VN Vandaag
- Aftrek voorbelasting voor verhuur van onzelfstandig deel woonhuis aan eigen bv
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in navolging van Rechtbank Breda dat X ter zake van de verhuur van de tweede verdieping ondernemer voor de omzetbelasting is.
Belanghebbende, X, is bestuurder en houder van alle certificaten van de aandelen in A bv. X heeft een woonhuis laten bouwen. Een onzelfstandig deel van de woning, te weten twee kamers op de tweede verdieping, wordt verhuurd aan F bv. Een werknemer van F bv gebruikt gemiddeld één dag in de week deze bedrijfsruimte. Ten eerste is in geschil of X ter zake van de verhuur van de tweede verdieping een ondernemer voor de omzetbelasting is. Ten tweede is in geschil of het mogelijk is om ter zake van deze verhuur te opteren voor belaste verhuur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in navolging van Rechtbank Breda dat X ter zake van de verhuur van de tweede verdieping ondernemer voor de omzetbelasting is. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EU blijkt dat ook bij verhuur van een deel van een woning sprake is van exploitatie van een zaak om daar duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Ook is de verhuur een activiteit die zich in het economische verkeer afspeelt. X is derhalve ondernemer en mag het pand geheel tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. Voorts oordeelt het hof dat op grond van het besluit van de staatssecretaris van 24 maart 1999, nr. VB99/571, V-N 1999/19.21 geopteerd kan worden voor belaste verhuur. Over de hoogte van het bedrag dat X in vooraftrek kan brengen, bestaat in hoger beroep geen geschil meer. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond en bevestigt de beslissing van de rechtbank.
Datum: 02-09-2011 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2919 Editie: 8 november Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BU2919 Nummer: 10-00901 , 10/00901 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2657 - Omzetcorrectie bij franchisenemer Super de Boer op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat franchisenemer X omzet heeft verzwegen door middel van retourboekingen en dat hierdoor van X te weinig belasting is geheven.
Belanghebbende, X, is franchisenemer bij het voormalige Super de Boer-concern. In mei 2012 doet de FIOD onder leiding van het Functioneel Parket invallen bij collega-franchisenemers. Het vermoeden bestaat dat er lagere omzetten worden opgegeven aan zowel de Belastingdienst als de franchisegever. Bij de invallen worden bij zes bedrijven negen ondernemers gearresteerd en de administratie in beslag genomen. De betrokkenen zouden tussen 2006 en 2012 kasfraude hebben gepleegd door net na opening van de winkels contant geld uit de kas te halen en dat in de boekhouding op te voeren als retourboekingen. Die retouren komen echter nooit binnen. Omdat er vermoedens bestaan dat deze handelwijze breder wordt toegepast, worden alle ex-franchisenemers, waaronder X, door de Belastingdienst benaderd om alsnog de verzwegen winst en omzet op te geven. X reageert niet op de brief. In december 2012 legt de inspecteur aan X voor 2007 een navorderingsaanslag IB en een naheffingsaanslag BTW op.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat X omzet heeft verzwegen door middel van negatieve omzetaanslagen op de kassa's en dat hierdoor van X te weinig belasting is geheven, ook al zou kunnen worden uitgegaan van de juistheid van de op de administratie van de franchisegever gebaseerde onderzoeksresultaten. De inspecteur heeft namelijk niet gecontroleerd of de door hem aangebrachte omzetcorrectie in de aangiften IB en BTW is verantwoord. Verder is niet onderzocht of de administratie van de franchisegever overeenkomt met de administratie van X als franchisenemer. De inspecteur heeft iedere controle bij X achterwege gelaten. De rechtbank vernietigt de navorderings- en de naheffingsaanslag.
Wetsartikelen:
Datum: 15-10-2013 ECLI: ECLI:NL:RBNNE:2013:6317 Editie: 1 november Instantie: Rechtbank Noord-Nederland Nummer: AWB LEE 13/980 en 13/981 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2357 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 - Ligging tegenover zorgboerderij niet waardedrukkend
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de ligging van een woning tegenover een zorgboerderij waar ex-verslaafden en ex-gedetineerden werken, niet waardedrukkend is.
X is eigenaar van een woning, die is gelegen tegenover een paardenpension annex zorgboerderij die plaats biedt aan (ex-)verslaafden en ex-gedetineerden. De WOZ-waarde naar waardepeildatum 1 januari 2010 is vastgesteld op € 942.500. Rechtbank Amsterdam verklaart het beroep ongegrond. In hoger beroep is de WOZ-waarde wederom in geschil.
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde aannemelijk maakt. De door de heffingsambtenaar gegeven waardeopbouw van de WOZ-waarde van de woning in verschillende elementen – zoals de waarde per vierkante en kubieke meter – is slechts een hulpmiddel voor de waardevaststelling. Toetssteen blijft uiteindelijk de waarde van art. 17 lid 2 Wet WOZ. De stelling van X, in hoger beroep, dat de waarde van de woning negatief wordt beïnvloed door de tegenover gelegen zorgboerderij, wordt verworpen. De ligging kan niet gelden als een waardedrukkende factor. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat bij navraag niet is gebleken dat vanuit de buurt enige melding zou zijn gedaan van overlast of problemen. X heeft dit niet gemotiveerd betwist. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 10-10-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:3305 Editie: 28 oktober Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 12/00950 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2310 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Inspecteur maakt wetenschap btw-fraude niet aannemelijk: voorbelasting aftrekbaar
Hof Arnhem oordeelt dat niet gebleken is dat belanghebbende met haar aankopen bij haar Nederlandse leveranciers deelgenomen heeft aan een transactie die onderdeel was van btw-fraude.
Belanghebbende (X nv) drijft een groothandel in frisdranken. Zij past het nultarief van Tabel II, post a.6 Wet OB 1968 toe voor de verkopen aan acht afnemers in het Verenigd Koninkrijk. De inspecteur heft voor die leveringen btw na. De naheffingsaanslag is in elk geval ten onrechte opgelegd voor zover die betrekking heeft op de leveringen aan één van de afnemers. In geschil is of de naheffingsaanslag voor de leveringen aan de resterende zeven afnemers terecht is opgelegd. Rechtbank Breda vermindert de naheffingsaanslag. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende voor geen van de in geschil zijnde leveringen kan aantonen wie de afnemer van de goederen is en dat het nultarief voor deze intracommunautaire leveringen (icl) dus niet van toepassing is. De Hoge Raad oordeelt dat een belastingplichtige moet bewijzen dat de goederen in een andere lidstaat zijn onderworpen aan een heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving. Volgens de Hoge Raad is aan deze bewijslast voldaan wanneer aannemelijk is dat de goederen in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd en aldaar zijn ontvangen door een (rechts)persoon die in dat kader belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving (icv) verschuldigd is. Vervolgens wijst de Hoge Raad er op dat aan de bewijslevering dat de afnemer hiertoe gehouden was, in het onderhavige tijdvak geen bijzondere eisen waren gesteld. Volgens de Hoge Raad berust het oordeel van het hof dat belanghebbende – doordat niet is vastgesteld wie de afnemer van de goederen is – niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan, dan op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem. De inspecteur stelt vervolgens dat belanghebbende het van haar verlangde bewijs heeft geleverd dat de goederen in een andere lidstaat zijn onderworpen aan een heffing van belasting ter zake van een icv. Vervolgens stelt hij echter dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting, omdat belanghebbende wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude.
Hof Arnhem oordeelt dat niet gebleken is dat belanghebbende met haar aankopen bij haar Nederlandse leveranciers deelgenomen heeft aan een transactie die onderdeel was van btw-fraude. Verder wijst het hof er op dat de inspecteur onvoldoende objectieve gegevens heeft aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende ter zake van de icv's wist of kon weten dat de Engelse afnemers niet aan hun verplichtingen zouden voldoen. Volgens de rechtbank kan aftrek van de door haar betaalde voorbelasting belanghebbende daarom niet worden ontzegd. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag.
Datum: 11-04-2012 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2012:BW3411 Editie: 8 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BW3411 Nummer: 11/00327 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/1101 - KB-Lux. Verwijzingshof moet zich buigen over bewijs beboetbare feiten
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X.
De inspecteur legt X voor de jaren 1994 tot en met 2000 navorderingsaanslagen IB/PVV en voor de jaren 1995 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op. De aanslagen worden opgelegd met verhogingen respectievelijk boeten. Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. X stelt beroep in cassatie in. De Minister van Financiën stelt eveneens cassatieberoep in maar trekt dit beroep later weer in.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (rechtsoverwegingen 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nrs. 09/03075 en 09/05192, BNB 2011/206 en 207). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1994 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en (indien dit bewijs is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten passend en geboden zijn.
Datum: 17-02-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BV3930 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BV3930 Nummer: 10/05449 en 11/01414 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/454 - Geen vooraftrek voor metaalrecyclingbedrijf dat niet meer beschikt over facturen
In navolging van de rechtbank oordeelt Hof Arnhem dat X bv door het ontbreken van facturen geen recht heeft op aftrek van voorbelasting over de jaren 2001 en 2002.
Belanghebbende, X bv, exploiteert een metaalrecyclingbedrijf. In 2002 neemt de FIOD-ECD haar administratie in beslag. Vier jaar later wordt X bv door de strafkamer van Hof Arnhem vrijgesproken van het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting. In 2007 legt de inspecteur X bv een naheffingsaanslag omzetbelasting plus boete op. In bezwaar wordt de boete vernietigd.
In navolging van de rechtbank oordeelt Hof Arnhem dat X bv door het ontbreken van facturen geen recht heeft op aftrek van voorbelasting over de jaren 2001 en 2002. X bv heeft ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat leveranciers c.q. dienstverleners op voorgeschreven wijze opgemaakte facturen aan haar hebben uitgereikt waarop omzetbelasting in rekening is gebracht (HR 29 augustus 1984, nr. 22 436, BNB 1984/296). Dat X bv mogelijk door overmacht niet meer over de facturen kan beschikken, laat onverlet dat zij met alle mogelijke middelen aannemelijk kan maken dat derden haar facturen met omzetbelasting hebben uitgereikt. X bv is hierin tekortgeschoten. De bankafschriften die X bv wel heeft overgelegd, zijn voor het hof onvoldoende. Verder oordeelt het hof dat X bv haar grief betreffende de overschrijding van de naheffingstermijn in eerste aanleg ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Het hof verklaart het hoger beroep van X bv alleen gegrond omdat de rechtbank het beroep van X bv tegen de boete niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van ongegrond.
Datum: 15-11-2011 ECLI: ECLI:NL:GHARN:2011:BU5780 Editie: 8 november Instantie: Hof Arnhem LJ-nummer: BU5780 Nummer: 10-00475 , 10/00475 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2915 - Geen btw-vooraftrek voor werkzaamheden aan in Turkije gelegen containerschepen
Hof Leeuwarden oordeelt dat het voor belanghebbende duidelijk was, of had moeten zijn, dat de door E cv aan haar gefactureerde btw niet is, of niet zou worden afgedragen door E cv.
Belanghebbende (X cv) drijft een onderneming op het gebied van het aanleggen, het beheer, de projectbegeleiding en de controle van constructies en buisinstallaties. D, die in het VK woont, is de beherend vennoot van belanghebbende. C is bevoegd om namens belanghebbende te handelen. In 2007 wordt E cv opgericht. Deze onderneming is, evenals belanghebbende, gevestigd op het woonadres van C. Het in het VK gevestigde F Ltd is de beherend vennoot van E cv. C is bevoegd om namens E cv te handelen. E cv heeft Turks personeel uitgeleend aan belanghebbende. Het personeel verricht werkzaamheden aan in Turkije gelegen containerschepen. Belanghebbende brengt € 23.594 aan btw-voorbelasting in aftrek. De inspecteur corrigeert hiervan € 17.000 door € 9.000 aan teruggaaf niet toe te kennen en € 8.000 na te heffen. De voorbelasting van € 17.000 heeft betrekking op twee facturen van E cv die aan belanghebbende zijn gericht.
Hof Leeuwarden oordeelt dat het voor belanghebbende duidelijk was, of had moeten zijn, dat de door E cv aan haar gefactureerde btw niet is, of niet zou worden afgedragen door E cv. Het hof acht daarbij onder andere van belang dat belanghebbende en E cv in wezen als dezelfde ondernemer kunnen worden beschouwd, dat E cv de uitgereikte btw-aangiften niet heeft ingediend, dat E cv geen btw heeft betaald en dat E cv inmiddels niet meer te traceren is. Volgens het hof wist belanghebbende, of had belanghebbende moeten weten, dat E cv de aan haar in rekening gebrachte btw niet voldeed of niet zou voldoen, zodat belanghebbende geen recht op aftrek heeft van de op de facturen van E cv vermelde btw-bedragen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Datum: 27-03-2012 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0524 Editie: 8 november Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BW0524 Nummer: BK 11/00139 Omzetbelasting Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/898 - Geen aftrek levensonderhoud kinderen omdat kinderen zelf over voldoende inkomsten beschikken
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat ouder X voor twee jong volwassen kinderen geen recht heeft op aftrek voor levensonderhoud kinderen. Kind A had inkomsten en kind B had vermogen van een zodanige omvang dat X zich niet redelijkerwijs gedwongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven.
