad uiterlijk het bestemmingsplan opnieuw moest vaststellen. Dat de vergunningverlening en de aanslagoplegging pas na die datum hebben plaatsgevonden, is niet relevant.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3247 Editie: 28 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/02050 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3045 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229 - Overschrijding redelijke termijn door onterechte aanhouding
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de redelijke termijn fors is overschreden aangezien het bezwaar van X door de inspecteur per abuis is meegenomen in de afhandeling van de massaal ingediende bezwaarschriften tegen de belastingheffing van gebruikte personenauto's. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X doet in juni 2010 BPM-aangifte voor een nieuwe en ongebruikte Audi A5 Coupé. Volgens de aangifte is het een 2.0 FTSI 155kW Multitronic Pro Line S. In geschil is de naheffingsaanslag vanwege extra accessoires en opties. Volgens de inspecteur is de auto een gewone 2.0 TFSI. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft X wel recht op een immateriëleschadevergoeding van € 1.000. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK II, 10 mei 2016, 14/00803, V-N Vandaag 2016/1538) oordeelt dat de redelijke termijn fors is overschreden aangezien het bezwaar van X door de inspecteur per abuis is meegenomen in de afhandeling van de massaal ingediende bezwaarschriften tegen de belastingheffing van gebruikte personenauto's. X krijgt daarom een immateriëleschadevergoeding van € 2.500. Voor wat betreft de hoogte van de BPM wordt vastgesteld dat de auto een 2.0 TSFI uitvoering is, ondanks de aflevering van enkele extra opties en/of accessoires uit het Pro Line S pakket. Het is voorts niet relevant in hoeverre de door X voldane BPM zich verhoudt tot het restant aan BPM dat nog drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde (referentie)auto's. Bij een eerste registratie van een nieuw en ongebruikte voertuig zoals het onderhavige speelt dit namelijk niet. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3237 Editie: 28 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/03270 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3044 Wetsartikelen: Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament , Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, 10 - Gehele legesaanslag wordt getroffen door legessanctie uit Wro
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de legessanctie betrekking heeft op de gehele legesaanslag van X.
Belanghebbende, X, vraagt een omgevingsvergunning aan voor het maken van een aanbouw. Hij ontvangt daarvoor een legesaanslag van € 4261,51. X vindt dat hij geen leges verschuldigd is omdat het van toepassing zijnde bestemmingsplan langer dan 10 jaar in werking is. De gemeente erkent dat de legessanctie uit de Wro van toepassing is, maar betoogt dat de sanctie slechts voor een deel van de werkzaamheden geldt en dus ook slechts voor een deel van de leges.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de legessanctie betrekking heeft op de gehele legesaanslag van X. De term "rechten ter zake van (…) door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan" in artikel 3.1 lid 4 Wro moet ruim worden uitgelegd. Dat past ook bij de bedoeling van de wet: het inbouwen van een financiële prikkel op het actief naleven van de actualiseringsverplichting. Onder de hiervoor bedoelde term vallen blijkens de letterlijke tekst van de toelichting ook de leges ter zake van bouwactiviteiten. Voor de door de heffingsambtenaar voorgestane splitsing in een volledigheidstoets en een inhoudelijke toets ziet de rechtbank geen ruimte. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en vernietigt de legesaanslag.
Wetsartikelen:
Datum: 11-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:6387 Editie: 28 december Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: 17_964 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3042 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229 - Rente op lening moeder ook aftrekbaar bij indirecte verwerving van en fusie met ander winningsbedrijf
Hof Den Haag oordeelt dat X bv aannemelijk maakt dat zij de aandelen D bv heeft aangekocht met als enige doel om het winningsbedrijf / de winningsvergunningen van E bv te verwerven. De rente op de door de moedermaatschappij verstrekte lening is dan ook aftrekbaar.
Belanghebbende, X bv, houdt zich bezig met het opsporen en winnen van onder meer aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Zij is houdster van winningsvergunningen als bedoeld in de Mijnbouwwet (Mbw), en oefent een zogenoemd winningsbedrijf uit. X bv is onderworpen aan de heffing van winstaandeel op grond van art. 65 en volgende Mbw. X bv verwerft in 2009 de aandelen in D bv. D bv houdt diverse deelnemingen. E bv is een van de deelnemingen van D bv, en verricht dezelfde activiteiten als X bv. De koopsom van circa € 320 wordt gefinancierd door Y bv, de moedermaatschappij van X bv. X bv lost een deel van de lening af door de deelnemingen van D bv over te dragen, uitgezonderd E bv. De restantschuld bedraagt daarna nog € 139 mln. E bv fuseert vervolgens, per 1 oktober 2009, met X bv, waarbij E bv de verdwijnende rechtspersoon is. In geschil is of de rente van € 2,6 mln op de resterende lening aftrekbaar is. Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv de rente op de schuld aan Y bv in aftrek kan brengen.
Hof Den Haag oordeelt dat X bv aannemelijk maakt dat zij de aandelen D bv heeft aangekocht met als enige doel om het winningsbedrijf / de winningsvergunningen van E bv te verwerven. Het hof acht daarbij van belang dat X bv alleen een ‘package deal' kon sluiten met de verkoper, en dat het dus niet mogelijk was om uitsluitend het winningsbedrijf of de winningsvergunningen van E bv over te nemen. Vervolgens stelt het hof vast dat X bv het winningsbedrijf van E bv direct in het hare heeft geïntegreerd, via een juridische fusie, en de overige deelnemingen direct aan Y bv heeft overgedragen. X bv mag de rente op de lening dan ook in aftrek brengen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema Vennootschapsbelastinggevolgen van fusies en splitsingen.
Wetsartikelen:
Datum: 26-09-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:2847 Editie: 28 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00245 Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3041 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.8 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8 - Voortgang wetsvoorstel btw-behandeling vouchers
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel btw-behandeling van vouchers naar de Tweede Kamer gestuurd. Met dit wetsvoorstel moet door nieuwe geharmoniseerde regels met betrekking tot vouchers een einde komen aan een aantal onduidelijkheden wat betreft de btw-heffing over goederenleveringen en dienstverrichtingen waarbij vouchers als tegenprestatie worden gebruikt.
Dit wetsvoorstel strekt ertoe om de voucherrichtlijn (V-N 2016/36.15, TaxVisions editie 15 juli 2016) te implementeren in de Wet OB 1968. Alle lidstaten moeten de voucherrichtlijn uiterlijk op 31 december 2018 hebben geïmplementeerd. De genoemde onduidelijkheden spelen volgens de staatssecretaris met name bij grensoverschrijdende transacties. De nieuwe regels hebben in het bijzonder betrekking op de definitie en de soorten van vouchers, het al dan niet heffen van btw bij transacties met vouchers en de maatstaf van heffing bij belaste transacties met een voucher. Bij de implementatie is er naar gestreefd om de bepalingen in het wetsvoorstel ook wat de formulering betreft zo nauwkeurig mogelijk te laten aansluiten op de tekst van de voucherrichtlijn. Het wetsvoorstel moet op 1 januari 2019 in werking treden.
Datum: 22-12-2017 Editie: 28 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3040 - Aanpassing ondersteuningspercentages S&O-afdrachtvermindering
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Regeling tijdelijke aanpassing percentages S&O-afdrachtvermindering 2018 gepubliceerd. Jaarlijks wordt bekeken of de percentages S&O-afdrachtvermindering aangepast moeten worden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Regeling tijdelijke aanpassing percentages S&O-afdrachtvermindering 2018 gepubliceerd. De regeling is tijdelijk en is van kracht van 1 januari 2018 t/m 31 december 2018. De percentages in art. 23 lid 3, lid 4 en lid 7 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) worden gewijzigd. De in de WVA opgenomen S&O-afdrachtvermindering (WBSO) is een gebudgetteerde regeling. Jaarlijks wordt bekeken of de ondersteuningspercentages van art. 23, met het oog op het op de rijksbegroting opgenomen bedrag voor WBSO, aangepast moeten worden. Voor 2018 worden nu die percentages aangepast.
