VN Vandaag
- Toekomstige kosten achterstallig onderhoud zijn verdisconteerd in WOZ-waarde
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verlagen van de WOZ-waarde tot € 165.000 voldoende rekening heeft gehouden met de toekomstige kosten van achterstallig onderhoud.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een gestapelde woning met een oppervlakte van circa 70 m² gelegen op de eerste etage van een rijksmonumentaal pand in de gemeente Amsterdam. X is eigenaar van het gehele pand dat niet is gesplitst in appartementsrechten. Rechtbank Amsterdam heeft op 10 juli 2009 de WOZ-waarde 2008 van de woning verlaagd van € 256.000 naar € 199.500. Op 29 oktober 2009 ontvangt X een ‘kennisgeving ambtshalve vermindering' waarin de waarde van de woning nader is vastgesteld op € 165.000.
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verlagen van de WOZ-waarde tot € 165.000 voldoende rekening heeft gehouden met de toekomstige kosten van achterstallig onderhoud. Het hof gaat er vanuit dat de kosten van achterstallig onderhoud € 100 000 bedragen. Dit bedrag heeft de heffingsambtenaar niet betwist. De heffingsambtenaar stelt echter dat de kosten voor herstel van het dak niet volledig aan de woning kunnen worden toegerekend. X betwist dit op zichzelf niet, maar stelt dat de kosten van herstel van de binnenkant van het dak wel aan de woning kunnen worden toegerekend. De heffingsambtenaar stelt verder en het hof acht dit aannemelijk, dat toekomstige uitgaven voor achterstallig onderhoud (in het algemeen) niet zullen leiden tot vermindering van de waarde van een woning met de volle 100% van die uitgaven. De heffingsambtenaar stelt dat hij de waardedrukkende invloed ten opzichte van de waarde die hij bij de beschikking heeft vastgesteld, heeft berekend door middel van vergelijking met andere objecten in normale tot goede staat. Rekening houdend met het voorgaande, komt dit uit op 70% van de kosten. Het hof acht dit percentage aannemelijk. Verder verwijst het hof naar zijn uitspraken van 18 juni 2008, nr. 06/00534, V-N 2008/49027 en 28 november 2008, nr. 07/00375, LJN: BG5701.
Datum: 20-10-2011 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0530 Editie: 18 januari Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BV0530 Nummer: 09/00567 Rubriek: Belastingen van lagere overheden , Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/145 - Naheffing van verontreinigingsheffing niet in strijd met vertrouwensbeginsel
Hof Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar verontreinigingsheffing mocht naheffen nadat gebleken was dat X cv wel enig afvalwater op het gemeentelijk riool had geloosd en dus geen nullozer was. Nu X cv heeft nagelaten het aantal vervuilingseenheden te bepalen, mocht de heffingsambtenaar aanslagen opleggen op basis van schattingen. Geen strijd met het vertrouwensbeginsel.
X cv produceert grondstoffen voor bakkerijen. Met dagtekening 10 mei 2000 ontvangt zij van het Wetterskip Fryslân een zogeheten meetbeschikking die aangeeft dat X cv slechts incidenteel afvalwater loost en dat het overige afvalwater wordt afgevoerd via derden. Per brief van 30 november 2000 laat het waterschap weten dat de meetbeschikking per 31 december 2000 eindigt en dat X cv opnieuw ontheffing moet aanvragen van de verplichting tot het dagelijks bemeten en bemonsteren van afvalwater indien zij meent dat dit niet noodzakelijk is. X cv heeft over de jaren 2006 tot en met 2008 geen aangifte verontreinigingsheffing gedaan. Bij een bedrijfsbezoek van ADIS op 13 juli 2006 wordt geconstateerd dat X cv wel degelijk vervuild afvalwater loost. In geschil is of het waterschap terecht naheffingsaanslagen verontreinigingsheffing aan X cv heeft opgelegd over de jaren 2006 tot en met 2008.
Hof Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar verontreinigingsheffing mocht naheffen nadat gebleken was dat X cv wel enig afvalwater op het gemeentelijk riool had geloosd en dus geen nullozer was. Nu X cv heeft nagelaten het aantal vervuilingseenheden te bepalen, mocht de heffingsambtenaar aanslagen opleggen op basis van schattingen. Deze schattingen worden niet door X cv betwist en zijn lager dan de hoeveelheden op basis van de tabel afvalwatercoëfficiënten. X cv kon aan het bedrijfsbezoek van ADIS noch aan het uitblijven van aangifteformulieren verontreinigingsheffing het vertrouwen ontlenen dat van haar geen verontreinigingsheffing zou worden nageheven. Het hof verklaart het hoger beroep van X cv ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 11-12-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BY6004 Editie: 20 december Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BY6004 Nummer: BK 11/00283 Verontreinigingsheffing Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2898 Wetsartikelen: Wet verontreiniging oppervlaktewateren, 18 - Gemeenten mogen weer rechten heffen voor aanvraag ID-kaart
Rechtbank Roermond oordeelt dat gemeenten op basis van de reparatiewet weer rechten mogen heffen voor de aanvraag van een ID-kaart. De terugwerkende kracht van de reparatiewet is niet in strijd met art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM.
X vraagt op 29 september 2011 een ID-kaart aan bij de gemeente Roermond. Op 9 september 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat gemeenten voor het aanvragen van een ID-kaart geen leges mogen heffen op grond van art. 229 Gemeentewet (HR 9 september 2011, nr. 10/04967, V-N 2011/43.21). Om legesheffing weer mogelijk te maken is op 21 september 2011 een reparatiewetsvoorstel ingediend. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 21 september 2011 via de landelijke media meegedeeld dat vanaf 22 september 2011 weer betaald moet worden voor een ID-kaart. Nadat de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel hebben aangenomen, is de reparatiewet op 14 oktober 2011 gepubliceerd in het Staatsblad. De wet is op 15 oktober 2011 in werking getreden en werkt terug tot en met 22 september 2011, zijnde de dag na indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.
Rechtbank Roermond verwerpt de standpunten van X dat de verordening op de heffing en de invordering van leges van de gemeente Roermond onverbindend is en op grond van de reparatiewet geen legesheffing voor een ID-kaart kan plaatsvinden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de terugwerkende kracht van de reparatiewet tot en met 22 september 2011 niet in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Verder is de rechtbank op grond van art. 120 van de Grondwet niet bevoegd de grondwettigheid van de reparatiewet te beoordelen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 10-12-2012 ECLI: ECLI:NL:RBROE:2012:BY5809 Editie: 20 december Instantie: Rechtbank Roermond LJ-nummer: BY5809 Nummer: AWB 12/118 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2896 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229 - Inhoud proces-verbaal prevaleert boven verklaring van justitiële hulpverlener
Hof Arnhem gaat in hoger beroep voorbij aan het betoog dat op de zitting in eerste aanleg stukken zijn overgelegd, omdat uit het proces-verbaal van de rechtbank niet blijkt dat dit is gebeurd.
De heer X werkt in 2007 freelance voor het Ministerie van Justitie. X verzorgt aldus het islamitisch geestelijk werk in jeugd- en penitentiaire inrichtingen. Verder is X woordvoerder van de imams in Nederland. In geschil is primair de hoogte van zijn aftrekbare kosten in verband met het resultaat uit overige werkzaamheden. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur terecht slechts € 10.000 in aftrek heeft toegestaan. X stelt in hoger beroep dat hij op de zitting van de rechtbank stukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij recht heeft op een hogere aftrek. Hof Arnhem gaat aan dit betoog voorbij omdat uit het proces-verbaal van de rechtbank niet blijkt dat X dergelijke stukken heeft overgelegd. X stelt voorts vergeefs een door het ministerie verplichte master opleiding theologie te hebben gevolgd. De enkele overlegging van een bankafschrift met een betaling van € 1.538 aan de universiteit leidt niet tot de conclusie dat sprake is van aftrekbare scholingsuitgaven. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 30-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3259 Editie: 23 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3259 Nummer: 12-00157 , 12/00157 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2697 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.95 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.27 - X Inc. is gebonden aan zelf gekozen periode voor extrapolatie
Volgens het hof is X Inc. er niet in geslaagd aan te tonen dat de door de inspecteur aangebrachte correcties te hoog zijn. De btw-naheffingsaanslag blijft dan ook in stand.
Belanghebbende, X Inc., verhuurt personenauto's, personen- en bestelbusjes en lichte vrachtwagens. In 2005 start de inspecteur met een boekenonderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat een adequate kasadministratie ontbreekt. In overleg met X Inc. wordt afgesproken dat X Inc. een periode van drie maanden kiest om deze vervolgens te extrapoleren naar de jaren 2000-2005. X Inc. kiest voor het vierde kwartaal van 2004. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag op over de jaren 2003-2005, en baseert zich daarbij op de gegevens van het vierde kwartaal van 2004. X Inc. stelt dat de inspecteur ten onrechte het vierde kwartaal van 2004 als basis voor de extrapolatie heeft gebruikt.
Hof Arnhem oordeelt dat X Inc. akkoord is gegaan met een extrapolatie van de gegevens over het vierde kwartaal van 2004. Het hof overweegt hierbij dat X Inc. deze periode zelf heeft aangewezen. Het hof verwerpt ook de stelling van X Inc. dat de inspecteur de gegevens niet goed heeft verwerkt. X Inc. heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd en dan ook niet het overtuigende bewijs daarvoor geleverd. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Datum: 23-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY1935 Editie: 7 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY1935 Nummer: 11 , 11-00020 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2580 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 - WOZ-waarde recreatieterrein ook in hoger beroep verminderd
Hof Arnhem vermindert de WOZ-waarde van een recreatieterrein. De gemeente heeft een te hoge waarde voor onder andere het water, het strand, de ligweiden en de toiletblokken bepaald.
X is eigenaar en gebruiker van een recreatieterrein. De WOZ-waarde naar waardepeildatum 1 januari 2008 is na bezwaar vastgesteld op € 5.478.000. Rechtbank Zutphen vermindert de waarde in beroep tot € 3.845.823.
Hof Arnhem oordeelt dat het hoger beroep van X gegrond is. Niet in geschil is dat de waarde moet worden bepaald middels de gecorrigeerde vervangingswaarde. Deze moet worden gesteld op de waarde van een zaak die voor de eigenaar hetzelfde nut oplevert (HR 5 juni 1996, nr. 30.314, LJN: BI5433, BNB 1996/250). Het hof stelt de waarde van het water op € 1,-. Het gebruik van het strand en de ligweiden hangt nauw samen met het gebruik van het water. Het Hof is van oordeel dat daarom de helft daarvan geacht kan worden te zijn begrepen in de waardering van het water. Het hof stelt de waarde van de overige grond op € 3,08 per m². De toiletgebouwen hebben een zodanige zelfstandigheid dat die niet kunnen worden geacht te zijn begrepen in de waarde van het water. Het hof stelt de vervangingswaarde van de toiletblokken vast op € 45,- per m². Het hof stelt de waarde van het recreatieterrein vast op € 3.026.247.
Wetsartikelen:
Datum: 27-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY5427 Editie: 24 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY5427 Nummer: 11/00665 , 11/00665 en 11/00667 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2933 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Verlies door risicovolle lening is niet aftrekbaar (1)
De Hoge Raad oordeelt dat een risicovolle belegging het gevolg is van een buiten de ondernemingssfeer gelegen keuze.
De heer X (belanghebbende) en mevrouw X-Y zijn gehuwd en drijven in vof-verband een tandartsenpraktijk. Tot het vermogen van de vof behoort geld op een rendementsrekening. Hiervan is in 2004 € 50.000 uitgeleend aan haar adviseur, de heer A. De lening heeft een opzegtermijn van één maand en de rente is 1% per maand. A voldoet vanaf begin 2005 niet meer aan zijn betalingsverplichtingen. In geschil is of de vordering door X begin 2006 terecht is aangemerkt als ondernemingsvermogen en of hij deze vervolgens ten laste van de winst mag afboeken tot nihil. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de uiteindelijke weergave in de jaarrekeningen van de vennoten beslissend is. Gelet op de korte opzegtermijn kon het geld snel weer beschikbaar zijn voor de onderneming. De vordering mocht dus tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. Hof Amsterdam oordeelt echter dat de vordering niet tot het ondernemingsvermogen mocht worden gerekend, aangezien uit de hoogte van de rente is op te maken dat het om een risicovolle belegging ging. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat een risicovolle belegging het gevolg is van een buiten de ondernemingssfeer gelegen keuze. Het verlies is dus niet aftrekbaar. Het hof heeft terecht beslist dat X de grenzen der redelijkheid heeft overschreden door de vordering tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 23-11-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY3899 Editie: 26 november Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY3899 Nummer: 12/00742 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2731 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.8 - Belastingplichtige heeft meer speelruimte dan gemeente in procedure over WOZ-waarde
Hof 's-Hertogenbosch overweegt dat een belanghebbende in een WOZ-procedure op iedere gewenste wijze de door hem bepleite waarde aannemelijk mag maken. Dit in tegenstelling tot de gemeente die gebonden is aan de in de Uitvoeringsregeling waardebepaling WOZ neergelegde regels voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling.
X is het niet eens met de WOZ-waarde 2010 van zijn woning..
Hof 's-Hertogenbosch overweegt dat een belanghebbende in een WOZ-procedure op iedere gewenste wijze de door hem bepleite waarde aannemelijk mag maken. De in de Uitvoeringsregeling waardebepaling WOZ neergelegde regels voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling richten zich namelijk alleen tot de heffingsambtenaar en gelden niet voor de belastingplichtige. De belastingplichtige kan het bewijs op iedere manier leveren en is niet verplicht om een taxatierapport te overleggen. Doet hij dit wel, dan is het niet noodzakelijk dat het rapport de in de waarderingsinstructies voorgeschreven vergelijkingsmethode hanteert. Daarbij merkt het hof wel op dat een rapport waarin de waarde niet of nauwelijks wordt onderbouwd minder of geen bewijskracht heeft. Het door X overgelegde rapport gaat uit van een onjuiste peildatum en geeft niet het vereiste inzicht in de onderbouwing van de waarde en is daarom onvoldoende om de gemotiveerde onderbouwing van de waarde door de gemeente te ondergraven. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 22-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6154 Editie: 19 december Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BY6154 Nummer: 12/000098 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2888 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17-2 , Wet waardering onroerende zaken, 20-2 - Geen cultuurgrondvrijstelling WOZ voor paardenfokkerij
Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de paardenfokkerij van X niet kwalificeert als landbouwbedrijf voor de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling van de Wet WOZ.