Belanghebbende, X, heeft twee zelfstandig wonende kinderen ouder dan 20 jaar (A en B) die zij financieel ondersteunt. In haar aangifte IB voor het jaar 2009 claimt zij voor beide kinderen aftrek levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar. Voor A een bedrag van € 2.800 en voor B een bedrag van € 4.200. De inspecteur staat de aftrek niet toe omdat X volgens hem niet voldoet aan de voorwaarde dat X haar kinderen ‘in belangrijke mate' heeft onderhouden.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek levensonderhoud kinderen. Een kind wordt geacht in belangrijke mate op kosten van de ouder te worden onderhouden als de op de ouder drukkende uitgaven voor het kind tenminste € 408 per kwartaal bedragen. Van de op de ouder drukkende kosten is sprake indien de ouder zich redelijkerwijs gedwongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven en daarvoor is nodig dat wordt vastgesteld dat het kind in het desbetreffende tijdvak zodanig behoeftig was dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud ter grootte van ten minste € 408 per kwartaal noodzakelijk was om het kind in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Daarvan is geen sprake omdat het door A genoten inkomen boven de wettelijke grenzen van bijstand en minimumloon loon ligt en het vermogen van B aanzienlijk boven de daarvoor wettelijke grenzen van bijstand. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 17-09-2013 ECLI: ECLI:NL:RBNNE:2013:5901 Editie: 15 oktober Instantie: Rechtbank Noord-Nederland Nummer: AWB-13_970 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2234 Wetsartikelen: Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, 2 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.13 - Onderscheid belastingheffing personeel EOB op basis van nationaliteit is niet discriminerend
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het onderscheid in belastingheffing van personeel van de EOB op basis van nationaliteit niet discriminerend
X heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in het jaar 2009 in Nederland. X werkt bij het Europees Octrooi Bureau (EOB). Het salaris van het EOB is vrijgesteld van de heffing van inkomstenbelasting. In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009 heeft X, naast zijn vrijgestelde salaris van het EOB, onder meer een voordeel uit sparen en beleggen opgenomen. X komt in beroep tegen de aanslag die overeenkomstig de aangifte is opgelegd. Volgens X leidt de belastingheffing over de inkomsten uit sparen en beleggen van hem tot een ongeoorloofde ongelijke behandeling tussen enerzijds medewerkers van het EOB die de Nederlandse nationaliteit bezitten en duurzaam in Nederland woonachtig zijn en anderzijds medewerkers die niet de Nederlandse nationaliteit hebben en eveneens duurzaam in Nederland verblijven. Deze medewerkers hebben namelijk een belastingvrijstelling voor inkomsten uit box 3. Volgens Rechtbank Arnhem is er sprake van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling zodat het door de inspecteur gehanteerde beleid ook op X moet worden toegepast. Zowel X als de inspecteur komen in hoger beroep. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden blijkt uit een arrest van de Hoge Raad dat de vraag of een persoon die gaat werken bij een internationale organisatie wordt aangemerkt als duurzaam in Nederland verblijvend, wordt bepaald door het ministerie van Buitenlandse Zaken. De handelwijze van de inspecteur berust niet op een door hem ontwikkeld beleid maar berust op toepassing van regelgeving. Ook al zou er sprake zijn van door de inspecteur gevoerd beleid, dan vloeit die begunstigende behandeling niet voort uit een bewuste keuze van de inspecteur tot begunstiging, maar is sprake van een beleid dat berust op een onjuiste rechtsopvatting dat bovendien uitsluitend ten aanzien van een zeer beperkte groep wordt gevoerd. Daarom doet X, die niet to deze groep belastingplichtigen behoort, tevergeefs een beroep op toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Datum: 08-10-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:7499 Editie: 31 oktober Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 13/00101 en 159 Rubriek: Europees belastingrecht , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2351 Wetsartikelen: Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament , Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, 26 - € 473.000 voor halfvrijstaande woning met groot weiland is niet te hoog
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt ambtshalve dat de gemiddelde m3-prijs van de referentieobjecten een goede indicatie is dat de waardering van de onderhavige woning in de gemeente Loon op Zand redelijk is.
In geschil is de WOZ-waarde van een halfvrijstaande woning met groot weiland in de gemeente Loon op Zand. De heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 473.000 en X een waarde van € 400.000. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt ambtshalve dat de gemiddelde m3-prijs ad € 360 van de referentieobjecten een goede indicatie is dat de waardering van de onderhavige woning redelijk is. Er is voldoende rekening gehouden met de slechtere onderhoudsstaat van de onderhavige woning. De heffingsambtenaar is namelijk uitgegaan van € 220. Het beroep van X is ongegrond.
Datum: 10-07-2013 ECLI: ECLI:NL:RBZWB:2013:5882 Editie: 14 augustus Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant Nummer: AWB-13_620 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1855 - Met ondeugdelijke taxatie inspecteur blijft koopsomsplitsing staan
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur er niet in slaagt om aannemelijk te maken dat een andere dan de door partijen gemaakte verdeling van de koopsom rechtsgeldig is. X heeft bij de verkrijging van zijn melkveebedrijf het juiste bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
Belanghebbende, X, exploiteert een melkveebedrijf. Door overheidsingrijpen is hij genoodzaakt het bedrijf op een andere locatie voort te zetten. Aldus geschiedt. Op 2 juni 2009 krijgt X een melkveebedrijf geleverd van een derde. Volgens de akte van levering is op 25 maart 2009 een onderhandse akte van koop en verkoop opgemaakt met daarin opgenomen een uitsplitsing van de koopsom van € 2,5 mln. naar onder meer woongedeelte, ondergrond woning, ligboxenstal, erf en landbouwgronden. Voor zover van de koopsom van € 2,5 mln. het bedrag is betaald voor de landbouwgronden (€ 1.648.000) is een beroep gedaan op de cultuurgrondvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Op basis van een taxatie stelt de inspecteur de vrijgestelde verkrijging echter vast op € 1.449.000 en legt X voor het verschil van € 199.000 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. Als rechtbank Leeuwarden het beroep van X gegrond verklaart, stelt de inspecteur tevergeefs hoger beroep in. Hof Arnhem-Leeuwarden beslist dat op de inspecteur de last rust om aannemelijk te maken dat een andere dan de door partijen gemaakte verdeling van de koopsom rechtsgeldig is. Het hof oordeelt dat de inspecteur met zijn taxatierapport zowel de waarde van de opstallen en ondergrond als de waarde van de cultuurgrond onvoldoende heeft onderbouwd. De inspecteur heeft eerst de waarde van de cultuurgrond bepaald, daarna deze waarde in mindering gebracht op de transactieprijs voor het geheel, waarna de waarde van de opstallen en niet-cultuurgronden resteerde. De inspecteur als wel X hebben diverse transacties waarbij cultuurgronden zijn verkocht genoemd, aldus het hof. Niet door de inspecteur is weersproken dat de verkoper onder zeer gunstige omstandigheden het bedrijf met de cultuurgronden aan X heeft verkocht, zodat de inspecteur om aan zijn bewijslast te voldoen ook de waardering van de opstallen en de niet-cultuurgrond had moeten onderbouwen. Door dit na te laten heeft de inspecteur onder de gegeven omstandigheden niet voldaan aan zijn bewijslast. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 10-09-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:6627 Editie: 20 september Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: BK 12/00255 Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2077 Wetsartikelen: Wet op belastingen van rechtsverkeer, 15 - Geen aftrek voor negatief resultaat op lening aan caravanimporteur
Hof Leeuwarden oordeelt dat X een onzakelijke lening aan zijn bv heeft verstrekt. Het negatieve resultaat op deze lening kan X dan ook niet in aftrek brengen.
Belanghebbende, X, krijgt in 2004/2005 de mogelijkheid om aandelen in zijn werkgever (A bv), die caravans importeert, te kopen. Hij richt daartoe E bv op en leent € 300.000 aan E bv. X heeft dit bedrag geleend van de bank en daarbij een tweede hypotheek op zijn woning gevestigd. E bv heeft geen zekerheden gesteld. In 2008 worden de activiteiten van A bv gestaakt in verband met het faillissement van enkele Duitse vennootschappen. X waardeert de vordering op E bv af en brengt het verlies ten laste van zijn inkomen. Volgens de inspecteur is er echter sprake van een onzakelijke lening. Rechtbank Arnhem stelt X in het gelijk.
Hof Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan Z bv. Het hof wijst er daarbij op dat de risico's voor de door Z bv te betalen renten en aflossingen bij X liggen. Het hof overweegt daarbij dat Z bv geen zekerheden heeft verstrekt. Verder acht het hof van belang dat Z bv ten tijde van de aankoop van het belang in K bv slechts over een gering eigen vermogen beschikte en volledig met vreemd vermogen is gefinancierd. Er is bijgevolg sprake van een onzakelijke lening zodat de inspecteur terecht de afwaardering van de lening ten laste van het terbeschikkingstellingsresultaat heeft geweigerd. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Datum: 08-10-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:7502 Editie: 1 november Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 13/00065 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2356 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.90 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.91 - Na afloop beroepstermijn ingediend beroep toch ontvankelijk
Hof Arnhem-Leeuwarden verklaart het na afloop van de beroepstermijn ingediende beroep toch ontvankelijk. In de rechtsmiddelverwijzing staat dat beroep pas mogelijk is na ontvangst van de nog toe te zenden verminderingsbeschikkingen.
Mede naar aanleiding van een boekenonderzoek laat de inspecteur X weten dat haar privé-inkomsten en uitgaven aanleiding hebben gegeven om deze nader te onderzoeken. Op de door X overgelegde bankafschriften staan veel contante stortingen waarvan de herkomst onverklaarbaar blijft. De inspecteur gaat ervan uit dat deze bedragen voortkomen uit een tot op heden onduidelijke bron van inkomen. Er volgt een correctie van de inkomens van X over de jaren 2005 tot en met 2007. In geschil zijn de opgelegde aanslagen ib/pvv over de jaren 2005 en 2006 met boetes en de voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2007 waartegen X uiteindelijk in hoger beroep komt. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het beroep na afloop van de beroepstermijn ingediend. Maar omdat in de rechtsmiddelverwijzing is vermeld dat X eerst na ontvangst van de verminderingsbeschikkingen in beroep kan gaan, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat X in verzuim is geweest door na afloop van de wettelijke beroepstermijn een beroepschrift in te dienen. Het beroep is ontvankelijk. Vervolgens beslist het hof dat de bewijslast moet worden omgekeerd wat betreft de aanslagen over 2005 en 2006 omdat X heeft nagelaten de door de inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken. X heeft niet voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 en 49 AWR. Het hof is van mening dat de door de inspecteur aangebrachte correcties niet naar willekeur zijn vastgesteld en dat de aanslagen op een redelijke schatting berusten. Ook de voorlopige aanslag ib/pvv over het jaar 2007 berust op een redelijke schatting. Het hof passeert het op de zitting door X gedane bewijsaanbod als tardief. Het hoger beroep tegen de boetebeschikking 2005 is gegrond omdat de inspecteur heeft aangegeven dat hij deze ambtshalve zal vernietigen. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet inzake rijksbelastingen 49
Datum: 01-10-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:7345 Editie: 14 oktober Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 12/00638, 639 en 640 Rubriek: Belastingrecht algemeen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2228 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 47 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 49 - KB-Lux. Consequenties van het niet voldoen aan de inzageplicht
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de verhogingen en boete te zware consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X.
De inspecteur legt X voor de jaren 1992 tot en met 1999 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op met verhogingen van 100% (tot en met 1998) en een boete (1999). Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boete en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. X stelt beroep in cassatie in. De Minister van Financiën stelt eveneens cassatieberoep in maar trekt dit beroep later weer in.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de verhogingen en boete te zware consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (r.o. 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, BNB 2011/207, V-N 2011/20.4). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1992 tot en met 1999 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en (indien dit bewijs is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde verhogingen en boete passend en geboden zijn.
Datum: 06-04-2012 ECLI: ECLI:NL:HR:2012:BW0932 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BW0932 Nummer: 11/01378 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2012/914 - Btw-teruggaaf voor verhuurde multifunctionele ruimten
Hof 's-Hertogenbosch stelt vast dat – bezien vanuit de consument – ter zake van de MF-ruimten sprake is van het in gebruik krijgen van een volledig ingerichte ruimte met faciliteiten in een multifunctioneel centrum.