Datum: 20-12-2017 Editie: 28 december Regelgevende instantie: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3039 - Verzoek om proceskostenveroordeling bij gegrond hoger beroep inspecteur afgewezen
Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat X bv geen bijzondere omstandigheden heeftaangevoerd die tot een proceskostenveroordeling van de inspecteur moeten leiden.
Het beroep van X bv tegen het door haar over het tijdvak juni 2007 op aangifte voldane bedrag aan accijns wordt gegrond verklaard. De inspecteur gaat in hoger beroep. Hof 's-Hertogenbosch vernietigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten. Zowel X bv als de staatssecretaris stellen (incidenteel) beroep in cassatie in. Het incidentele beroep van de staatssecretaris, betreffende zijn proceskostenveroordeling, treft doel. Volgt verwijzing. Na verwijzing ligt uitsluitend nog de vraag voor of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de inspecteur moet worden veroordeeld in de vergoeding van de door X bv in het hoger beroep gemaakte proceskosten.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden heeft X bv geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat de inspecteur, hoewel zijn hoger beroep gegrond werd verklaard en daarbij het beroep van X bv bij de rechtbank ongegrond werd bevonden, moet worden veroordeeld in de door X bv in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het verzoek van X bv om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.
Wetsartikelen:
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2017:10850 Editie: 28 december Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 16/01477 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3038 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 - Alsnog toekennen inkomensafhankelijke combinatiekorting leidt niet tot vergoeding kosten bezwaarfase
Rechtbank Noord-Holland beslist dat het bij de vaststelling van de aanslag niet toekennen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, geen aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid is.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag ib/pvv 2014 wordt het inkomen van belanghebbende, X, gecorrigeerd. Daarbij wordt niet de inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend. Naar aanleiding van het bezwaar van X wordt deze combinatiekorting toch verleend. Het verzoek van X om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten wordt afgewezen. Dit omdat het oorspronkelijke besluit is herzien op grond van gegevens die de gemachtigde van X pas in de bezwaarfase heeft verstrekt. X komt in beroep. Hij stelt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag ten onrechte niet heeft onderzocht of hij recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Daardoor is de onrechtmatigheid aan de Belastingdienst te wijten.
Rechtbank Noord-Holland beslist dat het bij de vaststelling van de aanslag niet toekennen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, geen aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid is. De inspecteur hoefde de basisregistratie personen niet te raadplegen, ook al zouden daarin gegevens zijn aangetroffen die voor het regelen van de aanslag ib/pvv van X van belang waren. De in de aangifte aanwezige gegevens gaven tot zo'n onderzoek ook geen aanleiding. X komt niet in aanmerking voor de in bezwaar gemaakte kosten.
Wetsartikelen:
Datum: 15-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2017:10508 Editie: 28 december Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 17 _ 2141 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3037 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:15 - Geen btw-aftrek voor politie-inspecteur die pilotenopleiding volgt; wel aftrek scholingsuitgaven
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X in verband met het volgen van de CPL-opleiding geen recht heeft op aftrek van btw-voorbelasting. Wel heeft hij recht op aftrek van de studiekosten als scholingsuitgaven.
X is werkzaam bij de politie. In 2007, op bijna 50-jarige leeftijd, start X met een pilotenopleiding. Hij rondt deze opleiding in 2008 af. In 2010 start X met de opleiding tot commercieel piloot (CPL-opleiding). X is van mening dat er sprake is van een onderneming en brengt de btw ter zake van de CPL-opleiding in aftrek. Naar aanleiding van een onderzoek, concludeert de inspecteur dat er geen sprake is van een onderneming en dat X derhalve geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting ter zake van de CPL-opleiding. De rechtbank overweegt hierbij dat X geen objectieve gegevens heeft aangevoerd ter ondersteuning van een in de jaren 2008 tot en met 2012 bij hem bestaand voornemen om als piloot een onderneming te starten. Volgens de rechtbank is het enkel volgen van de CPL-opleiding daarvoor namelijk onvoldoende.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de kosten zijn gemaakt in het kader van enige economische activiteit, te weten een duurzaam streven naar opbrengst waarbij wordt opgetreden op een markt. Het hof neemt daarbij onder andere de hoogte van de vliegkosten en de duur van de opleiding in aanmerking. Volgens het hof is dan ook niet aannemelijk dat de vliegkosten op enig moment deel zullen uitmaken van de kostprijs van door X in de toekomst uit te voeren vluchten. Verder is het hof van mening dat de vliegactiviteiten van X ook geen bron van inkomen vormen. Wel heeft X voor de jaren 2010 en 2011 recht op aftrek van de studiekosten als scholingsuitgaven. Volgens het hof maakt X namelijk aannemelijk dat hij de CPL-opleiding volgt om later het beroep van piloot uit te oefenen met het oogmerk om (een deel van) zijn inkomen te verwerven. Het hof vermindert de aanslagen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.27
Wet inkomstenbelasting 2001 3.4
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2017:10906 Editie: 28 december Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 16/00325, 16/00326, 16/00333 t/m 16/00336 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3036 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.4 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.27 , Wet op de omzetbelasting 1968, 15 , Wet op de omzetbelasting 1968, 7 - Inbreng zelf ontwikkelde tool volgens A-G tegen waarde in economisch verkeer
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat de inbrengwaarde van de tool moet worden bepaald volgens de regels van het totaalwinstbeginsel. De inbreng moet dan geschieden tegen de waarde in het economisch verkeer.
Belanghebbende, X, werkt als systeemprogrammeur voor A. In zijn vrije tijd ontwikkelt hij software waarmee het mogelijk is om op een pc aanpassingen en verbeteringen voor mainframeapplicaties te ontwikkelen. Hij stelt deze tool jarenlang om niet ter beschikking aan A en zijn collega's. In 1995 richt X een onderneming, Z, op. Tot 2011 verricht deze onderneming geen activiteiten. In 2011 brengt X de tool in Z in. De tool wordt daarbij geactiveerd voor de WEV van € 250.000. In zijn IB-aangifte 2012 voert X een willekeurige afschrijving van € 100.000 op. De inspecteur corrigeert de aangifte en staat slechts een afschrijving van € 5000 toe. Volgens de inspecteur moet de tool worden geactiveerd tegen de historische kostprijs, van € 5000. In beroep stelt X dat er sprake moet zijn van een inhaalafschrijving over het jaar 2011 van € 50.000, en een normale afschrijving over het jaar 2012 van € 50.000, zodat er per saldo over het jaar 2012 een bedrag van € 100.000 aan afschrijving ten laste van het resultaat moet worden gebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er bij de waardebepaling van de tool sprake is van nog niet gerealiseerde opbrengst van arbeid in de zin van art. 22 Wet IB 1964. Volgens het hof realiseert X namelijk, door de tool via zijn onderneming voor eigen rekening te exploiteren, alsnog de opbrengsten van de door hem in het verleden verrichte arbeid (Hoge Raad 9 maart 1994, nr. 29 010, V-N 1994/1043). De te activeren waarde mag dan niet worden vastgesteld op de WEV, maar moet worden vastgesteld op het in de waarde begrepen bedrag van de voordien ten behoeve van de werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. X gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Niessen concludeert dat met de vaststelling van het hof dat de tool door eigen arbeid is verricht, geenszins vaststaat dat er sprake was van ‘andere arbeid' in de zin van de Wet IB 1964, omdat de arbeid ook in de privésfeer kan zijn verricht. Verder merkt de A-G nog op dat de waarde van de tool niet is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst van ‘andere arbeid', en moet de inbrengwaarde van de tool worden bepaald volgens de regels van het totaalwinstbeginsel, ofwel: inbreng tegen de waarde in het economisch verkeer. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Datum: 05-12-2017 ECLI: ECLI:NL:PHR:2017:1351 Editie: 28 december Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal) Nummer: 17/01760 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3035 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.8 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.94 - Wijziging Leidraad Invordering 2008
De Leidraad Invordering 2008 wordt per 1 januari 2018 gewijzigd.