X is eigenaar van een woning met een paardenfokkerij gelegen in de gemeente Weststellingwerf. X is een fokker van kwaliteitspaarden. In geschil is of de grond van de paardenfokkerij buiten beschouwing moet blijven bij het bepalen van de WOZ-waarde als ‘ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond'.
Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat de paardenfokkerij niet kwalificeert als landbouwbedrijf voor de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling van de Wet WOZ. Van landbouw is bij paardenfokkerijen sprake wanneer de paarden worden gehouden voor consumptie door de consument (HR 26 augustus 1998, nr. 32.598, BNB 1999/47). In het geval van X wordt slechts incidenteel een paard geslacht (bijvoorbeeld een gewond paard of een ‘slecht product') en is van landbouw dus geen sprake. Ook bij het opfokken van paarden kan sprake zijn van landbouw (HR 29 april 2005, nr. 39.781, NTFR 2005/561) maar hiermee houdt X zich niet bezig. Conclusie is dat X niet in aanmerking komt voor de cultuurgrondvrijstelling. Dat X de vrijstelling in het verleden wel telkens heeft gekregen, doet hieraan niet af. Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken 2-1-a
Datum: 25-09-2012 ECLI: ECLI:NL:RBLEE:2012:BY1354 Editie: 1 november Instantie: Rechtbank Leeuwarden LJ-nummer: BY1354 Nummer: AWB 12 , AWB 12/30 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2518 Wetsartikelen: Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, - Oversluiten eigenwoningschuld doet niet af aan beperking renteaftrek
Het onderbrengen van de eigenwoningschuld bij een andere kredietinstelling doet niet af aan een beperking van de renteaftrek tot de op de eigenwoningschuld betrekking hebbende rente. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X heeft een eigenwoningschuld van € 170.269. X heeft in 2006 de bestaande hypothecaire leningen afgelost en nieuwe leningen voor een bedrag van € 391.190,78 afgesloten. In hoger beroep is onder meer de aftrek van de rente en kosten in verband met de eigen woning in geschil.
Hof Amsterdam (MK I, 8 maart 2012, 10/00603, V-N 2012/29.21.13) oordeelt dat de eigenwoningrenteaftrek over 2006 beperkt blijft tot in totaal een schuld van € 170.269. De rechtbank heeft in de procedures voor de jaren 2004 en 2005 geoordeeld dat de eigenwoningschuld € 170.269 beloopt. De rente over die schuld is aftrekbaar. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze schuld in 2006 groter is geworden. De rechtbank heeft voor het jaar 2006 dan ook terecht geoordeeld dat de aftrek beperkt blijft tot het bedrag van de over eerdere jaren in aanmerking genomen aftrek. De omstandigheid dat X de eigenwoningschuld heeft ondergebracht bij een andere kredietinstelling doet daar niet aan af. Het aan het oversluiten van de eigenwoningschuld toe te rekenen deel van de totale afsluitkosten is door de inspecteur berekend op 44%. De rechtbank heeft deze berekening gevolgd en het hof acht dit juist. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 12-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BX9871 Editie: 7 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BX9871 Nummer: 12/02058 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2830 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.120 - Verfijnde mineralenheffing is voldoende nauwkeurig
Hof 's-Gravenhage oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat X aan de hand van diverse onderzoeken niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ontoelaatbare onnauwkeurigheid. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X oefent op 0,3 ha een vermeerderingsbedrijf uit dat plaats biedt aan gemiddeld 173 zeugen. In 1998 heeft X aangifte gedaan voor de verfijnde mineralenheffing en de bestemmingsheffing. Hof Arnhem beslist dat de vervolgens opgelegde naheffingsaanslagen niet in strijd zijn met doel en strekking van de Meststoffenwet, de algemene rechtsbeginselen, het EG-recht en het EVRM. De Hoge Raad (3 april 2009, nr. 42468, V-N 2009/16.5) oordeelt dat het hof de grieven van X ten aanzien van de verfijnde fosfaatheffing heeft verworpen zonder de aannemelijkheid te hebben nagegaan van de mogelijkheid dat de nauwkeurigheid van het gemiddelde resultaat van de bemonsteringen onvoldoende is. De aanslag kan slechts worden gecorrigeerd als uit onderzoeken blijkt dat sprake is van een ontoelaatbare systeemfout of een onnauwkeurigheid buiten de bandbreedte van 15%. X kan echter ook aannemelijk maken dat de methodiek in het onderhavige geval niet heeft voldaan aan de prestatiekenmerken in de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen. Volgt verwijzing.
Hof 's-Gravenhage (MK I, 17 november 2010, BK-09/00197) oordeelt dat X aan de hand van diverse onderzoeken niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ontoelaatbare onnauwkeurigheid. De uitkomsten van het door de inspecteur overgelegde rapport "Vaststellen van bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest" door Hoeksma en Boer zijn in dit kader meegewogen. Het verwijzingsarrest laat hiervoor de ruimte door de expliciete verwijzing naar het onderdeel van de conclusie van de A-G, waarin dit rapport is genoemd. Het rapport kan bovendien worden beschouwd als een aanvulling op hetgeen reeds eerder door de inspecteur naar voren is gebracht. Aangezien X voor het overige niet heeft gesteld dat in een concrete hem aangaande bemonstering niet is voldaan aan de vereiste prestatiekenmerken, is het beroep ook in zoverre ongegrond. De verfijnde fosfaatheffing behoeft dus geen aanpassing. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 12-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BX9859 Editie: 7 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BX9859 Nummer: 10/05480 Rubriek: Milieuheffingen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2833 Wetsartikelen: Meststoffenwet, 52 - Inspecteur moet afgegeven VAR-WUO voor koeriers respecteren: geen verzekeringsplicht werknemersverzekeringen
Hof Arnhem oordeelt dat voor de door X ingeschakelde koeriers geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen geldt. De inspecteur heeft namelijk een VAR-WUO aan de koeriers afgegeven.
Belanghebbende, X vof, exploiteert een koeriersbedrijf. De koeriers die voor X werkzaamheden verrichten, beschikken in de jaren 2009-2011 over een VAR-WUO. In de loop van 2009 stelt de inspecteur een onderzoek in naar de arbeidsrelatie tussen X en de koeriers. Begin 2010 geeft de inspecteur aan dat hij van mening is dat de koeriers in dienstbetrekking werkzaam zijn bij X. X is het echter niet eens met deze conclusie. Na enig overleg legt de inspecteur zijn standpunt neer in een voor bezwaar vatbare beschikking waarin hij aangeeft dat er sprake is van een dienstbetrekking en dat X loonheffingen moet inhouden en afdragen. X gaat hiertegen in bezwaar en beroep. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur in de beschikking ten onrechte heeft bepaald dat de koeriers verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen.
Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur niet in afwijking van zijn eerder aan de koeriers afgegeven VAR-WUO mocht beslissen dat er voor hen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen bestond. Het hof overweegt daartoe dat de inspecteur daar alleen toe over kan gaan als de feiten en omstandigheden gewijzigd zijn. Verder acht het hof nog van belang dat de inspecteur aan de koeriers een VAR-WUO heeft afgegeven, dat de daarop vermelde werkzaamheden overeenkomen met de werkzaamheden die zij voor X hebben verricht en dat de inspecteur de VAR-WUO niet heeft herzien. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 09-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY1375 Editie: 2 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY1375 Nummer: 12 , 12-00121 Rubriek: Inkomstenbelasting , Premieheffing Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2546 Wetsartikelen: Wet financiering sociale verzekeringen, 59 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.156 - Fietsenhandel geen bron van inkomen
Hof Arnhem overweegt dat de fietsenhandel van X geen bron van inkomen vormt omdat de objectieve voordeelsverwachting ontbreekt.
X drijft vanaf begin jaren negentig een fietsenhandel. X is medio 2006 voor 65% tot 80% arbeidsongeschikt verklaard. Vanaf het jaar 2001 is de fietsenhandel louter verliesgevend geweest. Vanaf het jaar 2003 heeft de inspecteur de fietsenhandel niet langer als een bron van inkomen aangemerkt. In het jaar 2008 heeft X zijn voorraad – gedwongen - verplaatst naar een andere bedrijfsruimte. Het gemeentebestuur heeft geen toestemming gegeven om vanuit die bedrijfsruimte verkoopactiviteiten te verrichten. In dat jaar is er voor de omzetbelasting geen omzet en geen verschuldigde belasting aangegeven. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 geeft X een verlies uit onderneming aan. Ook heeft hij reisaftrek geclaimd ter zake van reiskosten in verband met woon-werkverkeer. De inspecteur accepteert beide posten niet. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. Hof Arnhem overweegt dat de fietsenhandel in het jaar 2008 niet als bron van inkomen is te beschouwen omdat de objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. Er is niet sprake van een (objectieve) onderneming en X kan niet als ondernemer worden aangemerkt, zodat er geen recht bestaat op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Aangezien X in 2008 met zijn auto en niet met het openbaar vervoer naar zijn werk is gereisd komt hij ook niet in aanmerking voor toepassing van de reisaftrek. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.87
Wet inkomstenbelasting 2001 3.79a
Datum: 23-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY1918 Editie: 5 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY1918 Nummer: 12 , 12-00241 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2555 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.4 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.76 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.79a , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.87 - X maakt niet aannemelijk dat ambtshalve opgelegde aanslag te hoog is
De inspecteur heeft de ambtshalve opgelegde aanslag tot een juist bedrag opgelegd. De inspecteur is namelijk uitgegaan van gegevens die van X zelf afkomstig zijn.
Belanghebbende, X, verzuimt om haar VPB-aangifte 2009 in te dienen. De inspecteur legt daarom ambtshalve een aanslag op. X had ook al voor 2006 en 2007 geen aanslagen ingediend. Over deze jaren zijn ook ambtshalve aanslagen opgelegd. X is het niet eens met de VPB-aanslag 2009. Rechtbank Arnhem verklaart het beroep ongegrond.
Hof Arnhem oordeelt dat de ambtshalve opgelegde aanslag correct is. Het hof overweegt daarbij dat de bewijslast is omgekeerd en dat X – met de blote stelling dat de inspecteur geen rekening heeft gehouden de bedrijfskosten – niet heeft aangetoond dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Verder is de schatting van de winst door de inspecteur volgens het hof redelijk. De inspecteur had daarbij namelijk rekening gehouden met de – van X afkomstige – omzetgegevens over de jaren 2006-2009 en de VPB-aangifte 2008. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 04-12-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY6191 Editie: 20 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY6191 Nummer: 12/00218 , 12/00218 en 12/00219 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2901 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 8 - Nieuwe jurisprudentie over monumentenvrijstelling maakt overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar
Nadat de staatssecretaris heeft goedgekeurd dat de monumentenvrijstelling ook geldt voor natuurlijke personen, maakt X in 2010 alsnog bezwaar tegen de overdrachtsbelasting die hij in 1995 heeft voldaan bij de koop van zijn monumentenpand. Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding.
X en zijn echtgenote verkrijgen in 1995 een onroerende zaak met de status van rijksmonument. Zij voldoen op aangifte een bedrag van f 30.000 (€ 13.613) aan overdrachtsbelasting. Naar aanleiding van de uitspraak van Hof 's-Gravenhage van 10 juni 2009, nr. 07/00421, V-N 2009/31.17 keurt de Staatssecretaris van Financiën goed dat de monumentenvrijstelling ook geldt voor natuurlijke personen (Besluit van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, V-N 2009/31.16). X maakt in oktober 2010 alsnog bezwaar tegen de in 1995 voldane overdrachtsbelasting. In geschil is of de inspecteur het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur het bezwaar waarin X aangeeft alsnog de monumentenvrijstelling overdrachtsbelasting te willen toepassen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bezwaartermijn is verstreken en deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het hof overweegt dat art. 6:11 Awb is bedoeld voor gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. In dit geval was X hiertoe wel in staat, maar heeft hij het nagelaten omdat hij binnen de bezwaartermijn geen reden had om bezwaar te maken. Een na de bezwaartermijn opgekomen reden maakt de termijnoverschrijding dan niet verschoonbaar (vgl. HR 11 juni 2004, nr. 39.009, BNB 2004/293) ook wanneer zoals in dit geval door een rechterlijke uitspraak duidelijk wordt dat de heffing van belasting in strijd met het recht was (vgl. HR 8 februari 2002, nr. 36.659, BNB 2002/105).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Datum: 06-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3458 Editie: 26 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3458 Nummer: 12-00354 , 12/00354 Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2715 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Wet op belastingen van rechtsverkeer, 15-1-p - Geen cassatie naheffingsaanslag omzetbelasting voor taxibedrijf
De Hoge Raad overweegt dat de klachten van een taxibedrijf tegen de opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting niet tot cassatie kunnen leiden.