Belanghebbende (de gemeente X) laat een multifunctioneel centrum bouwen. Het centrum bestaat uit een horecagedeelte, een sportzaal, een studio en multifunctionele (MF) ruimten. De gemeente verhuurt het geheel aan de twee exploitanten: D bv en C bv. De verhuur van de sportzaal, het horecadeel, en de MF-ruimten is belast met btw. De MF-ruimten worden door C bv geëxploiteerd. Belanghebbende brengt de voorbelasting ter zake van deze gedeelten in aftrek. De inspecteur is echter van mening dat de btw die op de MF-ruimten drukt niet aftrekbaar is omdat de ruimten niet worden gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Rechtbank Breda beslist dat de terbeschikkingstelling van de MF-ruimten moet worden aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. De voorzieningen die bij de terbeschikkingstelling worden geleverd en de andere prestaties en diensten waarvan de huurder gebruik zou kunnen maken, leiden er volgens de rechtbank ook niet toe dat de terbeschikkingstelling van de ruimte het karakter van verhuur van een onroerende zaak verliest. Aangezien er geen sprake is van belaste verhuur, heeft de inspecteur terecht de aftrek geweigerd.
Hof 's-Hertogenbosch stelt vast dat – bezien vanuit de consument – ter zake van de MF-ruimten sprake is van het in gebruik krijgen van een volledig ingerichte ruimte met faciliteiten in een multifunctioneel centrum. Deze door C bv verrichte dienst moet volgens het hof worden aangemerkt als het verrichten van één dienst. Vervolgens stelt het hof vast dat het wezenlijke kenmerk van de door C bv verrichte dienst niet bestaat uit het passief ter beschikking stellen van ruimtes of oppervlakten, maar uit een dienst sui generisch. Deze dienst vormt volgens het hof een belaste dienst. Het gelijk is dan ook aan belanghebbende. Het hof vernietigt de beschikking van de inspecteur.
Datum: 28-07-2011 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2011:BT1535 Editie: 8 november Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BT1535 Nummer: 08/00708 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2300 - Verwijzingshof moet beoordelen of inspecteur voldaan heeft aan bewijslast inzake de boeten
De Hoge Raad overweegt dat het verwijzingshof moet beoordelen of de inspecteur heeft voldaan aan de bewijslast inzake de boeten.
Aan belanghebbende, X, die gehuwd is met Y, zijn in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject over een aantal jaren navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met boeten. X komt in beroep. In geschil is of X terecht is aangemerkt als houder van KB-Luxrekeningen voor de betreffende jaren en zo ja of het beroep op grond van art. 27e AWR ongegrond dient te worden verklaard. Voor de boeten betreft het geschil of deze terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Hof Amsterdam heeft de beroepen van X gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. Zowel X als de staatssecretaris hebben beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris heeft het beroep later weer ingetrokken. Vanwege deze intrekking verzoekt X de Hoge Raad om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
.
De Hoge Raad overweegt dat het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geeft van miskenning van hetgeen is overwogen in zijn arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011). In die zin is het beroep in cassatie gegrond. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Verwijzingshof 's-Gravenhage dient met inachtneming van de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het arrest van 15 april 2011 te beoordelen: (1) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (2) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elke van de opgelegde boeten - gelet op de omstandigheden van het geval - een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. Het verzoek van X om proceskostenvergoeding wordt toegewezen.
.
Datum: 02-12-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU6499 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU6499 Nummer: 10/04798 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2966 - Verwijzingshof moet beoordelen of inspecteur voldaan heeft aan bewijslast inzake de boeten
De Hoge Raad overweegt dat het verwijzingshof moet beoordelen of de inspecteur heeft voldaan aan de bewijslast inzake de boeten.
Aan belanghebbende, X, die gehuwd is met Y, zijn in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject over een aantal jaren navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met boeten. X komt in beroep. In geschil is of X terecht is aangemerkt als houder van KB-Luxrekeningen voor de betreffende jaren en zo ja of het beroep op grond van art. 27e AWR ongegrond dient te worden verklaard. Voor de boeten betreft het geschil of deze terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Hof Amsterdam heeft de beroepen van X gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. Zowel X als de staatssecretaris hebben beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris heeft het beroep later weer ingetrokken. Vanwege deze intrekking verzoekt X de Hoge Raad om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geeft van miskenning van hetgeen is overwogen in zijn arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011). In die zin is het beroep in cassatie gegrond. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Verwijzingshof 's-Gravenhage dient met inachtneming van de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het arrest van 15 april 2011 te beoordelen: (1) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (2) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elke van de opgelegde boeten - gelet op de omstandigheden van het geval - een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. Het verzoek van X om proceskostenvergoeding wordt toegewezen.
Datum: 02-12-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU6500 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU6500 Nummer: 10/04799 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2960 - Bewijslast beboetbaar feit; Boete passend en geboden?
Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen of de inspecteur het bewijs voor de beboetbare feiten heeft geleverd en of de opgelegde boetes deze passend en geboden zijn.
Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting voor diverse jaren alsmede tegen de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn opgelegd in het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar houders van bankrekeningen, vermeld op door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekte fotokopieën, het zogenaamde Rekeningenproject. X komt in beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat aannemelijk is dat X houder is van de (verzwegen) KB-Luxbankrekeningen. X heeft niet aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR voldaan. Volgt omkering van de bewijslast. Vervolgens overweegt het hof dat X overtuigend heeft aangetoond dat de in een aantal navorderingsaanslagen begrepen correcties voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting te hoog zijn. Deze correcties zijn berekend naar de voor ondernemers toegepaste correcties. Nu in de aangiften over die jaren niet blijkt van enige opgave van winst uit onderneming zal het hof de correcties verminderen tot de voor particulieren toegepaste (lagere) correcties. De correcties worden met een/derde verminderd. De boetes worden verminderd tot 64% van de na te vorderen belasting. Dit vanwege schending van artikel 6 van het EVRM en omdat bij de schatting van de hoogte van de correcties een grote onzekerheidsmarge is aangehouden. De beroepen zijn gegrond. X komt in cassatie tegen de twee uitspraken van het hof. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie tegen de uitspraak van het hof van 4 november 2011, maar trekt dit later in. De Minister van Financiën komt in cassatie tegen de uitspraak van het hof van 10 juni 2010.
De Hoge Raad overweegt ambtshalve dat er grond is voor cassatie van de uitspraak van het hof van 10 juni 2010. Het gaat hier om een kennelijke, ook voor partijen kenbare, misslag in het dictum. De Hoge Raad herstelt deze misslag zelf. Verder overweegt de Hoge Raad dat de uitspraken van het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geven van miskenning van hetgeen is overwogen in de arresten van de Hoge Raad van 15 april 2011, nrs. 09/03075 (BNB 2011/206) en 09/05192 (BNB 2011/207). De beroepen in cassatie van X zijn gegrond. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep in cassatie heeft moeten maken.
Datum: 25-11-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU5642 Editie: 9 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU5642 Nummer: 10/03390 en 10/05248 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2876 - Hof verbond te verregaande consequenties aan verzaken inzageplicht door belastingplichtige
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X.
De inspecteur legt X voor de jaren 1992 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op met verhogingen van 100% (tot en met 1998) en boeten (1999 en 2000). Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (rechtsoverwegingen 4.5.2 , 4.53 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, V-N 2011/20.4). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1992 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en in hoeverre elk van de opgelegde boeten passend en geboden zijn.
Datum: 02-12-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU6513 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU6513 Nummer: 11/01377 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2954 - Inspecteur mocht kiezen voor opleggen IB-navorderingsaanslag in plaats van LB-naheffingsaanslag
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door er voor te kiezen om de navorderingsaanslag aan belanghebbende op te leggen en niet een naheffingsaanslag aan de bv op te leggen.
Belanghebbende (X) komt met zijn werkgever (een bv van zijn vader) een netto salaris van € 2.300 per maand overeen. Uit een boekenonderzoek blijkt dat belanghebbende van zijn werkgever bonussen heeft ontvangen in verband met de aankoop van percelen bosgrond. De bonussen behoren tot belanghebbendes loon, maar er is geen LB op ingehouden en belanghebbende heeft ze ook niet in zijn IB-aangifte vermeld. De inspecteur besluit om een navorderingsaanslag aan belanghebbende op te leggen.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door er voor te kiezen om de navorderingsaanslag aan belanghebbende op te leggen en niet een naheffingsaanslag aan de bv op te leggen. Hierbij is volgens het hof niet van belang dat belanghebbende er op mocht vertrouwen dat de bv LB zou inhouden. Volgens het hof kon belanghebbende er ook niet vanuit gaan dat de bonussen netto zouden worden uitgekeerd, omdat in de arbeidsovereenkomst niets was opgenomen over de bonussen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Datum: 08-04-2011 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9044 Editie: 13 februari Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BQ9044 Nummer: 09/00517 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/1676 - WOZ-waarde omlaag door matige staat van onderhoud en door heffingsambtenaar toegegeven fout
Hof Leeuwarden verlaagt de WOZ-waarde van de bovenwoning tot € 240 000 omdat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de matige staat van onderhoud.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een boven een winkel gelegen bovenwoning in de stad Groningen. De woning is gelegen in de binnenstad en is in gebruik voor kamerverhuur aan studenten. In geschil is de WOZ-waarde 2007 met als waardepeildatum 1 januari 2005. Na bezwaar van X verlaagt de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen deze waarde van € 322 000 naar € 272 000. Rechtbank Groningen verklaart het door X ingestelde beroep ongegrond. In hoger beroep verdedigt de heffingsambtenaar een waarde van € 261 000 omdat hij bij de waardering abusievelijk rekening heeft gehouden met een balkon en twee dakterrassen in plaats van één dakterras.
Hof Leeuwarden verlaagt de WOZ-waarde van de bovenwoning van X verder tot € 240 000 omdat de heffingsambtenaar bij de waardering onvoldoende rekening heeft gehouden met de matige staat van onderhoud. Bovendien heeft de heffingsambtenaar een referentieobject gebruikt waarvan X betwist dat het tot woning teruggebracht kan worden. Het hof acht dit referentieobject daarom minder geschikt als onderbouwing. Verder zijn twee referentieobjecten geruime tijd na de peildatum 1 januari 2005 verkocht, namelijk in maart en juli 2006. X bepleit een waarde van € 191 000 maar maakt deze waarde volgens het hof niet aannemelijk. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en stelt de waarde zelf vast op € 240 000.
Datum: 15-06-2011 ECLI: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8123 Editie: 13 februari Instantie: Hof Leeuwarden LJ-nummer: BQ8123 Nummer: BK 10/00157 WOZ Rubriek: Belastingen van lagere overheden , Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/1651 - Hof verbond te verregaande consequenties aan verzaken inzageplicht door belastingplichtige
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X.
De inspecteur legt X voor de jaren 1992 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op met verhogingen van 100% (tot en met 1998) en boeten (1999 en 2000). Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. Wat betreft de beoordeling van de boeten heeft het hof X kennelijk aangemerkt als een (algehele) weigeraar en heeft het zijn oordeel in zoverre dan ook niet (mede) gegrond op de door X afgelegde verklaringen en overgelegde stukken. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (rechtsoverwegingen 4.5.2 , 4.53 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, V-N 2011/20.4). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1992 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en in hoeverre elk van de opgelegde boeten passend en geboden zijn.
Datum: 02-12-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU6514 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU6514 Nummer: 11/01394 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2949 - Hof verbond te verregaande consequenties aan verzaken inzageplicht door belastingplichtige
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X.
De inspecteur legt X voor de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vermogensbelasting op met verhogingen van 100% (tot en met 1998) en boeten (1999 en 2000). Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de in rekening gebrachte heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam bij zijn beslissing over de boeten te verregaande consequenties heeft verbonden aan het verzaken van de inzageplicht door X. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat het verzaken van de inzageplicht als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit en ook geen invloed heeft op de bewijslastverdeling en de beoordeling of de boete proportioneel is (rechtsoverwegingen 4.5.2 , 4.53 en 4.6.3 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, V-N 2011/20.4). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit heeft geleverd en in hoeverre elk van de opgelegde boeten passend en geboden zijn.
Datum: 02-12-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU6517 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU6517 Nummer: 11/01422 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2959 - Verwijzingshof moet beoordelen of inspecteur voldaan heeft aan bewijslast inzake de boeten
De Hoge Raad overweegt dat het verwijzingshof moet beoordelen of de inspecteur heeft voldaan aan de bewijslast inzake de rechtmatigheid van de opgelegde boeten.