De Leidraad Invordering 2008 wordt per 1 januari 2018 gewijzigd.
Een van de wijzigingen betreft de onderhandse verkoop door de ontvanger. Met de wijziging wordt beoogd dat, alvorens de ontvanger overgaat tot onderhandse verkoop, hij toestemming vraagt van de belastingschuldige.
Verder worden nadere voorwaarden gegeven waaronder de ontvanger kan instemmen met gespreide betaling van het bedrag bij een saneringsakkoord nadat sanering van belastingschuld heeft plaatsgevonden en de ondernemer zijn onderneming voortzet.
Datum: 11-12-2017 Editie: 28 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3034 - Leegstandsuren gemeentelijke sportzalen tellen niet mee bij pre-prorata berekening
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de verhouding tussen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal uren belaste verhuur en het totale aantal uren daadwerkelijk gebruik (verhuur plus terbeschikkingstelling aan de basisscholen) een nauwkeurig en objectief criterium voor de omvang van het aftrekrecht vormt.
Gemeente X is eigenaresse en exploitant van een sporthal en drie gymzalen. In het kader van haar wettelijke plicht stelt zij de sportzalen om niet ter beschikking aan basisscholen. Buiten de voor de basisscholen ingeroosterde uren worden de sportzalen ter beschikking gesteld aan sportverenigingen en middelbare scholen. Voor het overige probeert X de sportzalen te verhuren aan derden, voor sportactiviteiten. Bij de pre-prorata berekening in haar OB-aangifte hanteert X de volgende verdeelsleutel: uren belast gebruik (incl. incidentele verhuur) / uren belast gebruik + uren basisonderwijs. In geschil is of de ‘leegstandsuren' meegeteld mogen worden als belast gebruik. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X, om het werkelijke verbruik vast te stellen, geen rekening mag houden met de uren dat de sportzalen voor verhuur beschikbaar zijn. Volgens de rechtbank is er dan namelijk geen sprake meer van een berekeningsmethode die objectief weergeeft hoe de kosten werkelijk zijn toe te rekenen aan de economische en de niet-economische activiteiten. De rechtbank acht daarbij van belang dat de sportzalen voor circa 50% niet worden verhuurd en dat er onvoldoende markt in de gemeente is voor de verhuur van de niet verhuurde uren. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het standpunt van de inspecteur tot een beter passende oplossing leidt dan het standpunt van X. Het hof overweegt daarbij dat het niet-permanente gebruik van sportzalen inherent is aan de exploitatie van dit type onroerende zaak. Verder wijst het hof er op dat het geschil instandhoudingskosten betreft, zoals water, elektriciteit en onderhoud, die een correlatie hebben met de mate van daadwerkelijk gebruik. De verhouding tussen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal uren belaste verhuur en het totale aantal uren daadwerkelijk gebruik (verhuur plus terbeschikkingstelling aan de basisscholen) vormt volgens het hof onder deze omstandigheden dan ook een nauwkeurig en objectief criterium voor de omvang van het aftrekrecht.
Lees ook het thema Onroerend goed:vrijgesteld van btw of toch belast?
Wetsartikelen:
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2017:10872 Editie: 28 december Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 17/00563 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3033 Wetsartikelen: Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, 11 , Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Inspecteur belast genoten pensioenuitkering terecht
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de pensioenuitkering terecht in de belastingheffing heeft betrokken. Het hof overweegt daarbij dat vaststaat dat de bv op basis van de aan X toegekende pensioenrechten een pensioenuitkering heeft gedaan, en dat X dit bedrag heeft genoten.
X ontvangt maandelijks een pensioen van zijn bv. In 2012 bedraagt het pensioen € 85.105. Volgens X wordt de pensioenuitkering ten onrechte tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. Volgens X leidt belastingheffing over de pensioenuitkering namelijk tot dubbele belastingheffing, omdat de door de bv in eigen beheer gevormde pensioenvoorziening niet ten laste van de winst is opgebouwd.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de pensioenuitkering terecht in de belastingheffing heeft betrokken. Het hof overweegt daarbij dat vaststaat dat de bv op basis van de aan X toegekende pensioenrechten een pensioenuitkering heeft gedaan, en dat X dit bedrag heeft genoten. De argumenten die X aandraagt, doen er volgens het hof niet aan af dat hij in 2012 een pensioenuitkering van € 85.105 heeft genoten.
Wetsartikelen:
Datum: 26-09-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3584 Editie: 28 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00065 Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3032 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.146 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.81 - Overschrijding beslistermijn blijft zonder gevolgen. Waardering participaties in teakhout in box 3
Hof Den Haag oordeelt dat de overschrijding van de uitspraaktermijn door de inspecteur de rechtmatigheid van de aanslag niet raakt. De beslistermijn van art. 7:10 Awb draagt het karakter van een termijn van orde. Het hof oordeelt dat de inspecteur de participaties in teakhout niet te hoog heeft gewaardeerd in box 3.
Belanghebbende, X, bezit participaties in plantages met teakbomen in Brazilië en Costa Rica. X heeft deze participaties in de periode 2001-2005 gekocht voor € 72.500 en € 500.000. In geschil is de waardering in box 3 voor belastingjaar 2012. De inspecteur staat een waarde voor van € 491.000.
Hof Den Haag oordeelt dat de overschrijding van de uitspraaktermijn door de inspecteur de rechtmatigheid van de aanslag niet raakt. De beslistermijn van art. 7:10 Awb draagt het karakter van een termijn van orde. Het hof oordeelt dat de inspecteur de participaties in teakhout niet te hoog heeft gewaardeerd in box 3. X heeft zijn stelling dat de participaties niets waard zijn vanwege de slechte perspectieven niet aannemelijk gemaakt. De box-3-heffing vormt voor X geen individuele en buitensporige last. Het enkele feit dat de opbrengsten uit de participaties achterblijven bij de verwachtingen van X is daartoe onvoldoende. X komt ten slotte niet in aanmerking voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Lees ook het thema Box 3.
Wetsartikelen:
Datum: 05-09-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3585 Editie: 28 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00389 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3031 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:10 , Wet inkomstenbelasting 2001, 5.3 - Antwoord op vragen over de aanpak van belastingontwijking
Nederland hoort niet thuis op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties omdat Nederland voldoet aan alle EU-standaarden in het kader van de EU-lijst. Dit schrijft staatssecretaris Snel van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer waarin hij antwoord geeft op vragen van het Tweede Kamerlid Van Raan (PvdD) over het artikel dat Nederland nog altijd dwarsligt bij de EU-aanpak van belastingontwijking.
Nederland heeft in EU-verband actief meegewerkt aan de totstandkoming van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties. Bij een effectieve EU-lijst horen volgens Snel ook tegenmaatregelen. EU-lidstaten zijn een lijst met optionele tegenmaatregelen overeengekomen. Het is nu nog te vroeg om aan te geven welke van de optionele tegenmaatregelen voor Nederland het meest effectief en uitvoerbaar is. In februari 2018 komt Snel met een brief aan de Tweede Kamer over brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en –ontduiking en brievenbusconstructies. In die brief zal hij ook nader ingaan op tegenmaatregelen.
Verder gaat Snel in op vragen over de CV/BV-structuur (konijneend). De CV/BV-structuur is een structuur waarmee uitstel van belastingheffing kan worden bereikt door het gebruik van een hybride lichaam. Het opheffen van deze zogenoemde mismatch vergt wetswijziging. De EU-richtlijn over hybridemismatches (ATAD2) schrijft voor dat de maatregelen ter bestrijding van hybridemismatches op 1 januari 2020 geïmplementeerd moeten zijn. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het conceptwetsvoorstel ter implementatie van ATAD2. Snel verwacht in de loop van 2018 te starten met het consulteren van het conceptwetsvoorstel om het voorstel begin 2019 aan de Tweede Kamer aan te kunnen bieden.