Vof X exploiteert een taxibedrijf. Eén van de vennoten, A, werkt als taxichauffeur in de onderneming en maakt daarbij gebruik van een personenauto. Naar aanleiding van een controle legt de inspecteur aan vof X onder andere de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting met boete op over het tijdvak 1998. Volgens de inspecteur is de kilometeradministratie betreffende de taxi onbetrouwbaar. Er is een kilometertelleronderbreker ingebouwd en de in de taxi aanwezige taxameter wordt dagelijks genuld. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de taxi in het jaar 1998 voor privédoeleinden is gebruikt. Hof Arnhem overweegt dat de administratie van vof X niet voldoet aan de wettelijke eisen. Volgt omkering van de bewijslast. Vof X heeft voor het bewijs dat de taxi niet voor privédoeleinden is gebruikt niet meer bijgebracht dan zijn (onbetrouwbare) kilometeradministratie. Naar het oordeel van het hof heeft vof X dan ook niet het gevraagde bewijs geleverd. Dat brengt mee dat de rechtbank het beroep inzake de naheffingsaanslag terecht (met een niet in geschil zijnde vermindering) in stand heeft gelaten. Omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat vof X in het naheffingstijdvak de auto ook heeft gebruikt anders dan in het kader van zijn onderneming moet de boete vervallen. In zoverre is het hoger beroep gegrond. Vof X komt in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, Wet RO, geen nadere motivering. Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Algemene wet inzake rijksbelastingen 52
Datum: 30-11-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BL6486 Editie: 3 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BL6486 Nummer: 09/01419 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2792 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 20 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 , Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Geen tonnageregime voor voordelen behaald vóór ingebruikneming schip
Hof Leeuwarden oordeelt dat de door X bv behaalde voordelen niet onder het tonnageregime vallen. De voordelen zijn namelijk niet behaald in verband met de exploitatie van het schip.
Belanghebbende, X bv, sluit in 2000 een contract voor de bouw van een motorvrachtschip. In 2001 richt X bv samen met anderen Y cv op. X bv brengt het schip – na de oplevering – in Y cv in. Zij behaalt daarbij een voordeel van € 353.948. Verder behaalt X bv een voordeel als ze de kosten voor de oprichting van de cv, de eerste uitrusting van het schip en het plaatsen van de participaties in de cv, bij Y cv in rekening brengt. Medio 2001 geeft de inspecteur de beschikking af op grond waarvan X bv vanaf 2 maart 2001 winst uit zeescheepvaart geniet. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte 2001 van X bv. Volgens de inspecteur kwalificeren de door X bv behaalde voordelen bij de inbreng van het schip en de verhaalde oprichtingskosten namelijk niet als winst uit zeescheepvaart. Rechtbank Leeuwarden is het met de inspecteur eens.
Hof Leeuwarden oordeelt dat de door X bv behaalde voordelen niet onder het tonnageregime vallen. Het hof overweegt hierbij dat de voordelen niet kunnen worden aangemerkt als een resultaat behaald met de ‘exploitatie van een schip' dan wel als een resultaat dat daarmee ‘direct samenhangt' als bedoeld in art. 3.22 Wet IB 2001. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 11-12-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BY6006 Editie: 19 december Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BY6006 Nummer: BK 11/00064 Vennootschapsbelasting Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2891 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.22 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8 - Proceskostenvergoeding: bij beoordeling ontvankelijkheid is wegingsfactor 0,25 redelijk
Hof Leeuwarden oordeelt over de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de rechtbank is vastgesteld. Nu de rechtsvraag enkel gaat over de vraag of het bezwaarschrift ontvankelijk is, is een wegingsfactor van 0,25 redelijk en vermindert het hof de vergoeding.
Belanghebbende, X, gaat in beroep als de inspecteur zijn bezwaar tegen een aanslag IB niet-ontvankelijk verklaart. Rechtbank Leeuwarden verklaart het bezwaarschrift alsnog ontvankelijk en wijst de zaak voor een inhoudelijke behandeling terug naar de inspecteur. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot een proceskostenvergoeding van € 1.092. De inspecteur gaat in hoger beroep en stelt dat de proceskostenvergoeding te hoog is vastgesteld. Hof Leeuwarden is het eens met de inspecteur. Het geschil bij de rechtbank gaat enkel over de vraag of het bezwaarschrift ontvankelijk is. Een wegingsfactor van 0,25 is daarom redelijk, aldus het hof. De vraag of het bezwaarschrift inhoudelijk hout snijdt, is nog niet beantwoord. De rechtbank heeft daarom ten onrechte een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift. Het hof vermindert de proceskostenvergoeding voor de kosten in eerste aanleg tot € 218,50 en ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen tot een vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.
Wetsartikelen:
Datum: 13-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3212 Editie: 23 november Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BY3212 Nummer: BK 11/00129 Inkomstenbelasting Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2702 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 - Overschrijding bezwaartermijn in KB-Lux-zaak met vaststellingsovereenkomst; geen prematuur bezwaar
Hof Arnhem overweegt dat het in de vaststellingsovereenkomst gemaakte voorbehoud niet kan worden aangemerkt als een prematuur bezwaar tegen de nog op te leggen navorderingsaanslag vermogensbelasting.
X sluit met de inspecteur in februari 2008 een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot correcties inkomstenbelasting en vermogensbelasting 1995 tot en met 2001. Deze correcties hielden verband met een in Luxemburg aangehouden bankrekening. In de vaststellingsovereenkomst behoudt X zich uitdrukkelijk het recht voor om in bezwaar en/of beroep te komen tegen de op te leggen navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000 waarin alle correcties worden verwerkt. Ook maakt X een voorbehoud betreffende de daarbij toegepaste verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren. De navorderingsaanslag vermogensbelasting wordt op 30 mei 2008 opgelegd. Bij brief van 16 juli 2010 schrijft X aan de inspecteur dat de navorderingsaanslag wegens termijnoverschrijding moet worden vernietigd. Volgens X heeft de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag namelijk niet de voortvarendheid betracht, die redelijkerwijs verlangd kan worden. De inspecteur wijst het verzoek op 15 september 2010 af. X gaat in beroep. Rechtbank Arnhem overweegt dat de brief van 16 juli 2010 door de inspecteur aangemerkt had moeten worden als bezwaarschrift gericht tegen de navorderingsaanslag en dat de inspecteur dit bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. X komt in hoger beroep. Volgens X is het voorbehoud dat in de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de verlengde navorderingstermijn door hem is gemaakt, door de rechtbank ten onrechte niet aangemerkt als een (ontvankelijk) prematuur bezwaarschrift. Hof Arnhem overweegt dat het in de vaststellingsovereenkomst gemaakte voorbehoud niet kan worden aangemerkt als een voortijdig maar op de voet van artikel. 6:10 Awb niettemin ontvankelijk bezwaar tegen de nog op te leggen navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000. De rechtbank heeft de brief van 16 juli 2010 terecht aangemerkt als bezwaarschrift. De overschrijding van de bezwaartermijn is volgens het hof niet verschoonbaar omdat X (bijgestaan door een professionele belastingadviseur) redelijkerwijs niet kon hebben gemeend dat met het opnemen van de voorbehouden in de vaststellingsovereenkomst reeds bezwaar was gemaakt tegen de nog op te leggen navorderingsaanslag. Het hof verklaart het hoger beroep van X toch gegrond omdat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de vaststellingsovereenkomst.
Wetsartikelen:
Datum: 20-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY4677 Editie: 5 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY4677 Nummer: 11-00742 , 11/00742 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2805 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:10 - Teruglevering pand in verhuurde staat is niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting
Hof Amsterdam beslist dat de teruglevering van een pand in verhuurde staat niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Bij notariële akte van 12 maart 2002 heeft X aan B bv een appartementsrecht geleverd. Omdat aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan wordt het appartementsrecht op 9 oktober 2006 door B bv teruggeleverd aan X. Volgens X is de verkrijging op 9 oktober 2006 vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De inspecteur is het hier niet mee eens en X komt in beroep. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep van X ongegrond.
Hof Amsterdam (MK I, 28 juli 2011, P09/00520,V-N 2011/53.1.4) verklaart het hoger beroep van X ongegrond. In art. 15 lid 1 onderdeel r WBR is bepaald dat er een vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt als sprake is van herstel als is bedoeld in art. 19 BRV. De onroerende zaak is echter geleverd in vrije staat, terwijl de teruglevering heeft plaatsgevonden in verhuurde staat. Volgens het hof is de toestand van vóór de verkrijging op 12 maart 2002 niet zowel feitelijk als rechtens hersteld. Art. 19 lid 1 aanhef en onderdeel c WBR is niet van toepassing. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 02-11-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY1890 Editie: 7 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY1890 Nummer: 11/03801 Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2844 Wetsartikelen: Wet op belastingen van rechtsverkeer, 15 , Wet op belastingen van rechtsverkeer, 19 - Geen kostenaftrek nu beroep op vertrouwensbeginsel faalt
Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op kostenaftrek nu het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X is gemeenteraadslid. De inkomsten zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Van de gemeente ontvangt X in 2006 een kostenvergoeding van € 1.572. In de aangifte heeft X dit bedrag wegens kosten in aftrek gebracht. De inspecteur weigert de kostenaftrek. In geschil is of de inspecteur bij X het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat een kostenaftrek in aanmerking mag worden genomen ter grootte van de ontvangen kostenvergoeding.
Hof Amsterdam (MK I, 8 maart 2012, 10/00602, V-N 2012/35.1.2) oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op de kostenaftrek. X heeft geen bewijs geleverd van de door haar in aftrek gebrachte kosten. De inspecteur heeft zich in zijn verweerschrift in de procedure over de aanslag IB/PVV 2003 op het standpunt gesteld dat kosten uitsluitend in aftrek kunnen komen indien X deze kosten aannemelijk maakt. X wist na ontvangst van dat verweerschrift dat de inspecteur zich niet langer op het standpunt stelde dat de aftrek zou worden verleend. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur enige uitlating heeft gedaan of handeling heeft verricht op grond waarvan X mocht menen dat hij van deze opzegging is teruggekomen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 12-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BX9872 Editie: 7 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BX9872 Nummer: 12/02060 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2829 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.95 - Ook inspecteur moet kennis kunnen nemen van bewijsstuk
Hof Amsterdam overweegt dat een goede procesorde vereist dat ook de inspecteur kennis moet kunnen nemen van een door X ingebracht bewijsstuk.
X brengt in het jaar 2007 onder andere scholingsuitgaven in aftrek voor een spirituele opleiding Oneness. Deze aftrek wordt geweigerd door de inspecteur en later ook door de rechtbank. Niet aannemelijk is volgens de rechtbank dat de door X gevolgde 'Oneness'-training is gevolgd met het oog op het verwerven of het behouden van inkomen. Er is dan niet sprake van scholingsuitgaven in de zin van de wet. X komt in hoger beroep. Hof Amsterdam overweegt, in navolging van de rechtbank, dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven voor de training zijn aan te merken als scholingsuitgaven. Het hof verwerpt ook het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel. X stelt dat hij over een lijst beschikt van een groot aantal personen die de laatste tien of vijftien jaar alle opleidingen volledig en met grote bedragen hebben afgetrokken en heeft ter zitting aangeboden dit als bewijsstuk te overleggen. Hieraan heeft X echter als voorwaarde verbonden dat uitsluitend het hof, en niet de inspecteur, van de inhoud kennis mag nemen. Het hof bepaalt vervolgens dat X de lijst niet mag overleggen, omdat het voldoen aan die voorwaarde in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor en een goede procesorde. Het moet voor de inspecteur mogelijk zijn een dergelijke lijst te controleren. Het hoger beroep van X wordt ongegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Datum: 22-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5803 Editie: 19 december Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY5803 Nummer: 11-00737 , 11/00737 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2894 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 6.27 - Zoekraken aangetekende brief maakt termijnoverschrijding niet verschoonbaar
Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat de heer X adequate maatregelen had moeten nemen om de termijnoverschrijding te voorkomen. Het zoekraken van de brief door toedoen van zijn werkster ligt dus in de risicosfeer van X.
Belanghebbende, X, is bestuurder van de inmiddels failliete A bv. De ontvanger stelt X in het voorjaar van 2010 aansprakelijk voor de loonheffing en vergrijpboetes van A bv. De betreffende beschikking is twee keer door middel van een aangetekende brief naar X gestuurd. De tweede brief d.d. 27 april 2010 is door de werkster van X tijdens diens afwezigheid ongevraagd naar zijn kantoor gebracht. De brief is daar vervolgens lange tijd zoek. De gemachtigde van X maakt pas in september 2011 bezwaar tegen de beschikking. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Rechtbank Arnhem wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep van X ongegrond. Hof Arnhem oordeelt dat X adequate maatregelen had moeten nemen om de termijnoverschrijding te voorkomen. Het zoekraken van de brief ligt in de risicosfeer van X. Er kan in het midden blijven of bij een bespreking medio juni 2010 al dan niet mondeling bezwaar is gemaakt tegen de bestreden aansprakelijkstelling. Dit gesprek vond namelijk plaats buiten de bezwaartermijn, zodat X op dat moment al niet meer tijdig bezwaar kon maken. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Datum: 30-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3251 Editie: 23 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3251 Nummer: 11-00792 , 11/00792 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2701 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Algemene wet bestuursrecht, 6:9 - In beroep geen maar in hoger beroep wel matiging proceskosten wegens samenhang
Hof Amsterdam oordeelt dat de twee door de gemachtigde ingediende beroepen geen samenhangende zaken zijn nu het gaat om zaken van twee verschillende belastingplichtigen waarvoor de werkzaamheden niet identiek zijn. In hoger beroep is er wel sprake van samenhang omdat uitsluitend de proceskostenvergoeding nog in geding is en de werkzaamheden van de gemachtigde toen wel identiek zijn geweest en konden zijn.
Een gemachtigde heeft namens twee cliënten beroep ingesteld bij Rechtbank Haarlem. In hoger beroep is alleen nog in geschil of er sprake is van twee samenhangende zaken in de zin van art. 3 lid 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Hof Amsterdam oordeelt dat de twee door de gemachtigde ingediende beroepen geen samenhangende zaken zijn nu het gaat om zaken van twee verschillende belastingplichtigen waarvoor de werkzaamheden niet identiek zijn. Het feit dat de rechtbank de zaken heeft samengevoegd en de omstandigheid dat de gemachtigde bij de rechtbank slechts één pleidooi heeft gehouden, maakt het voorgaande niet anders. Een redelijke toepassing van art. 8:75 Awb en het besluit proceskosten bestuursrecht brengt immers mee dat een beslissing van de rechter om zaken ter zitting gezamenlijk te behandelen geen invloed heeft op de hoogte van de proceskosten (HR 13 juli 2012, nr. 11/01222, V-N 2012/40.53). In hoger beroep is er wel sprake van samenhangende zaken omdat uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geding is en de werkzaamheden van de gemachtigde in hoger beroep wel identiek zijn geweest en konden zijn. Het hof stelt de proceskostenvergoeding vast op € 109,25 en verdeelt de vergoeding over de onderhavige zaak en de zaak met nummer 11/00680.