Aan belanghebbende, X, die gehuwd is met Y, zijn in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject over een aantal jaren navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met boeten. X komt in beroep. In geschil is of X terecht is aangemerkt als houder van KB-Luxrekeningen voor de betreffende jaren en zo ja of het beroep op grond van artikel 27e AWR ongegrond dient te worden verklaard. Voor de boeten betreft het geschil of deze terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Hof Amsterdam heeft de beroepen van X gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. Zowel X als de staatssecretaris hebben beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris heeft het beroep later weer ingetrokken. Vanwege deze intrekking verzoekt X de Hoge Raad om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geeft van miskenning van hetgeen is overwogen in zijn arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het arrest van 15 april 2011). In die zin is het beroep in cassatie gegrond. Voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Verwijzingshof 's-Gravenhage dient met inachtneming van de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het arrest van 15 april 2011 te beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1990 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elke van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. Het verzoek van X om proceskostenvergoeding wordt toegewezen.
Datum: 02-12-2011 ECLI: ECLI:NL:HR:2011:BU6499 Editie: 27 augustus Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BU6499 Nummer: 10/04798 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2011/2941 - Conceptversie BBBB naar de Tweede Kamer
Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft een conceptversie van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) naar de Tweede Kamer gestuurd. Weekers is van plan dit besluit eind december te publiceren. De conceptversie is echter nog niet aangepast aan voorgenomen wetswijzigingen als gevolg van het Belastingplan 2014. Weekers wil eerst de discussie met de Eerste Kamer afwachten.
Brief Staatssecretaris van Financiën, 6 december 2013 nr. DGB/2013/6109 U
De volgende punten zijn nieuw:
Aangifteverzuim inkomstenbelasting in relatie tot toeslagen. De standaardboete voor het niet doen van aangifte inkomstenbelasting wordt gebracht op 7% van het wettelijk maximum van € 4920, zijnde € 344. Een onderscheid tussen een eerste verzuim (thans beboetbaar met € 226) en een tweede verzuim (thans beboetbaar met € 984) wordt niet langer gemaakt. Voor hardnekkige recidivisten is er de "uitzonderlijkgevalbepaling".
Losse verzuimboete aanslagbelastingen. In OFM 2013 is geregeld dat een verzuimboete voor het niet doen van aangifte bij een aanslagbelasting (IB en VPB) niet langer gelijktijdig met de aanslag hoeft te worden opgelegd. De boete mag ook voorafgaand aan de aanslag worden opgelegd door middel van een afzonderlijke boetebeschikking. Weekers streeft naar een behoedzame implementatie vanaf belastingjaar 2014.
Taakstelling Regeerakkoord over verzuimboete motorrijtuigenbelasting. Weekers handhaaft het huidige coulancebeleid voor eerste verzuimers. Wel verhoogt hij de boete substantieel voor degene die na een keer gewaarschuwd te zijn wederom de fout in gaat. De boete wordt 3% van het wettelijke maximum (€ 4920), dus € 147.
Verhoging betalingsverzuimboete aangiftebelastingen; Het standaardboete-percentage wegens een betaalverzuim bij de aangiftebelastingen wordt verhoogd van 2% naar 3%. De coulanceperiode van zeven dagen voor eerste verzuimers blijft gehandhaafd.
Het beleid met betrekking tot de vergrijpboete bij strafverzwarende omstandigheden wordt aangescherpt.
Datum: 06-12-2013 Editie: 10 december Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/2734 - Inspecteur moet stukken uit dossier overleggen
De geheimhoudingskamer van Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat de stukken die zich in het dossier bevinden moeten worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank stelt vervolgens nog wel vast dat enkele passages weggelakt mogen worden en dat sommige stukken geheim mogen worden gehouden.
De inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende, X bv, beschikkingen tot vaststelling van in te halen verliezen uit buitenlandse activiteiten over de jaren 2002 tot en met 2006 afgegeven. X bv is het niet eens met de afgegeven beschikkingen. In beroep is in geschil welke stukken zijn aan te merken als 'op de zaak betrekking hebbende stukken' als bedoeld in art. 8:42 Awb.
De geheimhoudingskamer van Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat het begrip 'op de zaak betrekking hebbende stukken' ruim moet worden uitgelegd. Verder merkt de rechtbank op dat in zijn algemeenheid aan een verzoek van een belastingplichtige om een bepaald stuk te overleggen, tegemoet moet worden gekomen als dit stuk van enig belang kan zijn geweest voor de besluitvorming in zijn zaak. Volgens de rechtbank zijn op de zaak betrekking hebbende stukken met name stukken die de inspecteur bij het voorbereiden of nemen van een besluit heeft geraadpleegd of die zich op dat moment in het dossier bevonden en betrekking hadden op de belastingplichtige. Nu alle door X bv bedoelde stukken zich in haar dossier bevonden en, direct of indirect, betrekking hadden op de in het onderhavige geval door de inspecteur te beoordelen situatie, moet de inspecteur deze stukken overleggen. De rechtbank stelt vervolgens nog wel vast dat enkele passages weggelakt mogen worden en dat sommige stukken geheim mogen worden gehouden.
Wetsartikelen:
Datum: 22-05-2013 ECLI: ECLI:NL:RBZWB:2013:4083 Editie: 30 juli Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant Nummer: AWB-11_3340 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1981 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:42 - Vergeefs betoog gemachtigde dat beroep niet alleen (te laat) per fax maar ook tijdig ter post is bezorgd
Hof Amsterdam oordeelt dat X te laat hoger beroep heeft ingesteld nu de faxberichten (waarvan zowel dagtekening als faxregel als datum 29 januari 2012 heeft) na het einde van de termijn (27 januari 2012) zijn binnengekomen. Dat de faxberichten per abuis de onjuiste dagtekening dragen en dat de hoger beroepschriften tijdig per post zijn verzonden, acht het hof niet aannemelijk.
Belanghebbende, X, laat zijn gemachtigde hoger beroep instellen. De beroepstermijn eindigt op 27 januari 2012. De faxberichten waarmee hoger beroep wordt ingesteld, hebben als dagtekening zondag 29 januari 2012 en komen bij Hof Amsterdam binnen op 30 januari 2012. Ter zitting van het hof stelt de gemachtigde dat de beroepschriften op donderdag 26 januari 2012 ter post zijn bezorgd.
Hof Amsterdam oordeelt dat X te laat hoger beroep heeft ingesteld nu de faxberichten (waarvan zowel dagtekening als faxregel als datum 29 januari 2012 heeft) na het einde van de termijn (27 januari 2012) zijn binnengekomen. Dat de per fax verzonden beroepen per abuis de dagtekening 29 januari 2012 dragen, dat zij op 26 januari 2012 door de gemachtigde zouden zijn geschreven en getekend, dat deze brieven op die dag door de broer van de gemachtigde ter post zouden zijn bezorgd en dat X een kopie van de brieven op 29 januari 2012 zou hebben gefaxt omdat hij – gezien de, aldus de gemachtigde, onjuiste dagtekening – in de veronderstelling zou zijn dat de brieven nog niet verzonden waren, acht het hof niet aannemelijk. Een dergelijke gang van zaken strookt ook niet met de verklaring dat de hogerberoepschriften op 26 januari 2012 bij X thuis zijn opgesteld. In een dergelijk geval ligt het immers in de rede dat X ervan op de hoogte was dat de brieven - zoals gesteld - waren verzonden. Bovendien pleegt de indiening van een hogerberoepschrift door een gemachtigde in overleg met de betrokken belanghebbende plaats te vinden en mag verwacht worden dat een gemachtigde de belanghebbende over de indiening ervan informeert. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
Wetsartikelen:
Datum: 28-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1710 Editie: 11 juni Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: CA1710 Nummer: 12/00137 , 12/00137 en 12/00138 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1267 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Algemene wet bestuursrecht, 6:9 - Winst behaald met doorverkoop bouwgrond blijft onbelast
Rechtbank Breda is van voordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten van X het normaal actief vermogensbeheer te buiten gaan, zodat het voordeel niet belast is als resultaat uit overige werkzaamheden.
Belanghebbende, X, een varkensfokker die eind 2007 zijn onderneming staakt, meldt zich in 2006 aan voor de zogenoemde Ruimte voor Ruimteregeling. Deze regeling biedt de mogelijkheid om, in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, aldaar de bouw van woningen mogelijk te maken. X verkoopt -onder de regeling- in oktober 2006 grond aan een CV en koopt een perceel bouwgrond van 1000 m2 van de CV terug. De CV zorgt ervoor dat op het perceel woningbouw mogelijk wordt. X biedt het perceel vervolgens via een makelaar te koop aan. Uiteindelijk verkoopt hij het perceel in januari 2009 aan zijn broer en behaalt daarbij een verkoopwinst van € 74.283. De inspecteur belast het voordeel als resultaat uit overige werkzaamheden.
Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de activiteiten van X het normaal actief vermogensbeheer te buiten gaan. X heeft geen werkzaamheden verricht, die onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen, en die normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te buiten gaan. Ook is er geen sprake van bijzondere kennis die er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat X met de doorverkoop van de grond voordeel heeft kunnen behalen. Iedereen komt voor aankoop van de bouwgrond van de CV, via RABO Vastgoed, in aanmerking, aldus de rechtbank. Bovendien zijn de uitgifteprijzen van de grond van de CV van algemene bekendheid. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 21-12-2012 ECLI: ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ4646 Editie: 26 maart Instantie: Rechtbank Breda LJ-nummer: BZ4646 Nummer: 11/6165 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/738 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.90 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.91 - Geen deelnemingsvrijstelling voor rente op winstafhankelijke lening
Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de overeengekomen winstonafhankelijke vergoeding minder bedraagt dan de helft van de marktrente die geldt voor leningen met eenzelfde looptijd waarvan de vergoeding niet winstafhankelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
A bv, de dochtermaatschappij van belanghebbende (X bv), verwerft eind 2005 vier vennootschappen, waarmee zij een f.e. voor de Vpb aangaat. De bank die de koop met € 50 mln financiert, stelt als voorwaarde dat belanghebbende een achtergestelde lening van € 5 mln aan A bv verstrekt. De in 2005 betaalde rente wordt door belanghebbende als bate verantwoord en door A bv als last genomen. In 2006 worden de voorwaarden van de lening aangepast, in die zin dat de te betalen rente deels afhankelijk wordt van de door A bv gerealiseerde winst. De over 2006 berekende rente verantwoordt belanghebbende als onbelaste bate onder de deelnemingsvrijstelling. De inspecteur corrigeert dit. In de Vpb-aanslag 2006 van A bv wordt het bedrag bijgeteld als zijnde niet aftrekbaar op grond van art. 10d Wet Vpb. In geschil is of het niet van de winst afhankelijke gedeelte van de vergoeding op het moment dat de vergoeding wordt overeengekomen, minder bedraagt dan de helft van de marktrente die geldt voor leningen met eenzelfde looptijd waarvan de vergoeding niet (deels) winstafhankelijk is.
Hof Amsterdam (MK III, 19 april 2012, 11/00208, V-N 2012/37.2.3) oordeelt dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de overeengekomen winstonafhankelijke vergoeding minder bedraagt dan de helft van de marktrente die geldt voor leningen met eenzelfde looptijd waarvan de vergoeding niet winstafhankelijk is. Het hof overweegt hierbij dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de marktrente eind 2005 hoger was dan 7%. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat dat het geval moet zijn geweest, ook niet als er rekening mee wordt gehouden dat er sprake is van een achtergestelde intercompany lening en dat er geen zekerheden zijn gesteld en geen afspraken over de aflossingen zijn gemaakt. De aan A bv verstrekte geldlening kan volgens het hof niet worden aangemerkt als een hybride lening in de zin van art. 10 Wet Vpb. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 18-01-2013 ECLI: ECLI:NL:HR:2013:BY8608 Editie: 1 maart Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY8608 Nummer: 12/02709 Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/471 Wetsartikelen: Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 10 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 13 - Boete vervalt omdat DGA alles heeft gedaan om belastingadviseur tijdig aangifte te laten doen
Hof Den Haag oordeelt dat de DGA er alles aan heeft gedaan om de gemachtigde van X bv ertoe te bewegen om tijdig aangifte te doen. De boete vervalt door afwezigheid van alle schuld.
Belanghebbende, X bv, is het niet eens met de verzuimboete van € 2460 die de Belastingdienst haar heeft opgelegd voor het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de boete terecht is maar ziet in het voorbeeldige aangiftegedrag van de DGA in het verleden (toen het bedrijf werd gedreven in de vorm van eenmanszaak) wel reden voor matiging van de boete naar € 1230.