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty's in misbruiksituaties en naar low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Het is niet zo dat voor de invulling van de begrippen "low tax jurisdictions" en "misbruik" al op voorhand zal worden aangesloten bij de onlangs binnen de EU vastgestelde lijst met non-coöperatieve belastingjurisdicties. Over de invulling van de begrippen "low tax jurisdictions" en "misbruik", als ook van de percentages van de bronheffingen, zal het kabinet verder spreken met de Kamer zodra een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
Datum: 21-12-2017 Editie: 27 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Europees belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3030 - Gemeente Eindhoven maakt WOZ-waarde 8 bedrijfspanden aannemelijk
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente Eindhoven de WOZ-waarden van 8 bedrijfspanden aannemelijk maakt.
X is eigenaar van een groot aantal objecten. De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven stelt de WOZ-waarden voor belastingjaar 2016 vast. X komt in beroep tegen de WOZ-beschikkingen van 8 objecten, met name kantoorpanden met opslagruimten, parkeerplaatsen en showrooms. Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de WOZ-waarden van de 8 objecten niet te hoog zijn vastgesteld. De waarden zijn bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. De gemeente heeft voor alle panden de WOZ-waarden aannemelijk gemaakt. De huurwaarden zijn aannemelijk gemaakt door verhuurtransacties. Een eigen huurcijfer is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel te verkiezen boven een huurwaarde die is gebaseerd op (moeilijk) vergelijkbare vergelijkingsobjecten, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat er geen sprake is van een marktconform huurcijfer. In een aantal gevallen vindt de rechtbank het eigen huurcijfer minder goed bruikbaar, bijvoorbeeld omdat de huurder het pand ook al vóór 1 juli 2015 van X huurde en dat zij ook per 1 januari 2017 met X een nieuwe huurovereenkomst heeft afgesloten voor de duur van drie jaren. Daarnaast omdat de huurprijs slechts op een klein deel van het pand ziet en niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een op de openbare markt tot stand gekomen (en dus marktconform) huurcijfer. De gemeente heeft ook in alle gevallen de kapitalisatiefactor aannemelijk gemaakt. X maakt niet aannemelijk op welke wijze de kapitalisatiefactoren die X noemt zijn afgeleid uit de verkoopcijfers.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Datum: 17-11-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:6039 Editie: 27 december Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: 17_1403 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3029 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Besluit over cafetariaregelingen opnieuw uitgebracht
Het beleid bij zogenoemde cafetariaregelingen zoals een individueel keuzebudget is opnieuw vastgesteld. Het betreft een actualisering van een besluit van 15 juli 2016 (V-N 2016/39.14). Er is een voorbeeld toegevoegd over een budgetregeling. De overige wijzigingen zijn redactioneel van aard.
Cafetariaregelingen zoals een individueel keuzebudget zijn regelingen op grond waarvan een werknemer de vorm of het genietingsmoment van zijn beloning kan kiezen. Uit het grote aantal vragen aan de Belastingdienst over de fiscale gevolgen van een dergelijke keuze blijkt grote behoefte aan rechtszekerheid te bestaan. In het belang van de rechtszekerheid, ter verduidelijking en ter bevordering van een uniforme behandeling voor de loonheffingen zet de staatssecretaris het beleid op dit gebied uiteen.
Datum: 12-12-2017 Editie: 27 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3028 - Compromis biedt misschien toch ruimte voor navordering buiten vijfjaarstermijn
De Hoge Raad oordeelt dat het hof mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen geen ruimte biedt om buiten de termijn na te vorderen.
Belanghebbende, X, beroept zich in de aangifte successierecht op de oude bedrijfsopvolgingsregeling. De inspecteur legt een conserverende aanslag op voor het deel van de erfenis dat ziet op ondernemingsvermogen, en een aanslag voor verkregen privévermogen. Bij Rechtbank Breda komen partijen een compromis overeen over de toerekening van posten aan de aanslag en de conserverende aanslag. Over de resterende geschilpunten doet de rechtbank uitspraak en die uitspraak staat inmiddels onherroepelijk vast. De inspecteur vermindert de aanslag en legt aan X buiten de navorderingstermijn de in geschil zijnde conserverende navorderingsaanslag successierecht op. De inspecteur beroept zich op de afspraak die partijen bij de rechtbank hebben gemaakt. Omdat toen de vijfjaarstermijn al verstreken was en de verlengde navorderingstermijn niet aan de orde was geweest, moet de afspraak volgens de inspecteur in redelijkheid worden uitgelegd. Een redelijke uitleg leidt ertoe dat een vermindering van de aanslag gepaard gaat met een verhoging van de conserverende aanslag. Hof 's-Hertogenbosch verwerpt de uitleg van de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen geen ruimte biedt om buiten de termijn na te vorderen. Omdat het hof zich hierover niet heeft uitgesproken, gaat de Hoge Raad er vanuit dat de gemachtigde van X ervan op de hoogte was dat een vermindering van de gewone aanslag leidt tot een verhoging van de conserverende aanslag. Volgens het hof is sprake van een afspraak tussen gelijkwaardige en professionele partijen. De wijze waarop de afspraak tot stand is gekomen brengt volgens het hof mee dat enerzijds het op de weg van de inspecteur had gelegen de oplegging van een conserverende navorderingsaanslag als voorwaarde te stellen en anderzijds dat X er niet vanuit hoefde te gaan dat een conserverende aanslag zou volgen. Als het hof hiermee wil zeggen dat aan de inspecteur hogere eisen gesteld kunnen en moeten worden dan aan een belastingadviseur, dan berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof zijn oordeel heeft afgeleid van de bijzondere omstandigheden van het geval, dan is dat zonder ontbrekende nadere toelichting onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3230 Editie: 27 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/05636 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3026 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 - Geen dwangsom ondanks terugwijzing naar inspecteur
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat voor de nieuwe na terugwijzing te nemen uitspraak op bezwaar een nieuwe termijn gaat lopen die even lang is als de termijn die gold voor het doen van de oorspronkelijke uitspraak.
Aan de heer X is een aanslag erfbelasting opgelegd. Volgens X is de inspecteur uitgegaan van een onjuiste waarde van een verhuurde woning. Rechtbank Den Haag wijst de zaak terug naar de inspecteur aangezien de hoorplicht is geschonden. X stelt in hoger beroep dat een dwangsom aan de inspecteur moet worden opgelegd. Niet meer in geschil is dat de inspecteur binnen twee weken na de ingebrekestelling door X uitspraak op het bezwaar heeft gedaan.
Hof Den Haag oordeelt dat voor de nieuwe na terugwijzing te nemen uitspraak op bezwaar een nieuwe termijn gaat lopen die even lang is als de termijn die gold voor het doen van de oorspronkelijke uitspraak. Mocht de inspecteur deze nieuwe termijn weer overschrijden, dan bestaat voor X uiteraard weer de mogelijkheid tot het uitbrengen van een nieuwe ingebrekestelling. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:19
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3662 Editie: 27 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: 17/00484 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3027 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 4:17 , Algemene wet bestuursrecht, 4:18 , Algemene wet bestuursrecht, 4:19 - Inkomsten bezorger zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat de inkomsten loon of winst uit onderneming zijn.
Belanghebbende, de heer X, werkt in 2013 als bezorger voor twee bv's. In geschil is of de totale vergoeding van € 3.556 door de inspecteur terecht is aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Voorts is een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 3.556. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat de inkomsten loon of winst uit onderneming zijn. De inspecteur heeft de aan hem toekomende bevoegdheden niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die zijn verleend (verbod détournement de pouvoir). De aanslagen zijn ook niet onzorgvuldig of willekeurig opgelegd. De bevoegdheid tot het vaststellen van de omvang van de onderhavige heffingen door middel van het opleggen van een aanslag is in art. 11 AWR aan de inspecteur toegekend. Gelet hierop is van schending van het legaliteitsbeginsel geen sprake. X stelt vergeefs dat de Belastingdienst zich actiever had moeten opstellen door hem tijdig te informeren over de wijze waarop de onderhavige aanslagen verrekend kunnen worden. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 21-11-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3583 Editie: 27 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00503 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3025 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 2.7 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.1 - Compromis biedt misschien toch ruimte voor navordering buiten vijfjaarstermijn
De Hoge Raad oordeelt dat het hof mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen geen ruimte biedt om buiten de termijn na te vorderen.