Wetsartikelen:
Datum: 12-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2890 Editie: 21 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY2890 Nummer: 11/00681 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2681 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Besluit proceskosten bestuursrecht, 3 - Aan veehouder betaalde beheersvergoedingen Natuurmomenten zijn belast met btw
Een opterende veehouder ontvangt van Natuurmonumenten beheersvergoedingen. Hof Amsterdam oordeelt dat de vergoedingen belast zijn met btw omdat de beheersactiviteiten zijn aan te merken als belastbare prestaties.
X exploiteert een veehouderij. Het bedrijf is gelegen in een natuurreservaat op grond die eigendom is van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten. Natuurmonumenten sluit gebruikersovereenkomsten af met individuele gebruikers over het beheer van stukken grond die bij haar in eigendom zijn. X is een van de veehouders die met Natuurmonumenten een gebruikersovereenkomst sluit en ontvangt daar beheersvergoedingen voor die zijn gebaseerd op de subsidiebedragen die zijn vastgesteld in de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000. X is een landbouwer die heeft geopteerd voor belastingheffing. De inspecteur legt X een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Hij stelt dat de van Natuurmonumenten ontvangen vergoedingen belast zijn met btw.
Hof Amsterdam oordeelt - anders dan de rechtbank -, dat X prestaties verricht voor Natuurmonumenten, die bestaan uit het beheren van graslanden, rietlanden en wateren die toebehoren aan Natuurmonumenten. De door X uit te voeren beheersactiviteiten dienen de wezenlijke belangen van de particuliere grondeigenaar Natuurmonumenten. Er is sprake van verbruik door Natuurmonumenten van de door X verrichte beheers- en andere activiteiten, en van een vergoeding die in rechtstreeks verband staat met die door X verrichte activiteiten. Het Hof oordeelt dat er sprake is van belastbare prestaties. Tussen partijen is niet in geschil dat de ontvangen vergoedingen belast zijn naar het algemene tarief.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 8
Datum: 03-05-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0942 Editie: 7 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY0942 Nummer: 11 , 11-00926 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2574 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 27 , Wet op de omzetbelasting 1968, 4 , Wet op de omzetbelasting 1968, 8 - Aparte uitspraak op bezwaar tegen boete heeft geen invloed op beroepstermijn voor uitspraak op bezwaar tegen aanslag
Hof Arnhem oordeelt dat het de inspecteur vrij staat om per uitspraak een afzonderlijk geschrift te verzenden. X heeft het beroep te laat ingediend.
Belanghebbende, X, is het niet eens met de aan haar opgelegde VPB-aanslag 2009 en beschikking heffingsrente. Ook is zij het niet eens met de aan haar opgelegde boete. De inspecteur doet op 29 juli 2011 uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag en de heffingsrente. Op 10 augustus 2011 doet de inspecteur uitspraak op het bezwaar tegen de boetebeschikking. X dient het beroep tegen de uitspraken inzake de aanslag en de heffingsrente op 14 september 2011 in bij de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. X stelt dat de beroepstermijn pas begint te lopen nadat de inspecteur uitspraak inzake de boete heeft gedaan.
Hof Arnhem oordeelt dat het de inspecteur vrij staat om per uitspraak een afzonderlijk geschrift te verzenden. Het hof wijst er vervolgens op dat de inspecteur dan niet gehouden is om X hiervan op de hoogte te stellen. Er is dan ook geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Datum: 04-12-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY6194 Editie: 20 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY6194 Nummer: 12-00217 , 12/00217 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2900 - Liquidatie onderneming staat niet aan aftrek lijfrentepremie in de weg
X heeft recht op aftrek van de lijfrentepremie. Volgens Hof Leeuwarden stond namelijk niet vast dat de onderneming binnenkort zou worden geliquideerd.
Belanghebbende, X, exploiteert in maatschapsverband een veehouderij met zijn vrouw (Y). In 2001-2002 worden er plannen gemaakt om een bv op te richten en de onderneming met de bv in maatschapsverband, en mede met een zoon (A), voort te zetten. In april 2002 is vervolgens een bv opgericht en in augustus 2002 is de maatschap tussen X, Y en de bv tot stand gekomen. A heeft inmiddels besloten om een boerderij in Duitsland te kopen. Eind 2002 wordt bijna 37 ha. grond verkocht. X en Y bedingen voor de overdrachtswinst die zij bij de inbreng in de maatschap realiseren een lijfrente bij de bv. De inspecteur is echter van mening dat X de premie niet in aftrek kan brengen.
Hof Leeuwarden overweegt dat voor de aftrek van de lijfrentepremie van belang is of begin juni 2002 reeds vaststond dat de onderneming binnenkort zou worden geliquideerd. Volgens het hof was dat niet het geval. Het hof stelt namelijk vast dat op dat moment nog de intentie bestond om de veehouderij voort te zetten. Het hof wijst er hierbij op dat A pas in augustus 2002 besloot om de onderneming van zijn ouders niet voort te zetten, omdat hij inmiddels over een lucratiever alternatief beschikte, de boerderij in Duitsland. X kan de lijfrentepremie in aftrek brengen.
Wetsartikelen:
Datum: 13-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3208 Editie: 26 november Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BY3208 Nummer: BK 11/00024 Inkomstenbelasting Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2712 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.126 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.129 - Bewijslast terecht omgekeerd bij niet tijdige aangifte
Volgens het hof is X er niet in geslaagd aan te tonen dat de door de inspecteur aangebrachte correcties te hoog zijn. De IB-(navorderings)aanslagen blijven dan ook in stand.
Belanghebbende, X, houdt de aandelen in B Inc. B Inc. verhuurt personenauto's, personen- en bestelbusjes en lichte vrachtwagens. In 2005 start de inspecteur met een boekenonderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de boekhouding van B Inc. niet aan de wettelijke eisen voldoet. In overleg met B Inc. wordt afgesproken dat B Inc. een periode van drie maanden kiest om deze vervolgens te extrapoleren naar de jaren 2000-2005. B Inc. kiest voor het vierde kwartaal van 2004. De inspecteur legt vervolgens IB-navorderingsaanslagen op aan X over de jaren 2003-2005. Hij baseert zich daarbij op de gegevens van het vierde kwartaal van 2004. X is het niet eens met de door de inspecteur in aanmerking genomen uitdelingen.
Hof Arnhem oordeelt dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan en derhalve overtuigend moet aantonen in hoeverre de correcties te hoog zijn. Volgens het hof is X hierin niet geslaagd. Verder kan het hof de stelling van X, dat de inspecteur ten onrechte het vierde kwartaal van 2004 voor de extrapolatie heeft gebruikt, niet volgen. Het hof overweegt daarbij dat B Inc., namens X, akkoord is gegaan met een extrapolatie van de gegevens over dit kwartaal. Het hof verwerpt verder ook nog de stelling van X dat de inspecteur de gegevens niet goed heeft verwerkt. X heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd en dan ook niet het overtuigende bewijs daarvoor geleverd. De navorderingsaanslagen blijven in stand.
Wetsartikelen:
Datum: 23-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY1938 Editie: 8 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY1938 Nummer: 11/00017 , 11/00017, 11/00018 en 11/00019 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2589 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e - Terbeschikkingstelling onder voorwaarden aan bv van broer leidt niet tot ROW-verlies
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de (voorgenomen) overdracht van de aandelen slechts strekte tot zekerheid van terugbetaling van de geldlening van € 250.000. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
In maart 2008 maakt belanghebbende (X) € 250.000 over naar de bankrekening van A bv. Belanghebbende komt hierbij met zijn broer (B) overeen dat B de aandelen A bv om niet aan belanghebbende overdraagt, dat B meewerkt aan de overdracht en dat hij belanghebbende onherroepelijk machtigt om de overdracht zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. Een en ander vervalt na terugbetaling van het geleende bedrag. A bv is in augustus 2008 in staat van faillissement verklaard. Belanghebbende verantwoordt in zijn IB-aangifte 2008 een verlies van € 252.893 als resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. De inspecteur corrigeert deze aftrek. In geschil is of belanghebbende in maart 2008 een aanmerkelijk belang in A bv heeft verkregen. Rechtbank Breda oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat waardeveranderingen van 5% of meer in het geplaatste kapitaal van A bv voor zijn rekening en risico kwamen. De aanslag blijft in stand.
Hof 's-Hertogenbosch (MK IV, 28 oktober 2011, 11/00044, V-N 2012/12.2.1) oordeelt dat de (voorgenomen) overdracht van de aandelen slechts strekte tot zekerheid van terugbetaling van de geldlening van € 250.000. Op grond van de tekst van de overeenkomst en de verklaring die belanghebbende daarover ter zitting heeft afgelegd, leidt het hof namelijk af dat er geen sprake is van een overeenkomst van koop en verkoop maar van een overeenkomst tot zekerheidstelling. Het hof acht daarbij ook van belang dat er geen prijs voor de aandelen is overeengekomen. Belanghebbende heeft geen aanmerkelijk belang verkregen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 26-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY1095 Editie: 11 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY1095 Nummer: 11/05340 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2840 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.92 , Wet inkomstenbelasting 2001, 4.6 - Aansprakelijkstelling bestuurder niet strijdig met beginselen van behoorlijk bestuur
Na verwijzing oordeelt Hof Amsterdam dat de aansprakelijkstelling van X niet afstuit op de beginselen van behoorlijk bestuur.
Belanghebbende, X, is bestuurder van de vennootschap A bv die zich bezighoudt met projectontwikkeling. In 1997 betaalt B bv aan A bv een vergoeding voor de levering van een perceel grond en de overname van een project. De inspecteur is van mening dat de levering is belast met btw en legt A bv een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Nadat A bv haar betalingsonmacht te laat heeft gemeld, stelt de ontvanger X aansprakelijk voor het niet-betaalde bedrag. Hof 's-Gravenhage overweegt dat de omzetbelasting over de levering verschuldigd is op grond van art. 37 Wet OB 1968. Omdat dit wetsartikel een aansprakelijkheidsbepaling inhoudt, kan X op grond van art. 36 lid 7 IW 1990 niet aansprakelijk worden gesteld voor de btw op de levering. Voor de niet-betaalde btw die betrekking heeft op de overname is X wel terecht aansprakelijk gesteld, aldus het hof. De Hoge Raad is het niet eens met A-G van Ballegooijen dat het onweerlegbare bewijsvermoeden van art. 36 lid 4 IW 1990 onverbindend is wegens strijd met het communautaire evenredigheidsbeginsel. Verder is de Hoge Raad het ook niet eens met de beslissing van het hof dat de heffing op grond van art. 37 Wet OB 1968 (overwegend) het karakter van een aansprakelijkstelling heeft. De beslissing van het hof dat X niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de btw op de levering, is daarom onjuist. Verder is het hof ten onrechte niet ingegaan op de stelling van X dat de aansprakelijkstelling in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
Na verwijzing oordeelt Hof Amsterdam dat de aansprakelijkstelling van X niet afstuit op de beginselen van behoorlijk bestuur. X stelt dat A bv door een onjuiste interpretatie van het begrip ‘bouwterrein' door de inspecteur ten onrechte omzetbelasting in rekening heeft gebracht aan B bv. Het hof stelt voorop dat onherroepelijk is komen vast te staan dat de omzetbelasting door A bv verschuldigd is geworden op de voet van art. 37 Wet OB 1968. De onjuiste standpuntbepaling van de inspecteur verhindert evenwel niet de aansprakelijkstelling van X. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de inspecteur op uitdrukkelijk verzoek van A bv, vertegenwoordigd door X, tot deze standpuntbepaling is gekomen en acht het aannemelijk dat A bv de uitdrukkelijke bedoeling had om het perceel belast met omzetbelasting te leveren, mede met het oog op de daardoor door de koper te benutten samenloopvrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Daarbij weegt het hof mee dat het standpunt van de inspecteur (beoordeeld naar de toenmalige jurisprudentie) niet van redelijkheid was ontbloot en dat de inspecteur op een zorgvuldige wijze tot zijn standpuntbepaling is gekomen. Gelet hierop kan evenmin worden gezegd dat de ontvanger vervolgens in strijd met het evenredigheidsbeginsel of enig ander beginsel ven behoorlijk bestuur heeft gehandeld door X aansprakelijk te stellen voor het niet-betaalde deel van de ter zake van deze levering verschuldigde omzetbelasting, welke belasting door de bv daadwerkelijk is ontvangen en vervolgens – in plaats van op aangifte te zijn afgedragen – voor bedrijfsdoeleinden van de bv is aangewend.
Wetsartikelen:
Datum: 22-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4278 Editie: 11 december Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY4278 Nummer: 11-00218 , 11/00218 Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2848 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 36 , Wet op de omzetbelasting 1968, 37 - Hof steekt stokje voor tweemaal belasten vervangingsreserve
Hof Arnhem oordeelt dat de vervangingsreserve uit 1997 in 1998 reeds is vrijgevallen. De inspecteur kan de reserve dan niet in 2003 nog eens belasten.