Hof Den Haag oordeelt dat de DGA er alles aan heeft gedaan om de gemachtigde van X bv ertoe te bewegen om tijdig aangifte te doen. Uit e-mailverkeer tussen de DGA en de gemachtigde direct na de ontvangst van de aanmaning blijkt dat de DGA onaangenaam verrast was door de aanmaning, haar gemachtigde hierop heeft aangesproken onder herinnering aan een eerdere toezegging de aangifte gereed te maken, wederom van haar gemachtigde de toezegging kreeg de aangifte binnen een week in concept gereed te maken en in afwachting verbleef van toezending van het concept. Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting verklaard zich niet meer te kunnen herinneren of de DGA hem in het zicht van het verstrijken van de in de aanmaning gegeven termijn nog heeft gerappelleerd, maar dit wel waarschijnlijk te achten. De ter zitting door de gemachtigde gegeven karakterschets van de DGA en de wijze waarop deze zich in het hiervoor vermelde e-mailverkeer heeft opgesteld rechtvaardigen naar het oordeel van het hof deze verwachting. Het hof besluit de boete wegens afwezigheid van alle schuld te vernietigen.
Wetsartikelen:
Datum: 12-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6162 Editie: 11 april Instantie: Hof Den Haag LJ-nummer: BZ6162 Nummer: BK-11/00824 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/871 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67a - Na verwijzing gaat zowel WOZ-waarde als proceskostenvergoeding omlaag
Hof Arnhem-Leeuwarden kent een proceskostenvergoeding toe voor het taxatierapport conform de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven. De door X geclaimde advieskosten van € 240 worden niet vergoed. Het hof stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 260.000.
X maakt bezwaar tegen de WOZ-beschikking 2007 van zijn onroerende zaak, een vrijstaande woning met garage, berging en percelen weiland. De gemeente Waalwijk verlaagt de WOZ-waarde in bezwaar van € 705.000 naar € 358.000. In hoger beroep verlaagt Hof 's-Hertogenbosch de waarde verder tot € 310.000. Het hof kent een proceskostenvergoeding toe, mede ziende op de vergoeding van kosten voor door X ingeschakelde deskundigen. De Hoge Raad oordeelt dat Hof 's-Hertogenbosch diverse steken heeft laten vallen bij de beslissing over de hoogte van de proceskostenvergoeding (HR 13 juli 2012, nr. 11/02430, V-N 2012/40.7). Daarnaast heeft het hof bij zijn beslissing over de WOZ-waarde ten onrechte de door de gemeente in hoger beroep ingebrachte verkoopcijfers van een drietal woningen, zonder enige motivering of vermelding, genegeerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden kent een proceskostenvergoeding toe voor het taxatierapport conform de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven (4 uren x € 50 vermeerderd met btw). De door X geclaimde advieskosten van € 240 (‘kosten Versteeg') worden niet vergoed. X heeft geen enkel bewijs – zoals een factuur – overgelegd waaruit de aard van het advies blijkt of de uren die daaraan zijn besteed en het gehanteerde uurtarief. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat het om kosten gaat die voor vergoeding in aanmerking komen. Verder besluit het hof de WOZ-waarde in goede justitie vast te stellen op € 260.000. De kavel is door de vorm ervan – langwerpig met een geringe frontbreedte – minder doelmatig. De gemeente heeft daarom ten onrechte voor de gehele kavel de grondstaffel toegepast. X op zijn beurt hanteert voor de weilanden een te lage grondprijs. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 12-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5067 Editie: 27 maart Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: BZ5067 Nummer: 12-00425 , 12/00425 Rubriek: Belastingen van lagere overheden , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/754 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Wet waardering onroerende zaken, 17 - Geen rioolheffing voor perceel weiland zonder directe of indirecte aansluiting op riool
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de gemeente ten onrechte een aanslag rioolheffing heeft opgelegd aangezien het perceel agrarisch weidegebied van X direct noch indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een perceel agrarisch weidegebied met een oppervlakte van 34.000 m² gelegen in de gemeente Wijk bij Duurstede. Op het perceel zijn aanwezig een schuilstal voor paarden, een elektra-aansluiting en een wateraansluiting voor het drinkwater van de dieren. Het perceel is niet direct aangesloten op de riolering. Het hemelwater van de schuilstal wordt via een regenpijp geloosd op een put in de grond. Is deze put vol, dan wordt het hemelwater vanuit deze put via een ondergrondse buis geloosd in een greppel aan de rechterzijde van het perceel. In geschil is of de heffingsambtenaar terecht een aanslag rioolheffing aan X heeft opgelegd. Belastingplichtig is op grond van de verordening van de gemeente degene die eigenaar is van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. In het bijzonder is de vraag aan de orde of het perceel van X indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de gemeente ten onrechte een aanslag rioolheffing heeft opgelegd aangezien het perceel direct noch indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hof verwerpt het betoog van de gemeente dat de heffingsbevoegdheid in het onderhavige geval voorkomt uit het perceelsgebonden belang dat samenhangt met de ligging van het perceel binnen de grenzen van de gemeente. Het hof merkt op dat gelet op de tekst van de verordening heffing slechts mogelijk is voor een perceel dat direct of indirect een aansluiting heeft op het gemeentelijke riool. Niet in geschil is dat een directe aansluiting op het riool ontbreekt. De gemeente stelt maar maakt onvoldoende aannemelijk dat er sprake is van een indirecte aansluiting. Het hoger beroep van de gemeente is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 03-04-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7001 Editie: 19 april Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: BZ7001 Nummer: 12/00712 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/947 Wetsartikelen: Gemeentewet, 228a - Geen giftenaftrek voor vrijwilligerswerk zonder vergoeding
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat het arrest HR 7 juni 1978 BNB 1978/186 niet van toepassing is, aangezien dat arrest ziet op vergoeding van kosten en niet op vergoeding van gewerkte uren zoals in casu.
De heer X (belanghebbende) doet in 2008 zonder vergoeding vrijwilligerswerk voor de plaatselijke voedselbank en de Protestantse Kerk in Nederland. Beide instellingen staan (inmiddels) geregistreerd als algemeen nut beogende instellingen (ANBI's). Voor de PKN rijdt X 4.342 km, waarvoor hij giftenaftrek claimt van € 1.216 (4.342 km x € 0,28). In de bezwaarfase honoreert de inspecteur deswege een aftrek van slechts € 869 (4.342 km x € 0,20). Rechtbank Haarlem oordeelt dat X voor de zonder vergoeding verrichte werkzaamheden ten onrechte giftenaftrek claimt. Niet in geschil is namelijk dat X geen aanspraak kon maken op uitbetaling van vergoedingen. Van het bij wijze van schenking daarvan afzien is dus geen sprake. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat het arrest HR 7 juni 1978 BNB 1978/186 niet van toepassing is, aangezien dat arrest ziet op vergoeding van kosten en niet op vergoeding van gewerkte uren zoals in casu. Voor het overige wordt de uitspraak van de rechtbank ook bevestigd. Zo kan X geen vertrouwen ontlenen aan het feit dat zijn IB-aanslag over 2009 wel conform de aangifte is afgehandeld. X wist namelijk dat de aangifte niet aan de voorwaarden voldeed en bovendien lag aan deze aanslag geen standpuntbepaling van de inspecteur ten grondslag. X beroept zich ook vergeefs op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot twee andere zaken, die in de bezwaarfase wel zouden zijn gehonoreerd. Dat betreft namelijk andere eenheden van de Belastingdienst. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 02-05-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0465 Editie: 27 mei Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: CA0465 Nummer: 12-00263 , 12/00263 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1163 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 6.32 - Laag btw-tarief voor growkits hallucinerende paddo’s
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heer X zich terecht beroept op het gelijkheidsbeginsel, aangezien voor broed dat wordt gebruikt voor de kweek van eetbare paddenstoelen, zoals champignons, wel het lage BTW-tarief wordt toegepast.
De heer X levert growkits voor de kweek van paddenstoelen met hallucinerende werking. Een kit bestaat uit een afgesloten doorzichtig plastic bakje met daarin het broed en een tweetal toevoegingen (vermiculiet en perliet) om het vocht te reguleren. In geschil is of X in 2006 voor de growkits het verlaagde BTW-tarief van 6% is verschuldigd (standpunt X) of het algemene 19% tarief (standpunt inspecteur). Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur in het gelijk. De growkits worden namelijk als kant-en-klaar product geleverd aan consumenten die enkel de verpakkking hoeven te openen. Het is dus geen pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit. Door specifieke bestanddelen in de juiste verhouding samen te voegen tot een growkit hebben de samenstellende delen hun zelfstandigheid verloren. X gaat in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X zich terecht beroept op het gelijkheidsbeginsel, aangezien voor broed dat wordt gebruikt voor de kweek van eetbare paddenstoelen, zoals champignons, wel het lage tarief wordt toegepast. Het doel waarvoor de afnemer het broed gebruikt, mag voor toepassing van het tarief niet als onderscheidend criterium worden gebruikt. De levering van het broed met sporencultuur van de hallucinerende paddenstoel is in casu de hoofdprestatie. De levering van het plastic bakje en de toevoeging aan het broed van vermiculiet en perliet zijn slechts bijkomende prestaties om de hoofdprestatie aantrekkelijker te maken. Op de levering van de growkit is daarom het lage tarief van toepassing. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 26-02-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2640 Editie: 13 maart Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: BZ2640 Nummer: BK 11/00213 Omzetbelasting Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/611 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, Tabel I 3 a - Escortbureau heeft dames en chauffeurs niet in dienstbetrekking
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat door de inspecteur niet aannemelijk is gemaakt dat de escortdames en de chauffeurs zich jegens de exploitante van het escortbureau verplicht hebben gedurende een zekere tijd tegen een door haar te betalen beloning arbeid te verrichten.
Mevrouw X (belanghebbende) exploiteert een escortbureau. De escortdames worden door (taxi)chauffeurs naar de klant vervoerd. De dames geven telefonisch door wanneer de dienstverlening begint en moeten ook melden als de dienst langer gaat duren dan de klant vooraf met X is afgesproken. Na afloop melden de dames zich verplicht af. In geschil is de naheffing bij X in de loonsfeer. Rechtbank Haarlem oordeelt dat telkens na het tot stand komen van een afspraak er een gezagsverhouding bestaat tussen X als werkgever en de betreffende dame. Voor het bestaan van werkgeversgezag is niet relevant dat de dame nooit gedwongen kan worden om bepaalde handelingen te verrichten. Met betrekking tot de chauffeurs, met uitzondering van de echtgenoot van X, wordt ook geconcludeerd tot het bestaan van een dienstbetrekking. Aangezien X geen (loon)administratie bijhield, is niet in geschil dat de verzwaarde bewijslast op haar rust. X slaagt er niet in te bewijzen dat de aanslag te hoog is. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat door de inspecteur niet aannemelijk is gemaakt dat de dames zich jegens X verplicht hebben gedurende een zekere tijd tegen een door X te betalen beloning arbeid te verrichten. Met name van belang is de vrijheid die de dames hadden om de dienstverlening op elk moment alsnog te weigeren. Bovendien kan de klant - ook nadat de dame op de afgesproken tijd en locatie is verschenen – alsnog afzien van de dienstverlening door die dame. Die dame ontvangt vervolgens geen vergoeding. Er is ook geen gezagsverhouding gelet op de vrijheid die de dames hebben bij de concrete uitvoering van die diensten. Ook tussen X en de chauffeurs komen geen privaatrechtelijke arbeidsovereenkomsten tot stand. Van fictieve dienstbetrekkingen is ook geen sprake. X heeft namelijk feitelijk geen verplichting om loon te betalen. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 03-01-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:BY9061 Editie: 28 januari Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BY9061 Nummer: 11-00687 , 11/00687 Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/185 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 2 - Risico op aardbevingen leidt niet tot lagere WOZ-waarde
Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat het risico van nieuwe bevingen in de gemeente Bergen moet leiden tot een lagere WOZ-waarde. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat verkoop van de woning problemen oplevert omdat eventuele kopers zich hierdoor zouden laten afschrikken, te meer omdat er na de peildatum twee woningen in de straat zijn verkocht.
X heeft een zakelijk gebruiksrecht van een vrijstaande woning die is gelegen in de gemeente Bergen. De eigendom van de woning heeft X ondergebracht in een stichting. In geschil is of de gemeente de WOZ-waarde terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 621.000.
Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het risico van nieuwe bevingen in de gemeente Bergen moet leiden tot een lagere WOZ-waarde. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat verkoop van de woning problemen oplevert omdat eventuele kopers zich hierdoor zouden laten afschrikken, te meer omdat er na de peildatum twee woningen in de straat zijn verkocht. Het hof wijst er tevens op dat de WOZ-waarde van de woning van X bijna € 200.000 lager ligt dan de verkoopprijs van een vergelijkbare woning. Aldus is voldoende rekening gehouden met het door X gestelde achterstallige onderhoud en de aanwezige scheuren door vorige bevingen. Het hof gaat, gelet op de ficties van art. 17 Wet WOZ, voorbij aan het feit dat de woning moeilijk verkoopbaar is omdat de eigendom van de woning is ingebracht in een stichting en X daar kan blijven wonen zolang zij leeft.