Belanghebbende, X, beroept zich in de aangifte successierecht op de oude bedrijfsopvolgingsregeling. De inspecteur legt een conserverende aanslag op voor het deel van de erfenis dat ziet op ondernemingsvermogen, en een aanslag voor verkregen privévermogen. Bij Rechtbank Breda komen partijen een compromis overeen over de toerekening van posten aan de aanslag en de conserverende aanslag. Over de resterende geschilpunten doet de rechtbank uitspraak en die uitspraak staat inmiddels onherroepelijk vast. De inspecteur vermindert de aanslag en legt aan X buiten de navorderingstermijn de in geschil zijnde conserverende navorderingsaanslag successierecht op. De inspecteur beroept zich op de afspraak die partijen bij de rechtbank hebben gemaakt. Omdat toen de vijfjaarstermijn al verstreken was en de verlengde navorderingstermijn niet aan de orde was geweest, moet de afspraak volgens de inspecteur in redelijkheid worden uitgelegd. Een redelijke uitleg leidt ertoe dat een vermindering van de aanslag gepaard gaat met een verhoging van de conserverende aanslag. Hof 's-Hertogenbosch verwerpt de uitleg van de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof mogelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen geen ruimte biedt om buiten de termijn na te vorderen. Omdat het hof zich hierover niet heeft uitgesproken, gaat de Hoge Raad er vanuit dat de gemachtigde van X ervan op de hoogte was dat een vermindering van de gewone aanslag leidt tot een verhoging van de conserverende aanslag. Volgens het hof is sprake van een afspraak tussen gelijkwaardige en professionele partijen. De wijze waarop de afspraak tot stand is gekomen brengt volgens het hof mee dat enerzijds het op de weg van de inspecteur had gelegen de oplegging van een conserverende navorderingsaanslag als voorwaarde te stellen en anderzijds dat X er niet vanuit hoefde te gaan dat een conserverende aanslag zou volgen. Als het hof hiermee wil zeggen dat aan de inspecteur hogere eisen gesteld kunnen en moeten worden dan aan een belastingadviseur, dan berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof zijn oordeel heeft afgeleid van de bijzondere omstandigheden van het geval, dan is dat zonder ontbrekende nadere toelichting onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3229 Editie: 27 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/05639 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3024 - Naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd, ondanks achteraf getoonde gehandicaptenparkeerkaart
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd, omdat de gehandicaptenparkeerkaart van X niet duidelijk achter de voorruit lag.
Aan X is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat geen (geldig) parkeerbewijs zichtbaar was. X komt in beroep.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat de gehandicaptenparkeerkaart niet zichtbaar achter de voorruit van het voertuig lag. X stelt dat deze op de grond was gevallen en dat uit jurisprudentie blijkt dat uitsluitend van belang is of de verschuldigde belasting is betaald, en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Hij stelt dat indien achteraf blijkt dat de betaling van de verschuldigde belasting heeft plaatsgevonden, voor het opleggen van een naheffingsaanslag op grond van art. 20 AWR geen plaats is. De rechtbank verwerpt dit standpunt, omdat geen sprake is van parkeren met een parkeervergunning maar met een gehandicaptenparkeerkaart. Uit de verordening vloeit voort dat een houder van een gehandicaptenparkeerkaart enkel geen parkeerbelasting hoeft te voldoen als hij zijn gehandicaptenparkeerkaart conform de voorschriften in zijn voertuig plaatst. Het enkel zijn van houder van een parkeergehandicaptenkaart is niet voldoende om te worden vrijgesteld van de verplichting om parkeerbelasting te moeten voldoen.
Wetsartikelen:
Datum: 04-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:6286 Editie: 27 december Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: 17_2096 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3023 Wetsartikelen: Gemeentewet, 225 - Geen bezwaarkostenvergoeding bij onterechte naheffingsaanslag parkeerbelasting door invoer onjuist kenteken
De Hoge Raad oordeelt dat er geen recht bestaat op vergoeding van de kosten van bezwaar tegen een ten onrechte opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting als de herroeping van de naheffingsaanslag het gevolg is van het invoeren van een onjuist kenteken.
Belanghebbende, X , toetst bij het betalen van de parkeerbelasting een onjuist kenteken in. Het betaalbewijs met daarop het ingevoerde kenteken legt X achter de voorruit van zijn auto. Na controle met een scanauto legt de heffingsambtenaar X een naheffingsaanslag parkeerbelasting op. In de uitspraak op bezwaar vernietigt de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag, maar weigert hij de gevraagde bezwaarkostenvergoeding. Dit omdat X het onjuiste kenteken heeft ingetoetst en de gemeente dus geen onrechtmatigheid kan worden verweten als bedoeld in art. 7:15 lid 2 Awb.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen recht bestaat op vergoeding van de kosten van bezwaar tegen een ten onrechte opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting als de herroeping van de naheffingsaanslag het gevolg is van het invoeren van een onjuist kenteken. De Hoge Raad stelt voorop dat de wijze van invoeren van het (juiste) kenteken in het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2015 van de gemeente Amsterdam is vastgelegd. Aangezien X niet op de voorgeschreven wijze het kenteken heeft ingevoerd, is een naheffingsaanslag opgelegd. Er is geen recht op kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure omdat de herroeping van de naheffingsaanslag niet het gevolg is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, maar van de invoer van een onjuist kenteken door X. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3226 Editie: 27 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/03020 Rubriek: Belastingen van lagere overheden , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3022 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 7:15 - Geen legesheffing voor vergunningsvrije activiteiten
De Hoge Raad oordeelt dat legesheffing achterwege moet blijven als blijkt dat de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd vergunningsvrij is. X heeft bij de rechtbank aangevoerd dat het terugplaatsen van de dakopbouw vergunningsvrij is. De rechtbank is aan deze stelling niet toegekomen. Daarom moet verwijzing volgen.
Belanghebbende, X, vraagt een omgevingsvergunning aan voor het terugplaatsen van een dakopbouw op een pand. De heffingsambtenaar verhoogt de door X opgegeven bouwsom en legt een legesaanslag op van € 1580. In bezwaar vermindert de heffingsambtenaar de bouwsom en daarmee ook de leges tot € 1072. Hof Den Haag vernietigt in navolging van Rechtbank Rotterdam de legesaanslag omdat de verordening vanwege de onredelijke en willekeurige tariefstelling onverbindend is.
De Hoge Raad oordeelt dat legesheffing achterwege moet blijven als blijkt dat de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd vergunningsvrij is. X heeft bij de rechtbank aangevoerd dat het terugplaatsen van de dakopbouw vergunningsvrij is. De rechtbank is aan deze stelling niet toegekomen omdat zij de verordening onverbindend heeft verklaard vanwege de tariefstelling. Het hof heeft dit oordeel overgenomen, maar de Hoge Raad acht de tariefstelling met zaagtand wel toelaatbaar (zie HR 30 juni 2017, V-N 2017/34.30). Verwijzing moet volgen om de rechtbank alsnog in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het standpunt van X, en twee andere geschilpunten die de rechtbank niet heeft behandeld.
Wetsartikelen:
Datum: 22-12-2017 ECLI: ECLI:NL:HR:2017:3227 Editie: 27 december Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/03326 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3021 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229 - Belanghebbende claimt tevergeefs dwangsom voor veel te laat ingediend bezwaar
Hof Den Haag oordeelt dat de brief van X van 3 juni 2015 moet worden beschouwd als een te laat ingediend bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank heeft dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Aan belanghebbende, X, is met dagtekening 27 april 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2009. Per brief van 3 juni 2015 deelt X de inspecteur mee dat hij voor dit tijdvak recht heeft op een btw-teruggave van € 445. Per brief van 12 november 2015 stelt X beroep in wegens het niet tijdig nemen van een besluit naar aanleiding van zijn brief van 3 juni 2015 alsmede tegen het niet tijdig geven van een dwangsombeschikking. Rechtbank Den Haag merkt de brief van 3 juni 2015 aan als een niet-ontvankelijk bezwaar. Omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, heeft X geen recht op een dwangsom.