Belanghebbende, X bv, vormt in 1997 een vervangingsreserve voor de boekwinst die zij behaalt met de verkoop van melkquotum. De inspecteur stelt zich bij de aanslagregeling voor het jaar 1998 op het standpunt dat de vervangingsreserve moet vrijvallen, omdat een vervangingsvoornemen ontbreekt. X bv is het niet eens met de aanslag die de inspecteur over 1998 oplegt, omdat deze buiten de wettelijke termijn is opgelegd. De inspecteur vermindert de aanslag vervolgens naar nihil. Medio 2007 legt de inspecteur ambtshalve een VPB-aanslag 2003 op, waarbij de vervangingsreserves uit 1997 en 2002 vrijvallen. Hof Arnhem oordeelt dat de vervangingsreserve uit 1997 in 1998 reeds is vrijgevallen. Volgens het hof is er dan geen ruimte mee voor toepassing van de foutenleer in een jaar na 1998 ten aanzien van het vrijvallen. Het hof overweegt hierbij dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X en hij het in de bezwaarfase er over eens zijn geworden dat de reserve in 1998 niet is vrijgevallen. De inspecteur heeft daartoe namelijk geen relevante bewijsmiddelen overgelegd. De inspecteur heeft de vervangingsreserve 2002 wel terecht laten vrijvallen. Het hof vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Datum: 30-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3255 Editie: 26 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3255 Nummer: 12/00039 , 12/00039 en 12/00045 Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2708 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.54 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8 - Zeevarend werktuigbouwkundige woont in Nederland en niet in Ierland
Een zeevarend werktuigbouwkundige verzet zich tegen de inhouding van LB/PH op zijn loon. Hof Leeuwarden oordeelt – net zoals de rechtbank - dat de inspecteur terecht de vrijstelling heeft geweigerd omdat X in Nederland woont.
Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is geboren in 1959 en is in 2007 getrouwd met huisarts Y. Y heeft een woonhuis te Z, waar X en Y samen wonen totdat X vertrekt naar Ierland. X laat zich eind mei 2009 uitschrijven in Nederland en vestigt zich in Ierland waar hij een woning bezit. In Ierland woont ook zijn minderjarige zoon bij diens moeder. In februari 2010 treedt X in dienst bij de in Nederland gevestigde D bv om als scheepswerktuigkundige te werken aan boord van schepen die onder de Nederlandse vlag varen. X verzoekt de inspecteur om een vrijstelling van in te houden LB omdat hij, naar zijn mening, in Ierland woont. De inspecteur weigert de vrijstelling omdat X volgens hem in Nederland woont.
Hof Leeuwarden bevestigt het standpunt van de inspecteur. Het hof oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat tussen X en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Zijn echtgenote woont in Nederland en X verblijft daar regelmatig. X is op dat adres bekend bij de Belastingdienst voor de IB en de MRB en dat adres is ook vermeld op bankafschriften en salarisstroken. X heeft acht verzekerde motorrijtuigen op zijn naam staan die in Nederland zijn ingeschreven in het kentekenregister. Het hof oordeelt dat X voor de toepassing van de Wet LB in Nederland woont en zijn werkgever terecht LB/PVV op het loon heeft ingehouden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 13-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3214 Editie: 22 november Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BY3214 Nummer: BK 11/00225 Loonbelasting Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Sociale zekerheid algemeen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2693 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 4 - Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard; navorderingsaanslag is tijdig opgelegd
Hof Arnhem overweegt dat het bezwaar van X ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard maar dat de navorderingsaanslag successierecht tijdig is opgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
In augustus 1998 is de heer A (hierna: erflater) overleden. De akte van overlijden werd op 18 augustus 1998 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Erflater was gehuwd met belanghebbende, X. Zij hebben twee kinderen, B en C. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waarbij hij het vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap heeft gelegateerd aan X. Erflater heeft zijn beide kinderen, ieder voor de helft, en onder de last van voormeld legaat, tot zijn enige erfgenamen benoemd. De inspecteur heeft met dagtekening 7 juli 1999 aan X, B en C aanslagen successierecht opgelegd. In december 2009 hebben X en de kinderen aan de inspecteur gemeld dat er sprake is (geweest) van niet eerder aangegeven in het buitenland aangehouden vermogen. De inspecteur kondigt bij brief van 5 juli 2010 aan dat aan X en haar beide kinderen navorderingsaanslagen successierecht zullen worden opgelegd. Deze brief is gericht aan het correcte adres van X. Vervolgens zijn deze navorderingsaanslagen met dagtekening 20 juli 2010 opgelegd maar op de aanslagen is het oude adres van X vermeld. X heeft op 10 oktober 2010 bezwaar gemaakt tegen de haar opgelegde navorderingsaanslag. De inspecteur verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. Ook op de uitspraak op bezwaar staat het oude adres van X vermeld. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hof Arnhem (MK I, 6 maart 2012, 11/00525) acht het aannemelijk dat X als gevolg van een haar niet toe te rekenen verzuim, met vertraging kennis heeft genomen van de navorderingsaanslag en dat zij ten vroegste op 5 oktober 2010 van het bestaan van de navorderingsaanslag op de hoogte is geraakt. Het bezwaarschrift van X is op 13 oktober 2010 door de inspecteur ontvangen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat X in verzuim is geweest. Het hof acht het bezwaarschrift van X dan ook ontvankelijk. Het hof voorziet zelf in de zaak en overweegt dat de navorderingstermijn op 18 september 2010 eindigde zodat de bestreden navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. Het bezwaar van X tegen de haar opgelegde navorderingsaanslag successierecht is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Datum: 02-11-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY1954 Editie: 11 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY1954 Nummer: 12/02053 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2843 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Successiewet 1956, 66 - In beroep geen maar in hoger beroep wel matiging proceskosten wegens samenhang
Hof Amsterdam oordeelt dat de twee door de gemachtigde ingediende beroepen geen samenhangende zaken zijn nu het gaat om zaken van twee verschillende belastingplichtigen waarvoor de werkzaamheden niet identiek zijn. In hoger beroep is er wel sprake van samenhang omdat uitsluitend de proceskostenvergoeding nog in geding is en de werkzaamheden van de gemachtigde toen wel identiek zijn geweest en konden zijn.
Een gemachtigde heeft namens twee cliënten beroep ingesteld bij Rechtbank Haarlem. In hoger beroep is alleen nog in geschil of er sprake is van twee samenhangende zaken in de zin van art. 3 lid 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Hof Amsterdam oordeelt dat de twee door de gemachtigde ingediende beroepen geen samenhangende zaken zijn nu het gaat om zaken van twee verschillende belastingplichtigen waarvoor de werkzaamheden niet identiek zijn. Het feit dat de rechtbank de zaken heeft samengevoegd en de omstandigheid dat de gemachtigde bij de rechtbank slechts één pleidooi heeft gehouden, maakt het voorgaande niet anders. Een redelijke toepassing van art. 8:75 Awb en het besluit proceskosten bestuursrecht brengt immers mee dat een beslissing van de rechter om zaken ter zitting gezamenlijk te behandelen geen invloed heeft op de hoogte van de proceskosten (HR 13 juli 2012, nr. 11/01222, V-N 2012/40.53). In hoger beroep is er wel sprake van samenhangende zaken omdat uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geding is en de werkzaamheden van de gemachtigde in hoger beroep wel identiek zijn geweest en konden zijn. Het hof stelt de proceskostenvergoeding vast op € 109,25 en verdeelt de vergoeding over de onderhavige zaak en de zaak met nummer 11/00681.
Wetsartikelen:
Datum: 12-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2889 Editie: 21 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY2889 Nummer: 11/00680 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2682 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Besluit proceskosten bestuursrecht, 3 - Geen aftrekbaar verlies bij recht op liquidatieresultaat
Hof Amsterdam oordeelt dat X bv geen vordering had, maar een recht op (een deel van) het liquidatieresultaat. X bv kan dan geen boekverlies ten laste van haar resultaat brengen.
Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van een Duits concern dat wereldwijd actief is. X bv houdt de aandelen in P AG. P AG houdt een derde deel van de aandelen in R AG. De overige aandelen zijn in handen van S GmbH en T AG. Met het oog op de vereenvoudiging van de structuur van het R-concern verkoopt X bv haar belang in P AG aan S GmbH en T AG. Vervolgens gaan T AG en P AG op in R AG en wordt R AG geliquideerd. De vordering die X bv heeft in verband met de verkoop van de aandelen bedraagt per 1 januari 2002 ruim € 102 mln. Op 2 mei 2002 cedeert X bv deze vordering aan haar moedermaatschappij voor de zakelijke prijs van € 77,4 mln. In de akte van cessie is onder andere opgenomen dat de waarde van de vordering afhankelijk is van de toekomstige liquidatieopbrengst van R AG. X bv brengt het verlies dat zij bij het cederen van de vordering lijdt in aftrek op haar winst. De inspecteur is van mening dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. De inspecteur stelt hierbij dat de vordering van X bv het volledige economische belang bij de overgedragen aandelen in P AG belichamen. Verder beroept de inspecteur zich op het Netwerkorganisatiearrest en het Falconsarrest. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv met haar vordering slechts belang heeft bij de waardeontwikkeling van één bepaalde bezitting van P AG, namelijk het aandelenbelang in R AG. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de earn-outjurisprudentie van toepassing is op de vordering van X bv en dat deze niet binnen de reikwijdte van het Netwerkorganisatiearrest en het Falconsarrest valt. X bv kan het verlies volgens de rechtbank ten laste van haar winst brengen.
Hof Amsterdam oordeelt dat X bv geen vordering had, maar een recht op (een deel van) het liquidatieresultaat. Dit houdt volgens het hof in dat X bv een recht uit hoofde van de deelneming in P AG heeft verkregen. X bv kan dan volgens het hof geen boekverlies ten laste van haar resultaat brengen. Het hof verwerpt vervolgens ook nog het beroep van X bv op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de behandeling van een afwaardering over het jaar 2000. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 04-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3656 Editie: 28 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY3656 Nummer: 11/00429 Rubriek: Belastingrecht algemeen , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2747 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.25 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8 - Verhuurde horecavoorziening behoort tot recreatiesamenstel. Wel verlaging WOZ-waarde met € 600.000
Hof Arnhem oordeelt dat de campingeigenaar en niet de exploitant van de horecavoorziening aangemerkt moet worden als gebruiker van dezelfde horecavoorziening op het campingterrein. De gemeente heeft deze voorziening dan ook terecht tot de onroerende zaak gerekend. Het hof verlaagt wel de WOZ-waarde van het geheel van ruim € 2,3 mln naar € 1,7 mln.
X bv is eigenaar en gebruiker van een recreatieterrein met daarop een camping met receptieterrein, recreatiezaal, bistro, bruin café, snackbar, verwarmd zwembad, tennisbaan en jeu-de-boulesbaan. X bv bepleit een verlaging van de WOZ-waarde 2010 van € 2.368.000 naar € 785.000. Verder stelt zij dat de gemeente een fout heeft gemaakt bij de objectafbakening door de horecavoorziening die door een ander wordt geëxploiteerd tot de onroerende zaak te rekenen.
Hof Arnhem oordeelt dat campingeigenaar X bv en niet de exploitant van de horecavoorziening als gebruiker van dezelfde horecavoorziening moet worden aangemerkt. Uit de ‘huurovereenkomst' blijkt dat X bv in zodanige mate, onder meer door het uitoefenen van toezicht op en zorg voor het gehele gebouwde eigendom, de zeggenschap over de horecavoorziening is blijven behouden dat zij zelf als gebruiker moet blijven gelden (vgl. HR 16 september 1981, nr. 20 694, BNB 1981/297). De gemeente heeft de camping derhalve juist afgebakend. Het hof is verder met de rechtbank van oordeel dat – nu niet in geschil is dat de camping goed draait - de gemeente bij de berekening van de waarde moet uitgaan van de eigen exploitatiecijfers van X bv en niet van een zgn. geobjectiveerde exploitatie. De gemeente heeft weliswaar haar twijfels bij de exploitatiecijfers van X bv, maar heeft verzuimd om via art. 47 AWR meer openheid van zaken te verkrijgen en te bewijzen dat de cijfers van X bv onjuist zijn. Op grond van het voorgaande heeft de gemeente niet aan haar bewijslast voldaan. Het hof schuift echter ook de taxatie van X bv terzijde omdat die uitgaat van de onjuiste objectafbakening en stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 1.700.000
Wetsartikelen:
Datum: 27-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY5425 Editie: 14 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY5425 Nummer: 12/00098 , 12/00098 en 12/00099 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2867 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 16-e , Wet waardering onroerende zaken, 17 - Woondelenvrijstelling voor zorgcentrum voor bewoners met zware zorgindicatie
Hof Arnhem oordeelt dat de slaapkamers, de voor de bewoners bestemde sanitaire ruimten, de gezamenlijke woonkamer en de keuken aangemerkt moet worden als delen die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit leidt tot vermindering van de aanslag OZB gebruikersdeel.
X is eigenaar en gebruiker van een psychogeriatrisch zorgcentrum waarin verpleeghuiszorg wordt aangeboden aan bewoners met een zorgzwaarte-indicatie van 5, 6, 7, of 8. De bewoners staan in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het zorgcentrum en verblijven daar duurzaam. Het zorgcentrum heeft zes woonafdelingen waarvan er één speciaal bestemd is voor jongdemente bewoners. In de overige afdelingen wonen de bewoners samen in afzonderlijke woongroepen. De woonafdelingen zijn gegroepeerd rond twee binnentuinen. Iedere woonafdeling beschikt over een aantal één- en tweepersoonskamers die zijn ingericht met bedden van het zorgcentrum en enige persoonlijke meubels van de bewoners. De kamers zijn voorzien van aansluitingen voor radio, televisie en geluidsapparatuur. De kamers beschikken verder over een wastafel. Zij zijn afsluitbaar maar wel steeds voor het personeel toegankelijk in verband met het - eventueel - verlenen van noodzakelijke zorg. Verder heeft iedere woonafdeling sanitaire ruimten, een volledig door X ingerichte keuken en huiskamer, en een terras, alles voor gezamenlijk gebruik. In geschil is of het zorgcentrum delen bevat die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in art. 220e Gemeentewet. Rechtbank Utrecht beantwoordt deze vraag ontkennend.
Hof Arnhem oordeelt dat de slaapkamers, de voor de bewoners bestemde sanitaire ruimten, de gezamenlijke woonkamer en de keuken aangemerkt moet worden als delen die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, zoals ook blijkt uit het informatieboekje en de gegeven toelichting op de gang van zaken in het zorgcentrum, sprake is van onderdelen van de onroerende zaak die voor de bewoners eenzelfde functie hebben als in een woning (wassen, slapen, eten, recreëren en andere vormen van dagbesteding). Verder acht het hof van belang dat er sprake is van een duurzaam verblijf van de bewoners in het zorgcentrum, dat zij geen ander hoofdverblijf tot hun beschikking hebben, dat zij ingeschreven zijn in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres van het zorgcentrum en dat zij, zij het spaarzaam, hun kamer kunnen inrichten met persoonlijke bezittingen. Anders gezegd: naar de omstandigheden beoordeeld wonen de bewoners in het zorgcentrum. Het hof beschouwt ook de tuinen en de overige delen van het perceel als woondelen nu de gemeente daartegen geen verweer heeft gevoerd. Het voorgaande resulteert in een woondelenvrijstelling van ruim 28%.