Wetsartikelen:
Datum: 21-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2684 Editie: 17 juni Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: CA2684 Nummer: 11-00719 , 11/00719 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1356 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - X had terugbetaling van Depositokas moeten vorderen, niet van ontvanger
De civiele kamer van Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X zich met een vordering tot terugbetaling tot de Depositokas had moeten wenden. Volgens het hof heeft er bij de storting van het geldbedrag namelijk geen individualisering plaatsgevonden.
A, de partner van belanghebbende, X, was in 2001 in België gedetineerd. Ter zake van de voorlopige invrijheidstelling van A is een borgsom van BFR 2,5 mln verschuldigd. De Belgische advocaat van A stort de borgsom bij het Agentschap van de Deposito- en consignatiekas. Hierbij wordt verklaard dat het geld toebehoort aan A. De ontvanger legt vervolgens derdenbeslag op het bedrag in verband met belastingschulden van A. Het bedrag wordt daarna overgemaakt naar de ontvanger. Rechtbank Roermond oordeelt dat de ontvanger het vermoeden dat X rechthebbende is op het bedrag onvoldoende heeft weerlegd en dat de ontvanger het bedrag moet terugbetalen.
De civiele kamer van Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X zich met een vordering tot terugbetaling tot de Depositokas had moeten wenden. Het hof overweegt daarbij dat de ontvanger op de verklaring van de Depositokas – dat het geld aan A toebehoort – mocht afgaan. Het hof wijst er verder op dat ter zake van de storting van het geldbedrag geen individualisering heeft plaatsgevonden, aangezien de gelden giraal zijn overgemaakt op de derdenrekening van de advocaat, waarna het is doorgestort naar de Depositokas. Door de storting van de gelden in de Depositokas heeft X een vordering op de Depositokas gekregen. Het gelijk is aan de ontvanger.
Datum: 18-12-2012 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6935 Editie: 18 februari Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BY6935 Nummer: HD 200.058.729 Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/387 - Bed en Breakfast geen bron van inkomen door ontbreken break-evenpoint
De door X geëxploiteerde B&B vormt volgens Hof Arnhem-Leeuwarden geen bron van inkomen. Het hof acht hierbij van belang dat de cumulatieve resultaten over de periode 2004-2010 niet positief zijn en dat er in 2010 geen break-evenpoint is.
Belanghebbende, X, en zijn vrouw kopen in 2002 een monumentale kop-hals-rompboerderij, met de intentie om een Bed and Breakfast (B&B) te exploiteren. In 2004 wordt gestart met de verbouwing van de boerderij. In geschil is of er sprake is van een onderneming. In de beroepsfase sluiten X en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst. De inspecteur stemt er in de beroepsfase mee in dat er sprake is van een onderneming als X een break-evenpoint in het jaar 2010 kan aantonen. Rechtbank Leeuwarden stelt de inspecteur vervolgens in het gelijk.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet heeft aangetoond dat de opschortende voorwaarde van de vaststellingsovereenkomst is vervuld. Het resultaat over 2010 bedraagt namelijk € 5053 negatief. Verder overweegt het hof nog dat de cumulatieve resultaten over de periode 2004-2010 niet positief zijn. Ook in die zin is de opschortende voorwaarde van de vaststellingsovereenkomst niet vervuld. Volgens het hof moet hierbij namelijk rekening worden gehouden met de financieringslasten. Als er sprake zou zijn van een bron moet volgens het hof rekening worden gehouden met de geldlening waarmee de B&B is gefinancierd. De B&B is geen bron van inkomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 26-02-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2638 Editie: 6 maart Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: BZ2638 Nummer: BK 11/00295 Inkomstenbelasting Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/533 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001 - Niet herzien bestemmingsplan geen aanleiding voor vermindering legesheffing
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de omstandigheid dat de gemeente de verplichting niet is nagekomen om ten minste eenmaal in de tien jaren een bestemmingsplan te herzien geen gevolgen heeft voor de legesheffing. De gemeente heeft ook verder niet onzorgvuldig gehandeld. De legesheffing blijft in stand.
X bv is het niet eens met een bedrag aan leges dat de heffingsambtenaar van de gemeente Kampen haar bij schriftelijke kennisgeving in rekening heeft gebracht ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase. X bv stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die aan legesheffing in de weg staan.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de omstandigheid dat de gemeente de verplichting om ten minste eenmaal in de tien jaren een bestemmingsplan te herzien niet is nagekomen geen gevolgen heeft voor de legesheffing. Het hof verwerpt daarnaast het betoog van X bv dat het college de beslissing om geen vrijstellingen te verlenen, heeft gebaseerd op een voorontwerp van een bestemmingsplan, dat voor deze beslissing derhalve een juridische grondslag ontbreekt, en dat door deze onzorgvuldigheid van de gemeente de legesnota dient te worden vernietigd. Ten eerste, zo overweegt het hof, zou een onzorgvuldig handelen van de gemeente geen gevolgen hebben voor de legesnota nu deze onzorgvuldigheid niet heeft plaatsgevonden bij gedragingen van de gemeente met betrekking tot de belastingheffing (vgl. HR 22 juli 1982, nr. 21 112, BNB 1983/20). Ten tweede is het zo dat de bestuursrechter in de beroepsprocedure van X bv tegen het weigeringsbesluit van de gemeente geen onzorgvuldigheden heeft geconstateerd. Nu het belastbare feit (het in behandeling nemen van de bouwaanvraag) zich heeft voorgedaan zijn terecht leges van X bv geheven.
Wetsartikelen:
Datum: 28-05-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:CA1469 Editie: 7 juni Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: CA1469 Nummer: BK 11/00361 Leges Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1251 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229 - Zustermaatschappijen binnen internationaal concern kunnen geen f.e. vormen
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de zustermaatschappijen X bv en B bv geen f.e. kunnen vormen. De rechtbank wijst er op dat X bv geen aandelen in B bv houdt.
Belanghebbende, X bv, is een dochtermaatschappij van het Deense K A/S. K A/S is de tophoudstermaatschappij van een wereldwijd opererend concern dat actief is in het containervervoer, de sleepvaart en de oliewinning. K A/S houdt ook de aandelen in L A/S. L A/S houdt de aandelen in het in Nederland gevestigde B bv. X bv en B bv verzoeken de inspecteur om te worden gevoegd in een f.e. met X bv als moedermaatschappij en B bv als te voegen dochtermaatschappij. De inspecteur wijst het verzoek af.
Rechtbank Den Haag overweegt dat X bv niet (on)middellijk aandelen in B bv houdt. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat X bv dan niet de moedermaatschappij van B bv kan zijn, en dat er geen nationale wettelijke grondslag bestaat om X bv fictief als moedermaatschappij aan te merken. De rechtbank wijst er vervolgens op dat ook binnen het EU-recht geen mogelijkheid bestaat om resultaten van zustermaatschappijen die tot een internationaal concern behoren te consolideren. De regeling is volgens de rechtbank dan ook niet in strijd met het EU-recht.
Wetsartikelen:
Datum: 14-02-2013 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5044 Editie: 28 maart Instantie: Rechtbank Den Haag LJ-nummer: BZ5044 Nummer: AWB 11/9824 Rubriek: Europees belastingrecht , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/771 Wetsartikelen: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 49 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 15 - Inspecteur mocht winst schatten op basis van schatting uit voorafgaande jaren
Hof Amsterdam overweegt dat X bv de inspecteur gegevens heeft onthouden die nodig waren voor het vaststellen van de winst. In zo'n geval is het niet onredelijk dat de inspecteur deze gegevens heeft afgeleid uit de voor de voorafgaande jaren in aanmerking genomen gegevens ter zake.
Ondanks gemaand te zijn levert X bv de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2006 niet in. Gevolg is de in geschil zijnde ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting over dat jaar met dagtekening 3 januari 2009 met een verzuimboete ter grootte van € 158. De ambtshalve vastgestelde winst van € 50 000 is verrekend met verliezen uit eerdere jaren. Op 17 december 2008 heeft X bv alsnog de aangifte elektronisch ingediend. Deze aangifte wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve aanslag. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard evenals het door X bv ingestelde beroep. X bv komt in hoger beroep. Hof Amsterdam overweegt in navolging van de rechtbank dat X bv niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit leidt tot omkering van de bewijslast. X bv slaagt er vervolgens niet in om overtuigend aan te tonen dat de door de inspecteur vastgestelde winst te hoog is. Gelet op het feit dat X bv de inspecteur de gegevens heeft onthouden die nodig waren voor het vaststellen van de winst is het hof met de rechtbank van oordeel dat het niet onredelijk is dat de inspecteur deze gegevens heeft afgeleid uit de voor de voorafgaande jaren (2004 en 2005) in aanmerking genomen gegevens ter zake. Hieraan doet niet af dat ook in die voorafgaande jaren sprake was van door de inspecteur uit eerdere jaren afgeleide gegevens, nu X bv ook voor die jaren (2004 en 2005) heeft verzaakt de benodigde gegevens te verstrekken. Daarom moet de inspecteur een zekere marge gegund worden bij de door hem gemaakte schatting. De in aanmerking genomen belastbare winst is niet onredelijk of naar willekeur vastgesteld. De verzuimboete wordt ook gehandhaafd omdat sprake is van een vierde verzuim. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 07-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0100 Editie: 21 mei Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: CA0100 Nummer: 12/00427 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1128 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67a - Schending overeenkomst door inspecteur leidt er toe dat overeenkomst gedeeltelijk vervalt
Hof Arnhem - Leeuwarden stelt vast dat de de inspecteur de overeenkomst heeft geschonden. Het hof oordeelt dan ook dat de overeenkomst gedeeltelijk niet meer geldig is, maar dat dit niet betekent dat de gehele overeenkomst, op al haar onderdelen, is komen te vervallen.
A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, en (middellijk) in J bv. Uit een boekenonderzoek blijkt dat A in de vorm van vermomde uitdelingen op grote schaal vermogen aan J bv heeft onttrokken. Hierbij werden valse facturen opgesteld en werden vervoermiddelen voor privégebruik aangeschaft, waarvan de kosten als inkoopkosten voor papier werden geboekt. Naar aanleiding van het onderzoek legt de inspecteur VPB-(navorderings)aanslagen over de jaren 2000-2003 op aan X bv. Tijdens de procedure komen de inspecteur, X bv en A in december 2005 overeen dat X bv en A zich niet zullen beroepen op de verjaringstermijn en dat de inspecteur geen (navorderings)aanslagen zal opleggen voordat alle gegevens uit het boekenonderzoek bekend zijn. De inspecteur legt vervolgens – uit invorderingsoverwegingen – een IB-navorderingsaanslag 2000 op aan A. X bv stelt vervolgens dat de gemaakte afspraak is komen te vervallen en dat zij zich op de verjaringstermijn kan beroepen.
Hof Arnhem - Leeuwarden oordeelt dat het X bv niet vrij staat om zich – ondanks de gesloten overeenkomst – te beroepen op de verjaringstermijn. Volgens het hof heeft de inspecteur de overeenkomst weliswaar geschonden, maar vloeit hier niet uit voort dat de gehele overeenkomst, op al haar onderdelen, is komen te vervallen. Het hof overweegt hierbij dat de overeenkomst de aanslagregeling van meer belastingplichtigen en over meer jaren betreft, maar dat de afspraken niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Een verdergaande ontbinding van de overeenkomst dan voortvloeit uit het gedrag van de inspecteur met betrekking tot de aan A over het jaar 2000 opgelegde navorderingsaanslag is dan volgens het hof niet geboden. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 04-06-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:CA3151 Editie: 13 september Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: CA3151 Nummer: 11/00711 t/m 11/00714 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1479 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 - Exploitatie schip ten behoeve van de sportvisserij geen bron van inkomen
Hof 's-Hertogenbosch overweegt dat de exploitatie van een schip ten behoeve van de sportvisserij geen bron van inkomen vormt. Bij X is geen objectieve voordeel- of winstverwachting aanwezig.