Hof Den Haag oordeelt dat de brief van X van 3 juni 2015 moet worden beschouwd als een te laat ingediend bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank heeft dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het beroep van X is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om de naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen, had de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het hof doet dit alsnog.
Wetsartikelen:
Datum: 05-09-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3586 Editie: 27 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00375 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3020 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 4:16 , Algemene wet bestuursrecht, 4:17 - Hypotheekrente Spaanse woning deels in Nederland en Zwitserland aftrekbaar
Hof Den Haag stelt vast dat in Zwitserland aftrek van (hypotheek)rente mogelijk is. Hiermee moet dan ook rekening worden gehouden bij de berekening van de Nederlandse aftrek. Het hof berekent de te betalen IB vervolgens op € 8974.
X heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Spanje. In 2007 is hij buitenlands belastingplichtige, en kiest hij voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen. In 2007 geniet X € 77.606 aan inkomen uit zijn Nederlandse bv en € 51.516 in verband met werkzaamheden die hij voor een in Zwitserland gevestigde vennootschap verricht. Verder beschikt X nog over een woning in Spanje. De negatieve inkomsten uit deze woning bedragen € 28.402. In geschil is de omvang van de door X in Nederland verschuldigde IB. Hof Amsterdam oordeelt dat X niet kwalificeert als werknemer in de zin van het Europese recht, en dat de Schumacker-jurisprudentie niet van toepassing is. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen in deze zaak gesteld. Volgens de Hoge Raad is de Schumacker-jurisprudentie namelijk wel van toepassing op X. Onduidelijk is volgens de Hoge Raad echter hoe rekening moet worden gehouden met de negatieve inkomsten. X geniet namelijk 60% van zijn inkomen in Nederland en 40% in Zwitserland. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Nederland in strijd met het EU-recht handelt door de hypotheekrenteaftrek te weigeren aan X. Het Hof van Justitie EU overweegt daarbij dat X 60% van zijn inkomsten in Nederland geniet, en dat hij in Spanje, waar zijn woning is gelegen, geen inkomen ontvangt op grond waarvan hij een gelijkwaardig recht op aftrek geldend kan maken. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Den Haag voor een nadere berekening van de door X over het jaar 2007 verschuldigde belasting. X stelt dat er recht bestaat op volledige aftrek in Nederland. De inspecteur berekent de verschuldigde IB op € 17.636, rekening houdend met de keuze voor de keuzeregeling en progressievoorbehoud..
Hof Den Haag stelt, na een analyse van het Zwitserse belastingrecht op dit punt, vast dat in Zwitserland aftrek van (hypotheek)rente mogelijk is. Hiermee moet dan ook rekening worden gehouden bij de berekening van de Nederlandse aftrek. Het hof houdt vervolgens rekening met aftrek van 60% van de rente, en berekent de te betalen IB op € 8974. Het hof beslist hierbij ook dat X kan terugkomen op zijn keuze voor de keuzeregeling zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat. X is op die keuze teruggekomen zodat de berekening van de inspecteur die uitging van de keuzeregeling en progressievoorbehoud toepaste, onjuist is.
Wetsartikelen:
Datum: 05-12-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3582 Editie: 27 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00505 Rubriek: Inkomstenbelasting Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 2.5 , Wet inkomstenbelasting 2001, 7.8 - Malawi reageert niet op voorstel tot onderhandeling over wijzigingsprotocol
Malawi reageert niet op voorstel van Nederland om het belastingverdrag te ratificeren en daarnaast te gaan onderhandelen over een wijzigingsprotocol.
Malawi heeft op 19 september 2016 te kennen gegeven dat het twee inhoudelijke wijzigingen wil aanbrengen in het reeds getekende belastingverdrag. Het is niet gebruikelijk om een verdrag na ondertekening nog open te breken. Als het voorstel van Malawi gevolgd zou worden zou het wetsvoorstel goedkeuring van het belastingverdrag met Malawi moeten worden ingetrokken en zouden de onderhandelingen opnieuw moeten worden opgestart waardoor de huidige situatie van een verdragsloze situatie langer zal blijven bestaan. Daarom heeft de staatssecretaris in oktober 2016 aan Malawi voorgesteld om de ratificatie van het verdrag af te ronden en daarnaast te gaan onderhandelen over een wijzigingsprotocol. Ondanks een herinnering daaraan in april 2017 en het gebruik van diplomatieke kanalen, heeft Malawi tot op heden niet gereageerd op dit voorstel. Er zal nog een laatste diplomatieke poging gedaan worden om het een en ander vlot te trekken. Dit heeft de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer medegedeeld.
Datum: 21-12-2017 Editie: 27 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3018 - Hof herstelt fout rechtbank in beslissing over terugbetaling griffierecht
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank het bedrag aan griffierecht dat de heffingsambtenaar aan X bv moet vergoeden te laag heeft vastgesteld. Hoewel het hier gaat om een evidente misslag van de rechtbank, stond het X bv vrij om hoger beroep in te stellen.
Belanghebbende, X bv, gaat in beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Rechtbank Amsterdam verklaart haar beroep gegrond en draagt de heffingsambtenaar op om het griffierecht van € 45 te vergoeden. X bv stelt hoger beroep in omdat zij € 334 aan griffierecht heeft betaald in plaats van € 45.
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank het bedrag aan griffierecht dat de heffingsambtenaar aan X bv moet vergoeden te laag heeft vastgesteld. Het hof verhoogt deze vergoeding van € 45 naar € 334. Het principale hoger beroep van X bv is gegrond. Hoewel het hier gaat om een evidente misslag van de rechtbank, stond het X bv vrij om hoger beroep in te stellen. Zij was niet gehouden de rechtbank te verzoeken deze fout door middel van een rectificatie (hersteluitspraak) te corrigeren. Het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar die stelt dat het hoger beroep nodeloos is gevoerd, is derhalve ongegrond. Dit laatste is geen reden om X bv een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen voor de fase van hoger beroep. Het hof stelt de proceskostenvergoeding voor deze fase van het geding vast op € 371,25 (3 punten voor proceshandelingen x € 495 x 0,25).
Wetsartikelen:
Datum: 30-11-2017 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2017:5126 Editie: 27 december Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00264 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3017 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:41 - Woningeigenaar heeft belang bij hogere WOZ-waarde
Hof Den Haag oordeelt in navolging van de rechtbank dat een belanghebbende in bezwaar en beroep ook een hogere WOZ-waarde mag bepleiten en daarbij geacht wordt een belang te hebben.
Belanghebbende, X, verzoekt in bezwaar om verhoging van de WOZ-waarde 2016. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar ongegrond met als argument dat er geen wettelijke basis is om de WOZ-waarde te verhogen. In beroep bepleit X verhoging van € 120.000 naar € 160.000. Als reden voor zijn verzoek wijst X op zijn voornemen de woning (op termijn) te verkopen en op de mogelijke onteigening.
Hof Den Haag oordeelt in navolging van de rechtbank dat een belanghebbende in bezwaar en beroep ook een hogere WOZ-waarde mag bepleiten en daarbij geacht wordt een belang te hebben. Daarvoor geldt niet de eis uit art. 28 Wet WOZ dat het waardegegeven gebruikt wordt met het oog op de toepassing van een wettelijk voorschrift. X heeft voldoende procesbelang bij een hogere WOZ-waarde, namelijk een mogelijke verkoop van zijn woning of een mogelijke onteigening. Het hof stemt in met de beslissing van de rechtbank om de WOZ-waarde te verhogen naar € 160.000. Terecht heeft de rechtbank de aanslag OZB ongemoeid gelaten. De bevoegdheid om in verband met de hogere WOZ-waarde na te vorderen berust bij de heffingsambtenaar en niet bij de rechter. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is ongegrond.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Datum: 18-07-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3588 Editie: 27 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00413 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3016 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 29 - Geen vergoeding heffingsrente omdat aanslag ib/pvv positief is
Hof Den Haag beslist dat X geen recht heeft op vergoeding van heffingsrente omdat de verminderde aanslag ib/pvv op een positief bedrag is vastgesteld.