Wetsartikelen:
Datum: 30-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3256 Editie: 22 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3256 Nummer: 12-00205 , 12/00205 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2689 Wetsartikelen: Gemeentewet, 220e - Geen arbeidskorting voor boventallige UWV-er in reïntegratietraject
Hof Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat het ontvangen van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking niet voldoende is om arbeidskorting te krijgen. Het loon is door de heer X namelijk niet verdiend met tegenwoordige arbeid.
De heer X werkt bij het UWV. Vanaf oktober 2005 is X vrijgesteld van het verrichten van arbeid. Eind 2005 wordt X aangewezen als boventallig en volgt hij een verplicht reïntegratietraject. Aanvankelijk is voor 2005 en 2006 met name in geschil of X rente kan aftrekken in verband met zijn eigen woning. X heeft de rente over deze jaren in één bedrag aan zijn ouders betaald op 2 januari 2006. Rechtbank Leeuwarden stelt X deels in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Op de zitting erkent de inspecteur dat de in 2006 betaalde rente in dat jaar (deels) aftrekbaar is, maar de inspecteur beroept zich vervolgens op interne compensatie met betrekking tot de verleende arbeidskorting van 2006. Hof Leeuwarden oordeelt dat het ontvangen van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking niet voldoende is om arbeidskorting te krijgen. X heeft zijn loon namelijk niet verdiend met tegenwoordige arbeid. Het maakt niet uit dat X als boventallige verplicht was een reïntegratietraject te volgen. Het vervullen van deze reïntegratieverplichtingen is geen tegenwoordige arbeid. De andersluidende visie van de inhoudingsplichtige doet daaraan ook niet af. De op 2 januari 2006 betaalde rente is volledig aftrekbaar in 2006. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 13-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3213 Editie: 26 november Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BY3213 Nummer: BK 11/00161 Inkomstenbelasting Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2719 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.147 , Wet inkomstenbelasting 2001, 8.11 - Wetenschap over herstructurering bij VPB-inspecteur levert geen ambtelijk verzuim op
Volgens Hof Amsterdam hoefde de VPB-inspecteur zijn collega's er niet van op de hoogte te stellen dat er bij het concern een herstructurering gaande was. Er was namelijk geen sprake van een geïntegreerde behandeling.
X verwerft in 1999 6.500 van de 125.000 aandelen A in Z bv. Z bv heeft naast de aandelen A ook nog 75.000 aandelen B. Tussen de aandelen A en B bestaat er een verschil in nominale waarde en de agioreserve. Verder is er een verschil in stemrechten: de aandelen A geven recht op vier stemmen per aandeel en de aandelen B op één stem per aandeel. In 2001 verkoopt X de aandelen. Hij geeft de daarbij gerealiseerde winst niet aan, omdat hij er vanuit gaat dat hij geen a.b. heeft (6.500 / 200.000 = 3,25%). De inspecteur gaat echter uit van de aandelen A (6.500 / 125.000 = 5,2%) en stelt dat X wel a.b.-winst heeft genoten. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X een a.b. heeft in bv Z. Volgens de rechtbank heeft belanghebbende namelijk één soort a.b. in aandelen A. Hof Arnhem oordeelt dat de regeling voor het soort a.b. ziet op aandelen die verschillen voor wat betreft de rechten op de winstreserves. Volgens het hof vormen aandelen die slechts niet-vermogensrechtelijke verschillen bevatten, maar wel identieke rechten op de winstreserves bevatten, één soort aandelen. Het gelijk is dan ook aan X. Het hof vernietigt de navorderingsaanslag. De Hoge Raad oordeelt dat de aandelen A en de aandelen B niet kunnen worden aangemerkt als aandelen van dezelfde soort. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis van art. 4.7 Wet IB 2001. De Hoge Raad verwijst de zaak vervolgens naar Hof Amsterdam voor de behandeling van de geschilpunten die door het hof onbehandeld zijn gelaten.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur geen ambtelijk verzuim heeft begaan dat navordering in de weg staat. Het hof verwerpt hiermee de stelling van X dat de inspecteur van de Belastingdienst, die op de hoogte was van de herstructurering van het concern waartoe Z bv behoorde, zijn collega´s op de hoogte had moeten stellen van de herstructurering. Volgens het hof bestaat een dergelijke informatieplicht alleen als er sprake is van een geïntegreerde behandeling. Nu daar geen sprake van was, is het gelijk aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 27-09-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0938 Editie: 7 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY0938 Nummer: 11 , 11-00971 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2576 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Wet inkomstenbelasting 2001, 4.7 - Pand is door bouwtechnische, functionele en juridische eenheid één zaak voor de btw
Hof Amsterdam is van oordeel dat een pand als één zaak moet worden aangemerkt, omdat de verschillende onderdelen zich niet lenen voor zelfstandig gebruik
Een samenwerkingsverband heeft een pand laten bouwen dat onder meer bestaat uit twee (afsluitbare) wooneenheden en een kantoorruimte in de kelder. Het laatste wordt belast met btw verhuurd aan de vennootschap van één van de samenwerkende personen. Twee bergingen en het toilet in de kelder worden zowel privé als zakelijk gebruikt. Rechtbank Haarlem is van oordeel dat het pand als één zaak moet worden aangemerkt, omdat het pand een bouwtechnische en functionele eenheid vormt. Daarmee is alle btw ter zake van de bouwkosten aftrekbaar. In geschil is of dit juist. Hof Amsterdam is met Rechtbank Haarlem van oordeel dat het pand als één zaak moet worden aangemerkt, omdat het pand bouwtechnisch, functioneel en juridisch een eenheid vormt. De verschillende onderdelen lenen zich niet voor zelfstandig gebruik. Daardoor kunnen die delen voor de btw niet als afzonderlijke goederen in aanmerking worden genomen.
Wetsartikelen:
Datum: 10-05-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2296 Editie: 12 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY2296 Nummer: 11/00738 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2613 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Eigenaar gemengd pand krijgt WOZ-beschikking voor zowel kantoor- als voor woongedeelte
Hof Arnhem oordeelt dat het kantoorgedeelte en de woonruimte voor de toepassing van de Wet WOZ twee onroerende zaken vormen.
X is eigenaar van een pand met een woon- en een kantoorgedeelte. Het pand heeft een begane grond en twee verdiepingen. De tweede verdieping is een zolderverdieping. Het kantoorgedeelte beslaat de begane grond en een gedeelte van de eerste verdieping. Het overige gedeelte van de eerste verdieping en de zolderverdieping zijn door een huurder in gebruik als woonruimte. Het kantoorgedeelte en de woonruimte hebben ieder een eigen entree. In geschil is of er voor de Wet WOZ sprake is van één of twee onroerende zaken. Rechtbank Arnhem oordeelt dat kantoor- en woongedeelte één WOZ-object vormen.
Hof Arnhem oordeelt dat het kantoorgedeelte en de woonruimte voor de toepassing van de Wet WOZ twee onroerende zaken vormen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de deur op de begane grond tussen beide gedeelten afsluitbaar is. Beide gedeelten zijn voorzien van een keuken en sanitaire voorzieningen en het woongedeelte heeft daarnaast een badkamer. De gebruikers van het kantoorgedeelte en het woongedeelte zijn derhalve niet aangewezen op voor permanente menselijke bewoning essentiële voorzieningen elders. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat beide gedeelten van de onroerende zaak blijkens hun indeling zijn bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt als bedoeld in art. 16 Wet WOZ. Het hof verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Ede gegrond en draait de beslissing van Rechtbank Arnhem terug.
Wetsartikelen:
Datum: 23-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY1943 Editie: 7 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY1943 Nummer: 11 , 11-00781 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2578 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 16 - Geen integrale bezwaarkostenvergoeding na onterechte correctie hypotheekrenteaftrek
In navolging van de rechtbank oordeelt Hof Arnhem dat X na de onterechte correctie van de hypotheekrenteaftrek door de inspecteur geen recht heeft op een integrale bezwaarkostenvergoeding.
Bij de aanslagregeling van de aangifte IB/PVV 2005 constateert de inspecteur dat X zijn hypotheek heeft verhoogd. Hij verzoekt X om de stukken over de hypotheekverhoging, alsmede enkele andere stukken, te overleggen. Uiteindelijk corrigeert de inspecteur – in verband met de naderende verjaringstermijn – de afgetrokken rente met € 1000. Op het bezwaar van X maakt de inspecteur de correctie ongedaan. Hij kent X vervolgens nog een forfaitaire bezwaarkostenvergoeding toe. X gaat in beroep en stelt dat hij recht heeft op een integrale kostenvergoeding, omdat de inspecteur heeft toegegeven dat hij zich heeft vergist inzake de hypotheekverhoging.
In navolging van de rechtbank oordeelt Hof Arnhem dat X geen recht heeft op een integrale bezwaarkostenvergoeding. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de inspecteur niet eerder de aard en omvang van de aangegeven eigenwoningschuld en de afgetrokken rente en kosten heeft beoordeeld, dat inlichtingen van de FIOD voor de inspecteur aanleiding zijn geweest een onderzoek in te stellen, dat X slechts zeer beperkt informatie aan de inspecteur heeft verstrekt en dat de correctie slechts over € 1000 gaat. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 2 lid 3 Besluit proceskosten bestuursrecht is gelet op het voorgaande geen sprake. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft X wel recht op een schadevergoeding van € 1000.
Datum: 30-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3263 Editie: 22 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3263 Nummer: 11/00807 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2692 - Geen BTW-vrijstelling voor ‘perfect smile’
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat het bleken van tanden geen gezondheidskundige verzorging is, ondanks diverse door A bv overgelegde verklaringen van tandartsen en de omstandigheid dat haar diensten geheel of gedeeltelijk door een of meer ziektekostenverzekeraars worden vergoed.
A bv houdt zich bezig met esthetische tandheelkunde en tandtechniek. De activiteiten bestaan onder meer uit het uitvoeren van bleekbehandelingen en het plaatsen van facings. Een facing is een schildje van composiet of porselein dat semi-permanent over de tand wordt geplakt. In geschil is of het bleken en het plaatsen van facings is vrijgesteld van omzetbelasting (art. 11-1-g Wet OB 1968). A bv heeft zelf geen medici in dienst. Tandartsen en orthodontisten voor onder meer de intakegesprekken worden zonodig ingehuurd. Rechtbank Haarlem oordeelt dat het cosmetische doel van gebitsreiniging voor de modale consument voorop staat. Slechts bij zeer ernstige verkleuringen en/of afwijkingen met daardoor een zware psychische belasting zou een medische indicatie kunnen bestaan. X bv maakt deze gevallen echter niet aannemelijk. De intakegeprekken zouden wel onder de vrijstelling kunnen vallen. Deze gaan in casu echter op in de hoofdprestatie. A bv gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat het bleken geen gezondheidskundige verzorging is, ondanks diverse door A bv overgelegde verklaringen van tandartsen en de omstandigheid dat haar diensten geheel of gedeeltelijk door een of meer ziektekostenverzekeraars worden vergoed. Op de website van A bv wordt namelijk eerst en vooral de nadruk legt op de mogelijkheid een ‘perfect smile' te verwerven: een zuiver cosmetisch doel. Dit geldt eveneens voor het plaatsen van de facings. Het beroep van A bv is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 22-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4553 Editie: 7 december Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY4553 Nummer: 12-00197 , 12/00197 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2849 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 11 - Verlies verkleint nadat inspecteur MKB-winstvrijstelling heeft toegepast
Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur heeft bewezen dat de agrariër aan het urencriterium voldoet zodat hij terecht de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling toepast. Het ondernemersverlies is € 33.322 lager dan X beoogt.
Belanghebbende, X, is een agrarisch ondernemer. Samen met zijn echtgenote exploiteert hij in 2007 in maatschapsverband een melkveehouderij van 145 melkkoeien en 20 stuks jongvee. De winst van de maatschap is negatief, het aandeel van X hierin is € 2.159 negatief. Daarnaast is X vennoot in een vof die een windturbinepark exploiteert. Het winstaandeel in de vof bedraagt € 18.597 negatief. Als gevolg van investeringen in de vof heeft X recht op € 704.000 aan energie-investeringsaftrek, waarvan € 393.718 in 2007 kan worden aangewend. In de aangifte IB over 2007 claimt X geen zelfstandigenaftrek en houdt hij geen rekening met de MKB-winstvrijstelling. In de daaraan voorgaande en volgende jaren doet hij dat wel. Zijn echtgenote heeft nimmer een beroep gedaan op de zelfstandigenaftrek. X stelt dat hij in 2007 niet aan het urencriterium voldoet. In een dergelijk geval rust op de inspecteur de last om het tegendeel aannemelijk te maken. Het overleggen van een urenstaat is in dat verband niet vereist.
Hof Arnhem acht de inspecteur erin geslaagd om te bewijzen dat de agrariër aan het urencriterium voldoet. Het hof acht de stelling van X dat hij door de ziekte van zijn echtgenote in 2007 geen 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn ondernemingen heeft besteed niet geloofwaardig. Het hof neemt hierbij onder meer in aanmerking dat de agrariër ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat - afgezien van de bouw van het windmolenpark - 2007 een jaar als alle andere is, en X in twee opgaven over 2007 aan de Dienst Regelingen vermeldt dat hij meer dan 38 uur per week gemiddeld in zijn bedrijf werkt. Ook de omstandigheid dat X personeel en twee robots heeft, leidt niet tot een ander oordeel, nu het jaar 2007 op deze punten niet afwijkt van het jaar 2008. Het ondernemingsverlies heeft de inspecteur terecht € 33.000 lager vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.79a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.76
Datum: 23-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY1913 Editie: 8 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY1913 Nummer: 12-00078 , 12/00078 Rubriek: Belastingrecht algemeen , Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2588 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.2 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.6 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.76 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.79a - Hof wijst verzoek om heropening van onderzoek af
Hof Amsterdam acht hetgeen X aanvoert niet van voldoende gewicht om heropening van de zitting te rechtvaardigen. Daarbij merkt het hof op dat niet aannemelijk is dat X kort na het begin van de zitting is gearriveerd in het gerechtsgebouw.