X (belanghebbende) was in de jaren 2006 en 2007 in loondienst werkzaam in de mosselvisserij. Vanaf medio 2006 was hij parttime in dienstbetrekking werkzaam. In zijn vrije tijd is X een verwoed sportvisser. Vanaf maart 2006 heeft X getracht een door hem voor dit doel aangeschaft vaartuig, met zich zelf als schipper, in de weekenden te verhuren aan sportvissers. De netto-resultaten zijn tot en met het jaar 2008 negatief en voor het jaar 2009 positief voor een bedrag van € 571. Vanaf het jaar 2010 exploiteert X ook een hengelsportzaak. X heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 verlies uit onderneming in aanmerking genomen. Naar aanleiding van een in januari 2010 bij X afgelegd bedrijfsbezoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat in dat jaar geen sprake was van een bron van inkomen. Gevolg is de in geschil zijnde navorderingsaanslag over dat jaar. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. Hof 's-Hertogenbosch overweegt in navolging van de rechtbank dat X, op wie de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige jaren objectief gezien redelijkerwijs winst te verwachten was. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat X slechts in de weekends beschikbaar was en dat door weersomstandigheden op veel dagen niet gevist kan worden. Van belang is ook dat X niet van plan was zijn dienstbetrekking te beëindigen en dat alleen al de jaarlijkse afschrijving op het schip € 5000 bedraagt. De hengelsportzaak vormt vanaf het jaar 2010 wél een bron van inkomen. Volgens het hof kan echter niet gezegd worden dat de activiteiten in de jaren 2006 tot en met 2009 een aanloop waren naar de activiteiten vanaf 2010 of dat laatstgenoemde activiteiten een voortzetting vormen van de activiteiten in de voorgaande jaren. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 13-06-2013 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3889 Editie: 13 september Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: CA3889 Nummer: 12/00704 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1511 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.1 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.8 - Wettelijke administratieplicht niet nageleefd; navordering en boete terecht
Hof 's-Gravenhage overweegt dat X de wettelijke administratieplicht niet heeft nageleefd en acht de boete van 50% behorend bij de opgelegde navorderingsaanslag passend en geboden.
X heeft sinds het jaar 2006 een incassobureau en houdt zich ook bezig met artiestenbegeleiding. X krijgt regelmatig bedragen op zijn bankrekeningen gestort. Volgens X heeft hij als zelfstandige geen winst uit onderneming genoten en zijn de bankstortingen betalingen voor rente en aflossing op leningen die hij aan diverse personen heeft verstrekt. X heeft de aangiften voor de ib/pvv en voor de omzetbelasting, vrijwel steeds met nihilbedragen, ingediend. In geschil is de door de inspecteur ambtshalve opgelegde navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2007 met een boete van 50%. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond en vermindert de navorderingsaanslag en de boete. X komt in hoger beroep. Hof 's-Gravenhage overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat X zijn administratieplicht niet is nagekomen. De inspecteur heeft voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de navorderingsaanslag niet alleen terecht maar ook tot het juiste bedrag is opgelegd. De navorderingsaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting van het inkomen van X. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de op zijn bankrekeningen gestorte bedragen rente en aflossingen zijn van lening. Voor een verdere vermindering van de navorderingsaanslag dan de rechtbank heeft bepaald is geen plaats. De boete van 50% is passend en geboden omdat X de wettelijke administratieplicht bewust niet heeft nageleefd. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 18-01-2013 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6189 Editie: 5 april Instantie: Hof Den Haag LJ-nummer: BZ6189 Nummer: BK-11/00844 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/820 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 - Belastingplichtige mag terugkomen op verzoek om heretikettering
Het hof honoreert het verzoek van X om terug te komen op haar keuze om het woongedeelte van het woon-praktijkpand te heretiketteren. Het woongedeelte blijft tot het ondernemingsvermogen behoren.
Belanghebbende, X, en haar man, Y, oefenen in maatschapsverband een tandartsenpraktijk uit. Tot het ondernemingsvermogen behoort een woon-praktijkpand. In verband met de invoering van de Wet IB 2001 brengen ze het woongedeelte over naar hun privévermogen. In haar IB-aangifte gaat X uit van een bedrag van € 129.864. Dit is de fiscale en bedrijfseconomische boekwaarde van het woongedeelte ultimo 2000. De inspecteur corrigeert de aangifte. Volgens hem is er sprake van een boekwinst van € 247.136. In haar pleitnota van begin 2013 komt X terug op haar verzoek om het woongedeelte te heretiketteren.
Het hof honoreert het verzoek van X om terug te komen op haar keuze om het woongedeelte te heretiketteren. Het hof stelt vervolgens het belastbaar inkomen vast in overeenstemming met de berekening van de gemachtigde van X. De inspecteur had hier mee ingestemd. Vervolgens vermindert het hof nog de boete naar nihil. Ook wordt de heffingsrente verminderd. Verder wordt het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de vergoeding van immateriële schade.
Wetsartikelen:
Datum: 14-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6103 Editie: 10 april Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BZ6103 Nummer: 11-00705 , 11/00705 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/860 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.2 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.25 - Hof stemt terecht in met beperking reclamebelasting Maastricht tot afgebakend gebied
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de gemeente een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft om de reclamebelasting te beperken tot het afgebakende gebied waarbinnen het pand van X is gelegen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X is vennoot van een VOF die in een pand in Maastricht een buurtwinkel exploiteert. Bij het pand worden dagelijks één of meer borden geplaatst waarop aandacht wordt gevraagd voor producten die door belanghebbende worden verkocht. Als de winkel is gesloten, worden de borden niet geplaatst. De heffingsambtenaar legt aan X voor het jaar 2010 een aanslag reclamebelasting op. X is het niet eens met deze aanslag. Hij beroept zich onder meer op de vrijstelling voor aankondigingen die korter dan 13 weken aanwezig zijn. X meent hieraan te voldoen aangezien de aankondiging op jaarbasis minder dan 2184 uur zichtbaar is.
Hof 's-Hertogenbosch (MK III, 23 maart 2012, 11/00478) oordeelt dat de gemeente Maastricht een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft om de reclamebelasting te beperken tot het afgebakende gebied waarbinnen het pand van X is gelegen. Voor alle ondernemers in het afgebakende gebied kan de opbrengst van de reclamebelasting tot profijt strekken. In het midden kan blijven hoe groot dit profijt is en hoe groot het profijt is of zal zijn in de specifieke situatie van X. Het hof is het niet met X eens dat bij de vrijstelling voor aankondigingen die korter dan 13 weken aanwezig zijn, de periode van 13 weken moet worden herrekend naar uren. X komt dan ook niet in aanmerking voor deze vrijstelling. Het feit dat de opschriften op de borden voor de winkel van X wisselen - vanwege wisselende dagaanbiedingen - doet niets af aan de belastingplicht voor de reclamebelasting. Daarbij wijst het hof er nog op dat de borden ook permanente teksten bevatten. Het hof laat ten slotte de eerst ter zitting door X opgeworpen grief dat de aanslag op naam van de VOF had moeten worden opgelegd, als tardief buiten beschouwing. Het hof verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond en draait de beslissing van de rechtbank om de aanslag reclamebelasting te vernietigen terug. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 01-03-2013 ECLI: ECLI:NL:HR:2013:BZ2742 Editie: 22 maart Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BZ2742 Nummer: 12/02076 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/706 Wetsartikelen: Gemeentewet, 227 - Navordering na eerdere twijfel over identificatie voldoende voortvarend
Rechtbank Arnhem handhaaft de navorderingsaanslagen opgelegd vanwege een verzwegen KB-Lux bankrekening. De verlengde navorderingstermijn is niet geschonden doordat de inspecteur eerst, ten onrechte, één van de erfgenamen als rechthebbende op de rekening had aangemerkt, om vervolgens erflaatster als rechthebbende te identificeren en haar erfgenamen aan te schrijven.
Eisers (B, D en E) zijn de kinderen/erfgenamen van erflaatster A die in het jaar 2002 is overleden. A was gehuwd met Y die in 1965 is overleden. Naar aanleiding van het zogenoemde Rekeningenproject is B geïdentificeerd als rechthebbende op een verzwegen bankrekening bij de KB-Lux die hij samen met zijn moeder zou hebben aangehouden. Gevolg zijn de aan B opgelegde navorderingsaanslagen ib/pvv en vb over een aantal jaren. Na bezwaar van B tegen deze navorderingsaanslagen worden deze in januari 2005 vernietigd omdat wordt betwijfeld dat de identificatie juist was. De mogelijkheid bestond dat naast A haar al eerder overleden echtgenoot mede-rekeninghouder was geweest. In juli 2006 legt de inspecteur vervolgens de in geschil zijnde navorderingsaanslagen ib/pvv en vb op aan de erven/eisers die in beroep komen. Rechtbank Arnhem overweegt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend heeft opgelegd. De inspecteur verkeerde daarbij in de veronderstelling dat B, naast de op dat moment reeds overleden A, rechthebbende was op de rekening. Deze keuze is onder de gegeven omstandigheden redelijk geweest omdat B een andere verzwegen KB-Lux bankrekening al erkend had. Daarnaast was de echtgenoot van A reeds overleden voordat KB-Lux diensten ging verstrekken aan vermogende buitenlandse particulieren. In maart 2005 heeft de inspecteur eisers vervolgens gevraagd om openheid van zaken te geven over de rekening. De inspecteur heeft sindsdien en tot het opleggen van de navorderingsaanslagen in juli 2006 niet stilgezeten, omdat gedurende die periode steeds sprake was van onderzoekshandelingen door eisers naar de gegevens van de bankrekening. De beroepen zijn in zoverre ongegrond. De rechtbank ziet vervolgens geen aanleiding om te twijfelen aan de identificatie van A als rekeninghoudster. De navorderingsaanslagen worden gehandhaafd. De rechtbank veroordeelt de inspecteur wegens overschrijding van de redelijke termijn tot vergoeding van immateriële schade van € 2.500. In zoverre worden de beroepen gegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Datum: 19-03-2013 ECLI: ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4674 Editie: 25 maart Instantie: Rechtbank Oost-Nederland LJ-nummer: BZ4674 Nummer: AWB 12/2569 , AWB 12/2569, 12/2570, 12/2571, 12/2573 e.a. Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/735 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament - Beroep tegen aanslag successierecht niet-ontvankelijk bij ontbreken bezwaar
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het beroep van X terecht niet-ontvankelijk is verklaard. X heeft namelijk geen bezwaar gemaakt tegen de aanslag successierecht.
B overlijdt op 6 augustus 2006. Tot zijn nalatenschap behoort een pand. Het pand wordt voor € 150.000 meegenomen in de aangifte voor het successierecht. De Belastingdienst taxeert het pand echter op € 350.000. Het pand is aan A gelegateerd. A maakt bezwaar tegen de aanslag. De inspecteur verlaagt de waarde van het pand bij compromis met € 100.000. Belanghebbende, X, schrijft vervolgens – namens alle erfgenamen behalve A – een brief naar de inspecteur. In de brief geeft X aan dat de overige erfgenamen wel instemmen met de waarde van € 350.000. Naar aanleiding van de waardeverlaging van het pand vermindert de inspecteur bij beschikking van 3 augustus 2010 de aan X opgelegde aanslag successierecht. X gaat in beroep tegen de beschikking. Rechtbank Breda verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het beroep van X terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens het hof heeft X namelijk geen bezwaar gemaakt tegen de aanslag en moet de beschikking van 3 augustus 2010 worden aangemerkt als een ambtshalve vermindering. Het hof verwerpt ook het beroep van X op art. 54 SW. Voor een beroep op deze bepaling is volgens het hof namelijk wel vereist dat eerst bezwaar is gemaakt.
Wetsartikelen:
Datum: 15-03-2013 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5451 Editie: 3 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch LJ-nummer: BZ5451 Nummer: 12/00061 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/795 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Successiewet 1956, 54 - Aanvrager betaalt alleen leges over bouwkosten casco kantoorpand en niet over inrichtingskosten
X bv vraag een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een casco kantoorpand. Rechtbank Breda oordeelt dat de gemeente slechts leges mag heffen over de bouwkosten van het casco kantoorgebouw en niet tevens over de (toekomstige) inrichtingskosten van het gebouw.
X bv heeft een aanslag leges gekregen in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kantoorpand met bijgebouw. In geschil is de hoogte van de bouwkosten waarover de leges worden berekend. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de (toekomstige) inrichtingskosten ook tot de bouwkosten behoren waarover leges worden geheven.
Rechtbank Breda oordeelt dat de gemeente slechts over de bouwkosten van het casco kantoorgebouw leges mag berekenen en niet tevens over de (toekomstige) inrichtingskosten van het kantoorgebouw. X bv heeft het kantoorgebouw laten bouwen voor de verhuur of verkoop. De rechtbank overweegt dat de inrichtingskosten wel tot de heffingsgrondslag voor de leges zouden behoren wanneer X bv deze daadwerkelijk voor haar rekening zou hebben genomen. De rechtbank verklaart het beroep van X bv gegrond en vermindert de aanslag leges.
Wetsartikelen:
Datum: 24-10-2012 ECLI: ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ1501 Editie: 22 februari Instantie: Rechtbank Breda LJ-nummer: BZ1501 Nummer: 12/755 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/410 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229-1-b - Voor extra afschrijving moet na fusie rekening worden gehouden met afschrijving voorganger
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X bv geen recht heeft op een extra afschrijving ex art. 10a.3 Wet IB 2001. X bv en A bv hebben namelijk vóór 1 januari 2007 samen reeds meer dan drie jaren op de onroerende zaken afgeschreven.