De inspecteur legt X over het jaar 2010 een aanslag ib/pvv op van € 19 858. De aanslag is conform de door X ingediende aangifte vastgesteld. Er wordt € 809 aan heffingsrente in rekening gebracht. Naar aanleiding van een bij X ingesteld boekenonderzoek wordt de aanslag door de inspecteur verminderd. De verschuldigde ib/pvv wordt daarbij vastgesteld op € 9073. De in rekening gebrachte heffingsrente wordt verminderd tot € 352. In (hoger) beroep stelt X dat hij recht heeft op een vergoeding van heffingsrente over het door hem terug te ontvangen bedrag van € 11 242.
Hof Den Haag beslist in navolging van de rechtbank dat X geen recht heeft op uitbetaling van heffingsrente omdat de aanslag ib/pvv, na vermindering, een positief bedrag beloopt. Heffingsrente wordt slechts vergoed als de aanslag op een negatief bedrag wordt vastgesteld (art. 30f juncto 30g AWR, tekst geldend op 31 december 2012). Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel wordt eveneens verworpen.
Wetsartikelen:
Datum: 05-09-2017 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2017:3587 Editie: 22 december Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00297 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3015 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 30f (tekst geldend 31 dec 2012 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 30g (tekst geldend 31 dec 2012 - Staatssecretaris beantwoordt vragen over beëindiging verruimde toepassing btw-koepelvrijstelling
De Staatssecretaris van Financiën antwoordt op vragen vanuit de Tweede Kamer over de beëindiging van de verruimde toepassing van de btw-koepelvrijstelling. Die beëindiging is het gevolg van arresten van het Hof van Justitie van de EU.
De Staatssecretaris van Financiën heeft geantwoord op vragen van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer over het beëindigen van de verruimde toepassing van de btw-koepelvrijstelling en de invloed van recente arresten over de koepelvrijstelling van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De koepelvrijstelling houdt kortweg gesteld in dat een samenwerkingsverband (ook wel koepel genoemd) bepaalde diensten vrijgesteld van btw kan verrichten aan haar leden. Tot 15 februari 2016 werd toepassing van de koepelvrijstelling niet mogelijk geacht als leden de dienst van het samenwerkingsverband mede nodig hadden voor met btw-belaste ondernemersprestaties. Daarna is in Nederland op grond van een discussiestuk van het btw-comité van de Europese Commissie voorzien in een ruimere toepassing daarvan. Echter uit een arrest van het Hof van Justitie EU van 4 mei 2017 volgt dat die ruimere toepassing in strijd is met de Europese btw-richtlijn en op 21 september 2017 is een aantal arresten verschenen dat de koepelvrijstelling verder beperkt. Uit die arresten volgt dat de koepelvrijstelling alleen betrekking heeft op samenwerkingsverbanden waarvan de leden activiteiten van algemeen belang verrichten die vermeld zijn in de vrijstellingsbepaling van artikel 132 van de btw-richtlijn. Dit betreft onder meer de medische zorg, ziekenhuisverpleging, de levering van menselijke organen, maatschappelijk werk, sociale zekerheid, prestaties door bejaardentehuizen, maar bijvoorbeeld ook het geven van onderwijs, sommige diensten die samenhangen met de beoefening van sport, of bepaalde culturele diensten.
Als de verruimde toepassing van de koepelvrijstelling niet wordt beëindigd, is er sprake van een toepassing van een vrijstelling die in strijd is met de btw-richtlijn. De Europese Commissie zal dan een inbreukprocedure starten. De staatssecretaris acht het niet verstandig om de verruiming van de koepelvrijstelling voort te zetten totdat Nederland wordt aangesproken door de Europese Commissie. Een dergelijke beslissing zou ook voor betrokken partijen een periode van grote onzekerheid met zich brengen die een stabiele bedrijfsvoering kan belemmeren.
Momenteel inventariseert de staatssecretaris welke sectoren worden geraakt door de beperktere toepassing van de vrijstelling.
Datum: 20-12-2017 Editie: 22 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3014 - Huurder woning heeft geen belang bij bezwaar tegen WOZ-beschikking
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat X als huurder van een woning recht heeft op een WOZ-beschikking en daarom ook gerechtigd is daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. In dit geval ontbreekt het X echter aan procesbelang en is het bezwaar niet-ontvankelijk. X maakt niet aannemelijk dat haar woning een sociale huurwoning is en dat de WOZ-waarde dus mede de hoogte van de huur van haar woning bepaalt.
Belanghebbende, X, is huurder van een woning. Zij ontvangt een WOZ-beschikking 2016 waartegen zij in bezwaar en beroep gaat.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat X als huurder van een woning recht heeft op een WOZ-beschikking en daarom ook gerechtigd is daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. In dit geval ontbreekt het X echter aan procesbelang en is het bezwaar niet-ontvankelijk. Er zijn aan X geen belastingen opgelegd die zijn gekoppeld aan de WOZ-waarde. Ook overigens heeft X niet aannemelijk gemaakt dat zij belang heeft bij de WOZ-waarde. X stelt dat zij belang heeft bij de WOZ-waarde omdat haar woning een sociale huurwoning is en dat de WOZ-waarde dus mede de hoogte van de huur bepaalt. Nu de heffingsambtenaar betwist dat er sprake is van een sociale huurwoning, had X haar stelling nader moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door een huurovereenkomst te overleggen. X heeft dit verzuimd, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat zij geen procesbelang heeft. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wetsartikelen:
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:6416 Editie: 22 december Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: 17_229 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3013 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 1:2 - Reactie staatssecretaris betreffende spoedreparatiemaatregelen inzake fiscale eenheid
De Staatssecretaris van Financiën reageert op de vragen van de vaste commissie voor Financiën over de brief van zijn ambtsvoorganger inzake de spoedreparatiemaatregelen betreffende het regime van de fiscale eenheid. Hij staat achter de gevolgde handelwijze.
De Staatssecretaris van Financiën heeft richting de Tweede Kamer gereageerd op de aankondiging van enkele spoedreparatiemaatregelen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965 inzake de fiscale eenheid. Het is zijn reactie op de vragen van de vaste commissie voor Financiën van 27 november 2017 over de brief van zijn ambtsvoorganger van 25 oktober 2017 die over die spoedmaatregelen gaat.
In zijn reactie behandelt de staatssecretaris de volgende onderwerpen:
1. procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;
2. budgettaire consequenties;
3. consequenties bekendmaking spoedreparatiemaatregelen en terugwerkende kracht;
4. renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage;
5. renteaftrekbeperking voor bovenmatige deelnemingsrente;
6. alternatief?;
7. fiscale eenheid algemeen.
Hij stelt onder meer dat bij de afweging van het al dan niet bekendmaken van de spoedreparatiemaatregelen op de dag dat de conclusie van de A-G is genomen, de potentiële invloed op de uitspraak van het HvJ EU meegenomen is. Niets doen of het ook in buitenlandse situaties toekennen van de voordelen van de fiscale eenheid vindt hij geen reële optie. Een negatieve uitspraak in deze zaak zal naar verwachting tot gevolg hebben dat uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag door internationaal opererende bedrijven wordt vergemakkelijkt, waarbij de structurele derving zou kunnen oplopen tot enkele honderden miljoenen euro's per jaar. De gevolgen voor de toekomst kunnen nog wel worden beperkt. Om die reden vond het vorige kabinet het noodzakelijk op 25 oktober 2017 aan te kondigen op welke wijze in spoedreparatiemaatregelen zou worden voorzien als het HvJ EU de voor Nederland negatieve conclusie in deze zaak zou volgen. Ook het huidige kabinet onderschrijft die handelwijze. De staatssecretaris acht de kans niet groot dat de uitspraak van het HvJ EU voor Nederland (als procespartij) gunstiger uitpakt dan hetgeen de A-G concludeert.