X stelt administratief beroep in bij de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier tegen de kosten van betekening van een dwangbevel ter grootte van € 37. Als de heffingsambtenaar zijn beroep ongegrond verklaart, stelt X beroep in bij Rechtbank Haarlem. De rechtbank verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de uitspraken op bezwaar inzake de verzoeken om uitstel van betaling en kwijtschelding en verklaart het beroep voor het overige ongegrond. X verzoekt na de mondelinge behandeling van zijn hoger beroep – waar hij naar eigen zeggen door extreme file niet tijdig is gearriveerd – om heropening van de procedure.
Hof Amsterdam acht hetgeen X aanvoert niet van voldoende gewicht om heropening van de zitting te rechtvaardigen. Daarbij merkt het hof op dat niet aannemelijk is dat X kort na het begin van de zitting aanwezig was in het gerechtsgebouw. Navraag bij de bode leert namelijk het tegendeel. Het feit dat partijen pas in een laat stadium het proces-verbaal van de rechtbankzitting hebben gekregen, kan volgens het hof niet leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep van X. Inhoudelijk oordeelt het hof dat X aan de kwijtschelding voor het jaar 2010 niet het vertrouwen kan ontlenen dat de kosten van betekening met betrekking tot de onderwerpelijke aanslag (2007) ten onrechte in rekening zijn gebracht. Gezien het feit dat er geen sprake is van termijnoverschrijding heeft X ten slotte geen recht op een immateriële schadevergoeding. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 11-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1298 Editie: 6 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY1298 Nummer: 11 , 11-00966 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012 , V-N Vandaag 2012/2566 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:68 - Afwaardering op onzakelijke lening aan bv van zoon terecht gecorrigeerd
Volgens Hof Arnhem kan geen rente worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening aan D bv te verstrekken. X kan de lening dan niet ten laste van zijn inkomen afwaarderen.
Belanghebbende, X, houdt tot 16 november 2006 52,5% van de aandelen in D bv. De overige 47,5% zijn in handen van zijn zoon (E). Op 16 november 2006 verkoopt X zijn aandelenpakket voor € 1 aan E. Door de verliezen die D bv in 2005 en 2006 lijdt, heeft de vennootschap eind 2006 een zwaar negatief eigen vermogen. Eind 2007 verstrekt X een lening van € 575.000 aan D bv. Begin 2009 wordt de bv failliet verklaard. In zijn IB-aangifte 2007 voert X een post op in verband met een negatief resultaat van ter beschikking gesteld vermogen. De inspecteur corrigeert deze post. Rechtbank Arnhem oordeelt dat er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling en dat de jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van het leerstuk van de onzakelijke lening van toepassing is. De rechtbank stelt vervolgens vast dat er sprake is van een onzakelijke lening. De rechtbank laat de aanslag dan ook in stand.
Hof Arnhem oordeelt dat het leerstuk van de onzakelijke lening ook van toepassing is op vorderingen uit geldleningen die onder de tbs-regeling vallen. Het hof overweegt vervolgens dat geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening aan D bv te verstrekken onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat door X bij de verstrekking van de lening een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 04-12-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY6190 Editie: 21 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY6190 Nummer: 12-00120 , 12/00120 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2908 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.92 - Partner is niet medegerechtigd in zwarte bankrekening
Hof 's-Hertogenbosch stelt vast dat de bankrekening niet tot een huwelijksgemeenschap van X en Y behoort, omdat zij niet zijn gehuwd. Het hof concludeert dat de bankrekening terecht volledig tot het vermogen van X is gerekend zodat de navorderingsaanslag IB terecht aan X is opgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, heeft een zwarte bankrekening bij Van Lanschot in Luxemburg. De fiscus is daar via inlichtingen van de Belgische autoriteiten achter gekomen. In verband daarmee legt de inspecteur X een navorderingsaanslag IB/PH 1995 op plus een boete van 50%. In hoger beroep is in geschil of de inkomsten uit de bankrekening slechts voor de helft aan hem kunnen worden toegerekend. Volgens X is zijn partner voor de helft rechthebbende tot de hoofdsom en de inkomsten van de bankrekening. Hij woont samen met Y en heeft met haar een samenlevingsovereenkomst gesloten.
Hof 's-Hertogenbosch (MK II, 23 december 2011, 10/00438) oordeelt dat de bankrekening niet tot een huwelijksgemeenschap behoort, omdat X en Y niet zijn gehuwd. Ook behoort de bankrekening niet tot een andersoortige vermogensrechtelijke gemeenschap. Het feit dat Y over een machtiging beschikt voor de rekening bestempelt haar niet tot rechthebbende, omdat een rechthebbende geen machtiging nodig heeft om opnames te kunnen doen. Y is ook niet krachtens een persoonlijk vruchtgenot gerechtigd tot de bankrekening. Ook de omstandigheid dat de tegoeden op de bankrekening als spaarpotje voor X en Y gezamenlijk zijn bedoeld, maakt nog niet dat Y (deels) rechthebbende van de tegoeden of de opbrengsten daarvan is. Het hof concludeert daarom dat de bankrekening terecht volledig tot het vermogen van X is gerekend. Het hof vermindert de opgelegde boete van 50% - uitsluitend wegens overschrijding van de redelijke termijn - met 5% naar 45%. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 19-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY0469 Editie: 7 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY0469 Nummer: 12/00301 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2834 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, Art. 16 , Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament - Kopie gehandicaptenkaart niet geldig
Hof Arnhem oordeelt dat X, doordat zij niet met haar originele gehandicaptenparkeerkaart heeft geparkeerd, parkeerbelasting verschuldigd is.
De heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd en het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. De Rechtbank Zutphen verklaart het beroep ongegrond. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hof Arnhem oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht aan X is opgelegd. X stelt dat zij ten tijde van beide controles per abuis, maar wel op goed leesbare wijze, een kopie van haar gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit van haar auto heeft aangebracht. Zij had een kopie gemaakt omdat zij door haar ene dochter naar het ziekenhuis werd gebracht en door een andere dochter weer zou worden opgehaald. Daardoor was het niet mogelijk dat beide dochters het origineel van de kaart in de auto hadden. Haar originele gehandicaptenparkeerkaart lag in het dashboardkastje van de auto. Zij is van mening dat zij niemand heeft benadeeld. Het hof overweegt dat ten tijde van het parkeren geen gebruik is gemaakt van de originele door de gemeente aan belanghebbende afgegeven gehandicaptenparkeerkaart. Dat brengt mee dat voor dit parkeren parkeerbelasting is verschuldigd. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 20-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY4687 Editie: 10 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY4687 Nummer: 12-00204 , 12/00204 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2824 Wetsartikelen: Gemeentewet, 225 - Administratieve rompslomp na overname schoonmaakbedrijf geen reden beperking heffingsrente
Hof Arnhem verwerpt het standpunt van X bv dat de heffingsrente beperkt moet worden vanwege het feit dat zij door de onduidelijke financiële en fiscale positie van het door haar overgenomen schoonmaakbedrijf en door de ‘stroperige' werkwijze van de Belastingdienst gedwongen is geweest een verlengd boekjaar te hanteren met – kennelijk – als gevolg dat heffingsrente in rekening is gebracht.
X bv neemt op 18 november 2008 (als bv in oprichting) de exploitatie over van een schoonmaakbedrijf. Omdat het in kaart brengen van de financiële en fiscale verplichtingen veel tijd in beslag neemt, besluit X bv een verlengd boekjaar te hanteren lopend van 2 december 2008 tot 31 december 2009. De inspecteur legt aan X bv conform de ingediende aangifte een aanslag vennootschapsbelasting op met een bedrag aan heffingsrente van € 2088. In geschil is of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht.
Hof Arnhem verwerpt het standpunt van X bv dat de heffingsrente beperkt moet worden vanwege het feit dat zij door de onduidelijke financiële en fiscale positie van het door haar overgenomen schoonmaakbedrijf en door de ‘stroperige' werkwijze van de Belastingdienst gedwongen is geweest een verlengd boekjaar te hanteren met – kennelijk – als gevolg dat heffingsrente in rekening is gebracht. Voor zover X bv hiermee een beroep doet op de algemene beginselen van bestuur, faalt dat beroep in zoverre. Genoemde omstandigheden rechtvaardigen immers niet de conclusie dat de inspecteur in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door over het bedrag van de voorlopige aanslag heffingsrente in rekening te brengen. Het hof verwerpt het beroep van X bv op het zorgvuldigheidsbeginsel nu de gedingstukken en het debat ter zitting geen enkele grond bieden voor de conclusie dat de inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij de hand erin heeft gehad dat X bv niet tijdig aangifte heeft kunnen doen dan wel dat hij de mogelijkheid voor X bv om een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag zou hebben vertraagd of hebben tegengewerkt. X bv stelt ten slotte dat zij de inspecteur om een voorlopige aanslag heeft verzocht, maar niet aannemelijk is geworden dat dit verzoek de Belastingdienst (die stelt het verzoek niet te hebben ontvangen) heeft bereikt. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 27-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY5426 Editie: 13 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY5426 Nummer: 11-00747 , 11/00747 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2865 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 30f - Naheffing voor privé-gebruik auto terecht nu rittenadministratie onbetrouwbaar is
Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslagen loonbelasting voor het voordeel van het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto heeft opgelegd, nu de rittenadministratie onbetrouwbaar is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Aan X is door zijn werkgever in 2006 en 2007 een auto ter beschikking gesteld. Volgens X is er geen sprake van privé-gebruik van de auto. Omdat de rittenregistratie niet de voorgeschreven gegevens bevat heeft de inspecteur naheffingsaanslagen loonbelasting, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente opgelegd. In hoger beroep zijn de naheffingsaanslagen en beschikkingen in geschil.
Hof Arnhem (MK I, 5 juli 2011, 10/00479 en 10/00480) oordeelt dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslagen loonbelasting voor het voordeel van het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto heeft opgelegd. Uit gegevens verkregen van de Nationale Autopas en het Centraal Justitieel Incassobureau blijkt dat de aan X ter beschikking gestelde auto is gesignaleerd op tijdstippen en plaatsen die niet overeenstemmen met de door hem gevoerde rittenadministratie. De rittenadministratie is daarmee onbetrouwbaar. X' hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 19-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY0463 Editie: 5 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY0463 Nummer: 11/03679 Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2835 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 13bis - Heffing recht van overgang niet in strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het HvJ EU in vaste jurisprudentie heeft vooropgesteld dat de directe belastingen ten principale tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren en dat de lidstaten eenzijdig of in verdragen de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid mogen vaststellen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Mevrouw A heeft de Belgische nationaliteit en woont in Duitsland. Zij bezit in Nederland gelegen onroerende zaken. A overlijdt in 2007. Belanghebbende (X), die in België woont, is haar enige erfgenaam. Ter zake van haar verkrijging legt de inspecteur een aanslag in het recht van overgang op aan belanghebbende. Belanghebbende is het daar niet mee eens. Rechtbank Breda oordeelt dat heffing van het recht van overgang niet in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat van belanghebbende niet meer belasting is geheven dan wanneer A en of belanghebbende ten tijde van het overlijden van A in Nederland hadden gewoond. Ook is volgens de rechtbank niet van belang dat in Duitsland en België successierecht is geheven. Dat het recht van overgang inmiddels is vervallen, kan belanghebbende ook niet baten.
Hof 's-Hertogenbosch (MK II, 23 februari 2012, 11/00530, V-N 2012/22.1.4) oordeelt dat het HvJ EU in vaste jurisprudentie heeft vooropgesteld dat de directe belastingen ten principale tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren en dat de lidstaten eenzijdig of in verdragen de criteria voor de verdeling van hun heffingsbevoegdheid mogen vaststellen. Volgens het hof is de heffing van het recht van overgang niet in strijd met het EU-recht, aangezien deze heffing aanknoopt bij de ligging van onroerende zaken in Nederland. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 19-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY0475 Editie: 7 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY0475 Nummer: 12/01611 Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2836 Wetsartikelen: Successiewet 1956, Art. 5 - Inspecteur maakt beschikkingsmacht X over trustvermogen niet aannemelijk
Hof Amsterdam oordeelt dat de trustakte geen aanleiding geeft om vast te stellen dat X een juridische bevoegdheid heeft om te beschikken over het trustvermogen. Er is dan ook geen sprake van box 3-vermogen.
Belanghebbende, X, is betrokken bij een trust. Volgens een overzicht uit 2005 bedraagt het vermogen van de trust ruim € 2,1 mln. De inspecteur is van mening dat de betrokkenheid van X bij de trust meebrengt dat er sprake is van een zodanige rechtspositie van X ten opzichte van de trust dat er sprake is van een bezitting in de zin van art. 5.3 lid 2 onderdeel f Wet IB 2001. Rechtbank Haarlem oordeelt dat uit de stukken niet is gebleken dat X als benificiary een afdwingbaar recht op het trustvermogen heeft. Verder is ook niet aannemelijk geworden dat X feitelijk invloed kan uitoefenen op het beheer van het trustvermogen. De rechtbank heeft de aanslagen vervolgens verminderd.
Hof Amsterdam oordeelt dat de trustakte geen aanleiding geeft om vast te stellen dat X een juridische bevoegdheid heeft om te beschikken over het trustvermogen. Hieraan doet volgens het hof ook niet af dat de trust meermalen aanzienlijke koopsommen heeft betaald voor een aantal verzekeringsovereenkomsten, waarvan X de (enige) begunstigde is. Het hof overweegt daarbij dat niet duidelijk is wie opdracht heeft gegeven om de overeenkomsten aan te gaan, en ook niet waarom deze overeenkomsten zijn aangegaan. Ook acht het hof verder nog van belang dat aan de trust een eventueel recht van afkoop van de overeenkomsten toekomt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 08-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5802 Editie: 19 december Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY5802 Nummer: 11-00165 t-m 11-00168 , 11/00165 t/m 11/00168 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2887 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 5.3 - Door verstrijken vijfjaarstermijn geen aftrek afwaarderingsverlies op deelnemingen
Hof Arnhem oordeelt dat X bv het afwaarderingsverlies op de deelnemingen niet ten laste van haar winst kan brengen. Het boekjaar waarin zij het verlies laat vallen is namelijk het zesde boekjaar in de zin van art. 13 ca Wet VPB.
C bv is in 2000 opgericht. Haar boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar. Op 31 maart 2004 vindt een juridische afsplitsing plaats waarbij C bv, als splitsende vennootschap, G bv als verkrijgende vennootschap opricht. Op 16 juni 2004 wordt G bv opgenomen in de f.e. met belanghebbende, X bv. Het eerste boekjaar van G bv loopt derhalve van 31 maart 2004 tot 16 juni 2004. In haar VPB-aangifte over het jaar 2004 voert X bv een afwaarderingsverlies ter zake van haar deelnemingen van € 11,1 mln op. De inspecteur accepteert het afwaarderingsverlies niet, omdat de vijfjaarstermijn van art. 13ca lid 1 Wet VPB inmiddels is verstreken.
Hof Arnhem oordeelt dat het korte boekjaar van G bv, van 31 maart 2004 tot 16 juni 2004, het vijfde boekjaar in de zin van art. 13 ca Wet VPB was. Nu X bv het afwaarderingsverlies ten laste van het op 16 juni 2004 startende, zesde, boekjaar ten laste van haar winst heeft gebracht, heeft de inspecteur het afwaarderingsverlies terecht niet geaccepteerd. Volgens het hof doet hier niet aan af dat vanuit het perspectief van X bv het vijfde boekjaar – dat liep van 1 januari 2004 tot en met eind november 2004 – nog niet was verstreken. Het hof wijst er hierbij op dat G BV op het onmiddellijk aan het voegingstijdstip (16 juni 2004) voorafgaande tijdstip haar vijfde boekjaar na verwerving van de deelnemingen reeds had afgesloten. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 20-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY4675 Editie: 7 december Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY4675 Nummer: 11-00478 , 11/00478 Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2817 Wetsartikelen: Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 13ca - Noorse stichting met Nederlandse vaste inrichting moet btw terugvragen in reguliere aangifte
Hof 's-Hertogenbosch is van oordeel dat Noorse stichting een vaste inrichting heeft in Nederland,omdat zij duurzaam kantoor houdt, over personeel/technisch materieel beschikt en vanuit Nederland activiteiten verricht, waardoor btw via de reguliere aangifte moet worden teruggevraagd.
X is een naar Noors recht opgerichte stichting en aldaar statutair/feitelijk gevestigd. X heeft een vestiging in Nederland en ontvangt subsidie uit Noorwegen. In 2007 zijn zowel aan Nederlandse als Noorse btw-ondernemers bedragen in rekening gebracht. In juni 2008 is een btw-teruggaafverzoek ingediend over 2007. In geschil is of X btw-ondernemer is, als publiekrechtelijk lichaam is aan te merken, beschikt over een vaste inrichting in Nederland, en of het btw-teruggaafverzoek tijdig is gedaan. Hof 's-Hertogenbosch is van oordeel dat X btw-ondernemer is voor het gedeelte dat zij zelfstandig/bedrijfsmatig deelneemt aan het maatschappelijke verkeer. X is echter een privaatrechtelijk lichaam en geen onderdeel van het Noorse staatsapparaat. Aangezien X in Nederland duurzaam kantoor houdt, over personeel/technisch materieel beschikt en aannemelijk is dat zij activiteiten vanuit Nederland verricht, heeft X een vaste inrichting. De btw-teruggaaf had verwerkt moeten worden in de reguliere aangifte van de vaste inrichting, niet in juni 2008.
Wetsartikelen:
Datum: 16-08-2012 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4721 Editie: 5 december Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BY4721 Nummer: 11-00431 , 11/00431 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2809 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 33 - Inspecteur en X maken waarde van terbeschikkinggesteld pand niet aannemelijk
Het hof stelt de waarde van het terbeschikkinggestelde pand in goede justitie vast op € 2.050.000.
Belanghebbende, X, verhuurt sinds 1 mei 1992 een pand aan zijn bv. De terbeschikkingstelling eindigt per 1 januari 2007. In zijn IB-aangifte 2006 verantwoordt X een boekverlies van € 127.788. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van een boekwinst van € 596.287 en corrigeert de aangifte. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X en de inspecteur de door hen verdedigde waarde van het terbeschikkinggestelde pand niet aannemelijk hebben gemaakt. Het hof stelt de waarde in het economische verkeer van het pand per 31 december 2006 in goede justitie vast op € 2.050.000. De behaalde boekwinst bedraagt dan € 66.624. Verder verwerpt het hof nog de stelling van de inspecteur dat X bij het einde van de terbeschikkingstelling dezelfde waarderingsmethode moet toepassen als bij de start van de terbeschikkingstelling. Het hof vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Datum: 14-09-2012 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1984 Editie: 14 november Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BY1984 Nummer: 11/00738 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2642 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.92 - Kampeerwagen is nieuw ondanks forse korting op nieuwprijs
Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat de kampeerwagen als nieuw heeft te gelden, aangezien de Nederlandse koper de eerste gebruiker zal zijn en vanwege de zeer geringe gereden (aflever)kilometers.
De heer X koopt in Duitsland een kampeerwagen voor € 35.300 om deze in Nederland door te verkopen. De datum van eerste toelating aldaar is 22 januari 2010. Na registratie is de wagen door X overgebracht naar Nederland. In juni 2010 stelt een beëdigd taxateur in opdracht van X vast dat de handelsinkoopwaarde € 12.516 is. De km-stand is op dat moment 398 km. X draagt op 1 juli 2010 € 5.601 BPM af. In geschil is de op 29 juni 2010 opgelegde BPM naheffingsaanslag ad € 5.273. Rechtbank Arnhem stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep. Hof Arnhem oordeelt dat de wagen als nieuw heeft te gelden, aangezien de Nederlandse koper de eerste gebruiker zal zijn en vanwege de zeer geringe gereden (aflever)kilometers. De wagen wordt bovendien als nieuw aangeprezen en de plastic hoezen zitten nog om de banken. Het maakt niet uit dat de uiteindelijke verkoopprijs € 15.000 lager is dan de nieuwprijs en dat de koper geen fabrieksgarantie zal hebben. De inspecteur heeft voorts terecht € 2.000 aan niet-recreatieve opties bijgeteld. Dit betreft de airco, de passagiersairbag, de parkeersensoren en het panoramadak. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9
Datum: 30-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BY3252 Editie: 23 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BY3252 Nummer: 11-00669 , 11/00669 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2698 Wetsartikelen: Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, 9 - Beroep niet-ontvankelijk als curator na faillissement weigert procedure over te nemen
Hof Amsterdam verleent de heffingsambtenaar ontslag van instantie en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk nadat de curator van X geweigerd heeft de procedure over te nemen.
Belanghebbende, X, heeft hoger beroep ingesteld bij de belastingkamer van Hof Amsterdam. Hierna verklaart Rechtbank 's-Gravenhage X in staat van faillissement en stelt de rechtbank een curator aan. Het hof stelt vervolgens de wederpartij, de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen, in de gelegenheid de curator tot overneming van de partij op te roepen. De heffingsambtenaar geeft gevolgd aan deze oproep, maar de curator neemt de procedure niet over.
Hof Amsterdam verleent de heffingsambtenaar ontslag van instantie en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk nadat de curator van X geweigerd heeft de procedure over te nemen. Dit gelet op het bepaalde in art. 8:22 Awb en art. 27 van de Faillissementswet.
Wetsartikelen:
Datum: 11-10-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2891 Editie: 20 november Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY2891 Nummer: 11/00582 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2677 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:22 - Btw bij verkoop opwaardeerkaarten berekend over ontvangen bedrag ter zake van uitgifte kaart
Hof Amsterdam is van oordeel dat de maatstaf van heffing voor de verkoop van opwaardeerkaarten voor telecommunicatiediensten dient te worden gesteld op het bedrag dat ter zake van de uitgifte van die kaarten wordt ontvangen van distributeurs.
X bv biedt prepaid mobiele telecommunicatiediensten aan, die met opwaardeerkaarten via de detailhandel worden verkocht. De distributeur betaalt de nominale waarde vermindert met een korting. Rechtbank Haarlem oordeelt dat btw dient te worden betaald over de nominale waarde van de vouchers vermindert met de korting. In geschil is of dit juist is.
Hof Amsterdam is van oordeel dat de maatstaf van heffing dient te worden gesteld op het bedrag dat ter zake van de uitgifte van die opwaardeerkaarten wordt ontvangen van distributeurs. Aan de nominale waarde komt slechts betrekkelijke betekenis toe, aangezien die waarde in combinatie met de door X bv vastgestelde tarieven als een rekengrootheid fungeert, aan de hand waarvan de hoeveelheid met de kaart te betalen diensten kan worden afgeleid. Wanneer een eindgebruiker een kaart koopt voor een prijs beneden de nominale waarde verkrijgt hij doorgaans niet een geldwaarde die gelijk is aan die nominale waarde.
Wetsartikelen:
Datum: 22-11-2012 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4556 Editie: 10 december Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY4556 Nummer: 11-00848 , 11/00848 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2825 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 8 - Koopsom voor tankstation is niet tevens schadevergoeding. Procesorde
Hof Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur de stukken in een eerder stadium in de procedure had kunnen en moeten inbrengen, maar dat hij een hogere waarde van de onroerende zaak wel aannemelijk maakt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X bv verkrijgt alle aandelen in F bv, die een tankstation bezit en exploiteert. De koopprijs is € 1.528.999. In geschil is hoeveel overdrachtsbelasting X bv in verband met deze transactie is verschuldigd. In haar aangifte gaat X bv er vanuit dat de heffingsgrondslag slechts € 668.000 is, aangezien een schadevergoeding van ruim € 700.000 is betaald wegens het intrekken van een lpg-vergunning. X bv had direct belang bij de intrekking, aangezien dit de voorwaarde was om in de buurt een hotel en woningen te mogen bouwen. De inspecteur stelt dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak € 1.440.000 is. Naar aanleiding van een vragenbrief heeft de adviseur van de verkopers namelijk ontkend dat er een schadevergoeding is betaald. Rechtbank Leeuwarden bepaalt de waarde van de onroerende zaak in goede justitie op € 1.200.000 en vernietigt de vergrijpboete. Enkele dagen voor de zitting in hoger beroep, waarvan de uitnodiging zes weken daarvoor is verstuurd, stuurt de inspecteur een pleitnota met zeven bijlagen aan het hof en X bv.
Hof Leeuwarden (MK, 20 december 2011, 11/00044) oordeelt dat de inspecteur deze stukken in een eerder stadium in de procedure had kunnen en moeten inbrengen. Voor of tijdens zijn vakantie had hij daartoe maatregelen kunnen treffen of hij had om uitstel van de zitting kunnen verzoeken. De inbreng van de nieuwe stukken stuit af op een goede procesgang. De inspecteur maakt echter (mede) gelet op de verklaring van de adviseur van de verkopers wel aannemelijk dat de waarde € 1.400.000 is. Gezien het grote verschil met de aangegeven waarde is sprake van grove schuld, zijnde een aan opzet grenzende nalatigheid. De boete van € 10.980 is volgens het hof passend en geboden. Het beroep van de inspecteur is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 26-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY1081 Editie: 11 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY1081 Nummer: 12/00572 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2837 Wetsartikelen: Wet op belastingen van rechtsverkeer, 4 , Wet op belastingen van rechtsverkeer, 9 - Aangekondigde openbare verkoop onroerende zaken geen excuus voor overschrijding beroepstermijn
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de stelling van X dat hij de openbare verkoop van zijn onroerende zaken heeft afgewacht, geen rechtvaardiging is voor het te laat indienen van het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van Rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2010. Het hoger beroepschrift komt bij het hof binnen op 22 december 2010. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in art. 6:11 Awb. X stelt dat de deurwaarder van de belastingdienst op 15 november 2010 executoriaal beslag op alle onroerende zaken heeft gelegd, dat de verkoopdatum op 16 december 2010 is vastgesteld en dat op die datum is overgegaan tot openbare verkoop, en dat X zich niet eerder tot een gemachtigde kon wenden dan nadat de openbare verkoop was gerealiseerd.
Hof 's-Gravenhage (MK II, 30 maart 2012, BK-10/00804) oordeelt dat de stelling van X dat hij de openbare verkoop van zijn onroerende zaken heeft afgewacht, geen rechtvaardiging is voor het te laat indienen van het hoger beroep. Met de inspecteur oordeelt het hof dat X met zijn verklaring niet duidelijk heeft gemaakt waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het hof verklaart het hoger beroep van X daarom niet-ontvankelijk. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Datum: 26-10-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BY1089 Editie: 11 december Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY1089 Nummer: 12/02255 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/2839 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Algemene wet bestuursrecht, 6:9
Procedures melden
Heeft u een fiscale procedure gevoerd en is deze zaak nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl? Stuur uw procedure naar de redactie!
Nieuwe aantekeningen in Vakstudienieuws
U wordt doorverwezen naar de Kluwer Navigator
Meest gelezen
Uitvergroot
Recente Fiscale ergernissen
Columns
Verschenen in het Weekblad
- 7235 (19 april 2018) 18 april 2018 304 keer bekeken
- 7234 (12 april 2018) 11 april 2018 574 keer bekeken
- 7233 (5 april 2018) 04 april 2018 784 keer bekeken
- 7232 (29 maart 2018) 28 maart 2018 771 keer bekeken
- 7231 (22 maart 2018) 21 maart 2018 1190 keer bekeken