Het niet repareren met terugwerkende kracht tot en met het moment van publicatie van het persbericht en de Kamerbrief met bijlage daarover zou ervoor zorgen dat de schatkist gedurende een langere periode kwetsbaar zou blijven. Tussen het moment van de conclusie van de A-G en het wachten met repareren tot de definitieve uitspraak van het HvJ EU ontstaan namelijk mogelijkheden tot het creëren van allerlei situaties waarmee een fiscaal voordeel behaald kan worden. Dit geldt in het bijzonder voor het aangaan van leningen die zonder fiscale eenheid onder de renteaftrekbeperking van artikel 10a van de Wet Vpb 1969 vallen. Door deze gedragseffecten zou het budgettaire effect nog groter worden indien gewacht zou worden met repareren.
Door de spoedreparatiemaatregelen terug te laten werken tot en met het moment van de conclusie, is de kwetsbaarheid van de schatkist in tijd zo veel mogelijk beperkt.
Lees ook het thema Fiscale eenheid: een dynamisch regime in de Vpb.
Datum: 20-12-2017 Editie: 22 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3012 - Huurder heeft wel recht op WOZ-beschikking, maar zijn beroep is niet-ontvankelijk
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat X als huurder van een woning recht heeft op een WOZ-beschikking en daarom ook gerechtigd is daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. In dit geval ontbreekt het X echter aan procesbelang en is het beroep niet-ontvankelijk.
Belanghebbende, X, is huurder van een woning. Hij ontvangt een WOZ-beschikking 2016 waartegen hij in bezwaar en beroep gaat.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat X als huurder van een woning recht heeft op een WOZ-beschikking en daarom ook gerechtigd is daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. In dit geval ontbreekt het X echter aan procesbelang en is het beroep niet-ontvankelijk. Er zijn aan X geen belastingen opgelegd die zijn gekoppeld aan de WOZ-waarde. Ook overigens heeft X niet aannemelijk gemaakt dat hij belang heeft bij de WOZ-waarde. X heeft beroep ingesteld omdat hij principieel van mening is dat de WOZ-waarde juist moet worden vastgesteld. Dit is echter geen procesbelang. Het beroep van X is niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:6412 Editie: 22 december Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: 16_3626 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3011 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 1:2 , Wet waardering onroerende zaken, 24 - Fiscus mag fout bij geautomatiseerde aangifte navorderen
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de geautomatiseerde afdoening van de aangifte, waarin de fiscus de kostenaftrek heeft geaccepteerd, aan te merken is als een kenbare fout als bedoeld in art. 16 lid 2 onderdeel c AWR.
Belanghebbende, X, heeft kosten gemaakt in verband met terugvordering van onterecht betaalde alimentatie aan zijn ex-partner. Desgevraagd verklaart de inspecteur per brief dat deze kosten niet aftrekbaar zijn. In overleg met zijn gemachtigde voert X de kosten toch op. De aanslagen worden langs de geautomatiseerde weg conform de aangiften opgelegd. Later legt de inspecteur navorderingsaanslagen op.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de geautomatiseerde afdoening waarin de Belastingdienst kostenaftrek van X heeft geaccepteerd, aan te merken is als een kenbare fout als bedoeld in art. 16 lid 2 onderdeel c AWR. De fout is kenbaar, omdat de inspecteur X voorafgaand aan de aangifte per brief heeft laten weten dat de kosten niet aftrekbaar zijn. Het volgen van de aangifte is onvoldoende om aan te nemen dat de inspecteur van dit standpunt is teruggekomen (vgl. HR 27 juni 2014, nr. 13/02194, V-N 2014/34.9). De kosten voor het tenietdoen van de alimentatieverplichting zijn niet aftrekbaar omdat dit niet past in het systeem van de wet. De omstandigheden van dit geval zijn bijzonder, maar dat kan er niet toe leiden dat de kosten toch aftrekbaar zijn. Het beroep van X is ongegrond, de navorderingsaanslagen blijven in stand.
Lees ook het thema Navordering.
Wetsartikelen:
Datum: 17-11-2017 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2017:5953 Editie: 22 december Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 1678 en 17_1679 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3010 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 - Crisisheffing niet in strijd met wettelijke bepalingen Wet LB 1964
Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, oordeelt Rechtbank Noord-Holland dat de crisisheffing niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964. Ook is er geen strijd met de internationale verdragen.
Vereniging X is in 2013 € 17.625 aan crisisheffing verschuldigd, en in 2014 € 30.081. Volgens X is de crisisheffing in strijd met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. De rechtbank verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/00340 (V-N 2016/7.18) en nr. 15/03090 (V-N 2016/7.17, TaxVisions editie 5 februari 2016). Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Datum: 08-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2017:10131 Editie: 22 december Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 14 _ 1974 Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3009 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 32bd - Crisisheffing niet in strijd met wettelijke bepalingen Wet LB 1964
Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, oordeelt Rechtbank Noord-Holland dat de crisisheffing niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964. Ook is er geen strijd met de internationale verdragen.
X bv is in 2014 € 4903 aan crisisheffing verschuldigd. Volgens X bv is de crisisheffing in strijd met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van de Wet LB 1964, art. 1 EP EVRM, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. De rechtbank verwijst daarbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/00340 (V-N 2016/7.18) en nr. 15/03090 (V-N 2016/7.17, Taxvisions editie 5 februari 2016). Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Datum: 08-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2017:10130 Editie: 22 december Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 14 _ 4369 Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3008 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 32bd - Recht op MIA voor investering in opleggers door beroep op letterlijke tekst milieulijst
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv uit mag gaan van de letterlijke tekst van artikelcode A 4161 van de milieulijst 2013. X bv heeft dan recht op de MIA.
X bv investeert in 2013 in tien opleggers, en dient een verzoek in om deze investering in aanmerking te laten komen voor de MIA. De inspecteur is van mening dat X geen recht heeft op de MIA. In geschil is uiteindelijk of de tekst van artikelcode A 4161 grammaticaal moet worden geïnterpreteerd, of naar doel en strekking van de regeling moet worden uitgelegd.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv uit mag gaan van de letterlijke tekst van artikelcode A 4161 van de milieulijst 2013, en dus recht heeft op de MIA. Volgens de rechtbank hoefde X bv bij lezing van de tekst namelijk niet te twijfelen aan de interpretatie die zij er aan gaf. Verder merkt de rechtbank nog op dat de inspecteur niet inzichtelijk maakt op welke wijze hij de opleggers heeft getoetst aan het doel en de strekking van de artikelcode. Ook maakt de inspecteur volgens de rechtbank niet duidelijk wat het doel en de strekking zijn van de desbetreffende artikelcode. Het gelijk is aan X bv.
Wetsartikelen:
Datum: 14-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2017:6423 Editie: 22 december Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 16 _ 3095 Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2017/3006 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.42a , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8
Procedures melden
Heeft u een fiscale procedure gevoerd en is deze zaak nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl? Stuur uw procedure naar de redactie!
Nieuwe aantekeningen in Vakstudienieuws
U wordt doorverwezen naar de Kluwer Navigator
Meest gelezen
Uitvergroot
Recente Fiscale ergernissen
Columns
Verschenen in het Weekblad
- 7235 (19 april 2018) 18 april 2018 311 keer bekeken
- 7234 (12 april 2018) 11 april 2018 592 keer bekeken
- 7233 (5 april 2018) 04 april 2018 798 keer bekeken
- 7232 (29 maart 2018) 28 maart 2018 781 keer bekeken
- 7231 (22 maart 2018) 21 maart 2018 1196 keer bekeken