Belanghebbende, X bv, neemt in 2005, in het kader van een bedrijfsfusie ex art. 14 Wet VPB, de onroerende zaken van A bv over. In haar VPB-aangifte 2007 neemt X bv – met een beroep op art. 10a.3 Wet IB 2001 – een extra afschrijving ter zake van de onroerende zaken van € 89.214 op.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X bv geen recht heeft op de extra afschrijving van € 89.214. Het hof overweegt daarbij dat de tegemoetkoming van art. 10a.3 lid 3 Wet IB 2001 geldt voor gebouwen waarop vóór 1 januari 2007 nog geen drie boekjaren zijn afgeschreven. Hierbij geldt volgens het hof dat de periode waarin A bv op de onroerende zaken heeft afgeschreven meetelt voor de driejaarstermijn die voor X bv geldt. Het hof wijst er hierbij op dat X bv ter zake van de onroerende zaken fiscaal geacht wordt in de plaats te zijn getreden van de bv die de zaken heeft ingebracht. Dit is volgens het hof inherent aan de toepassing van de fiscaal geruisloze bedrijfsfusiefaciliteit. Nu X bv en A bv samen tot 1 januari 2007 reeds meer dan drie jaren op de onroerende zaken hebben afgeschreven, heeft de inspecteur de extra afschrijving terecht gecorrigeerd. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 22-01-2013 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ2854 Editie: 7 maart Instantie: Hof Den Haag LJ-nummer: BZ2854 Nummer: BK-12/00311 Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/557 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 10a.3 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8 - Terechte aanslag toeristenbelasting voor uitzendbureau Poolse werknemers
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de gemeente Diemen terecht een aanslag toeristenbelasting heeft opgelegd aan het uitzendbureau voor Poolse werknemers. Als onderverhuurder van het hotel biedt het uitzendbureau namelijk gelegenheid tot verblijf van haar niet-ingezeten Poolse werknemers.
X bv is een uitzendbureau dat gespecialiseerd is in het werven en plaatsen van Poolse uitzendkrachten. Naast het faciliteren in werk en begeleiding, biedt X bv haar werknemers ook tijdelijke huisvesting aan. X bv heeft Poolse werknemers gehuisvest in een hotel in de gemeente Diemen dat zij huurt van de eigenaar. De werknemers staan niet ingeschreven als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. In geschil is of de gemeente Diemen terecht een aanslag toeristenbelasting aan X bv heeft opgelegd.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de gemeente Diemen terecht een aanslag toeristenbelasting heeft opgelegd aan het uitzendbureau voor Poolse werknemers. X bv biedt als onderverhuurder van het hotel namelijk gelegenheid tot verblijf aan haar niet-ingezeten Poolse werknemers. X bv stelt dat zij niet kan worden aangemerkt als belastingplichtige, nu de gemeente heeft verzuimd de Poolse werknemers ambtshalve in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is van een verplichting van de gemeente om de Poolse werknemers in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie, niet ter beoordeling staat van de belastingrechter. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de verordening toeristenbelasting op de juiste wijze is gepubliceerd.
Wetsartikelen:
Datum: 07-01-2013 ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3408 Editie: 13 september Instantie: Rechtbank Amsterdam LJ-nummer: CA3408 Nummer: AWB 12/3446 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1752 Wetsartikelen: Gemeentewet, 139 , Gemeentewet, 224 - Proceskostenvergoeding taxatie courante niet-woning 4 uren x € 65
Hof Amsterdam stelt de kostenvergoeding voor het opmaken van een taxatierapport voor het bedrijfspand van X vast op € 65 x 4 uren vermeerderd met btw. Dit conform de richtlijnen uit V-N 2013/10.21.
X is eigenaar van een aantal panden in de gemeente Amsterdam. In beroep bereikt X met de gemeente overeenstemming over de WOZ-waarde 2009. Alleen nog in geschil is tot welk bedrag X aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding wegens deskundigenbijstand door een taxateur. Rechtbank Amsterdam berekent de vergoeding op € 208,25, te weten 3,5 uren x € 50 vermeerderd met 19% btw. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam stelt de kostenvergoeding voor het opmaken van een taxatierapport voor het bedrijfspand van X vast op € 65 x 4 uren vermeerderd met btw. Het hof acht het niet aannemelijk dat het taxeren van het pand 13 uren heeft gekost zoals X stelt. Het hof ziet geen reden om af te wijken van de uitgangspunten voor het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten (kenbaar uit de uitspraak van Hof Amsterdam van 8 november 2012, nr. 11/00923, V-N 2013/10.21). Voor courante niet-woningen geldt een standaardvergoeding van € 65 exclusief btw. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 19-02-2013 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ2276 Editie: 6 maart Instantie: Hof Amsterdam LJ-nummer: BZ2276 Nummer: 11-00722 tot en met 11-00724 , 11/00722 tot Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/534 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 - Geen dwangsom voor niet tijdig afgeven verliesbeschikking na aanvulling op aangifte
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat geen recht bestaat op een dwangsom wanneer de inspecteur niet (tijdig) een verliesbeschikking afgeeft na aanvulling van een aangifte.
Belanghebbende, X, stelt beroep in tegen het niet (tijdig) uitvoering geven door de inspecteur aan een aantal uitspraken van het Hof 's-Hertogenbosch en het niet (tijdig) afgeven van een verliesbeschikking naar aanleiding van een door X ingediende aanvulling op zijn aangifte. Ook verzoekt X om vergoeding van kosten van beslaglegging.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart de beroepen van X niet-ontvankelijk en overweegt daarbij als volgt. Tegen de uitspraken van Hof 's-Hertogenbosch zijn beroepen in cassatie aanhangig, waardoor de werking van die uitspraken is opgeschort. Hierdoor was de inspecteur ten tijde van de ingebrekestelling nog niet in gebreke. De aanvulling op de aangifte van X is geen aanvraag als bedoeld in art. 1:3 lid 3 van de Awb, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op een dwangsom. De rechtbank verklaart zich onbevoegd te oordelen over het verzoek tot vergoeding van kosten van beslaglegging. Ten aanzien van dit verzoek is namelijk de civiele rechter bevoegd.
Wetsartikelen:
Datum: 31-05-2013 ECLI: ECLI:NL:RBZWB:2013:4068 Editie: 30 juli Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant Nummer: AWB-13_1072 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1819 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 4:17 - Verlengde navorderingstermijn geldt ook voor beleggingen in VS
Hof Arnhem–Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat het communautaire evenredigheidsbeginsel wegens schending van het vrije kapitaalverkeer niet is geschonden.
Mevrouw X remigreert in 1998 vanuit de VS naar Nederland en is hier sindsdien weer binnenlands belastingplichtig. X doet in maart 2007 een beroep op de fiscale inkeerregeling. Het betreft in de VS aangehouden bankrekeningen en participaties in aldaar gevestigde vennootschappen die deel uitmaken van het bouwbedrijf van haar vader. X overlijdt in november 2008. De navorderingsaanslag wordt opgelegd in maart 2009. Rechtbank Arnhem oordeelt dat deze voldoende voortvarend is opgelegd, óók al had de inspecteur soms drie maanden nodig om op een brief te reageren. De verlengde navorderingstermijn is ook van toepassing als de informatie over het buitenlandse vermogen vrijwillig, ineens, compleet, onderbouwd en controleerbaar wordt aangeleverd. De erven gaan in hoger beroep.
Hof Arnhem–Leeuwarden oordeelt dat het communautaire evenredigheidsbeginsel ter zake van schending van het vrije kapitaalverkeer niet is geschonden. Nederland beschikte namelijk reeds op 31 december 1993 over de verlengde navorderingstermijn. Voorts is het hof van oordeel dat de standstillbepaling van art. 64 lid 1 VWEU van toepassing is. Deze geldt zowel voor bankrekeningen als voor de participaties. Het beroep van de erven is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 16-04-2013 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8848 Editie: 3 mei Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden LJ-nummer: BZ8848 Nummer: 12/00650 Rubriek: Europees belastingrecht , Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1046 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 64 - Overschrijden redelijke termijn door LB-inspecteur levert ambtelijk verzuim competente inspecteur op
Rechtbank Gelderland overweegt dat de competente inspecteur te laat op de hoogte is gesteld door de LB-inspecteur van bepaalde relevante gegevens voor de betreffende belastingaanslagen. Dit levert een ambtelijk verzuim op. De navorderingsaanslagen worden vernietigd.
De inspecteur legt belanghebbende, X, met dagtekening 26 november 2011 navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 2006 en 2007 op. Dit vanwege de verwerving door X van aandelen/restricted stocks van zijn werkgever B. De competente inspecteur van B (hierna: de LB-inspecteur) heeft de competente inspecteur van X over de verwerving van de aandelen op 5 september 2008 op de hoogte gebracht. De inspecteur van X heeft hem op 16 september 2008 en op 7 januari 2009 per brief gemeld dat de te ontvangen aanslagen ib/pvv 2006 resp. 2007 onjuist zijn vastgesteld maar dat het verzenden van de aanslagen niet meer tegen te houden is. X komt in beroep. Rechtbank Gelderland overweegt dat als een LB-inspecteur beschikt over gegevens die rechtstreeks van belang zijn voor een op te leggen aanslag ib/pvv en de competente inspecteur is onbekend met deze gegevens, dit een ambtelijke verzuim oplevert voor de competente inspecteur. Vaststaat dat de LB-inspecteur al op 10 juli 2008 volledig op de hoogte was van de uitgifte van aandelen door B aan X en dat deze informatie rechtstreeks en onmiskenbaar van belang was voor de op te leggen aanslagen ib/pvv over de jaren 2006 en 2007. Vervolgens heeft de LB-inspecteur pas op 5 september 2008, bijna twee maanden nadat hij bekend werd met deze informatie, de competente inspecteur van X hiervan op de hoogte gesteld. Dit levert volgens de rechtbank een ambtelijk verzuim op dat aan het opleggen van de navorderingsaanslagen in de weg staat. De beroepen zijn gegrond. De navorderingsaanslagen worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Datum: 18-06-2013 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3077 Editie: 21 juni Instantie: Rechtbank Gelderland LJ-nummer: CA3077 Nummer: AWB 12/938 , AWB 12/938 en AWB 12/939 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1405 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 - Rechtbank staat op woning geen ROW-verlies van € 80.000 toe in één jaar tijd
Rechtbank Zeeland – West-Brabant is het met de inspecteur eens dat de door X aan zijn bv's verhuurde woning niet in waarde is gedaald. De inspecteur heeft het ROW-verlies van € 80.000 dan ook terecht niet geaccepteerd.
Belanghebbende, X, verhuurt per 1 april 2007 een woning aan twee vennootschappen waarvan hij de aandelen houdt. De waarde van de woning per 1 april 2007 wordt getaxeerd op € 325.000. Per 1 april 2008 wordt de woning aan een derde verhuurd. De waarde wordt op dat moment door een andere makelaar getaxeerd op € 245.000. X brengt het ROW-verlies in mindering op zijn inkomen. De inspecteur accepteert het verlies niet. Volgens de inspecteur is de waarde van de woning namelijk gestegen, en niet met € 80.000 gedaald.
Rechtbank Zeeland – West-Brabant oordeelt dat de waarde van de woning in de periode 1 april 2007-1 april 2008 is gestegen en dat X derhalve geen verlies heeft geleden. De rechtbank overweegt hierbij dat de beide taxaties die X heeft ingebracht zozeer uiteen lopen dat aan geen van deze taxaties enige waarde kan worden gehecht. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur met zijn advies aannemelijk dat de daarin vermelde waarden van de woning een juiste benadering geven van de waarde in het economische verkeer. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 04-04-2013 ECLI: ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2747 Editie: 19 juni Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant LJ-nummer: CA2747 Nummer: 12/4050 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/1375 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.92 - Juridisch gevolg ontbindende voorwaarde onvoldoende voor herstel in overdrachtsbelasting
Hof 's-Gravenhage is van oordeel dat geen sprake is van herstel van de toestand van vóór de verkrijging, omdat verkoper rechtens en feitelijk niet opnieuw de volledige vrijheid heeft gekregen om als eigenaar over de onroerende zaak te beschikken. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Kopers komen met A bv overeen dat de laatste een onroerende zaak aan hen verkoopt en levert onder ontbindende voorwaarde. A bv verkoopt en levert de onroerende zaak later onder opschortende voorwaarde die gelijkluidend is aan de ontbindende voorwaarde. Na het inroepen van de ontbindende voorwaarde wordt de onroerende zaak op dezelfde dag geleverd aan een derde. Kopers vragen de eerder betaalde overdrachtsbelasting terug, welk verzoek wordt afgewezen. Rechtbank 's-Gravenhage beslist dat dit terecht is, omdat A bv vanwege de gelijktijdig gesloten verkoop onder opschortende voorwaarde vanaf het moment van intreden van de ontbindende voorwaarde nog steeds de (hernieuwde) verplichting had de onroerende zaak te leveren aan kopers of aan een door hen aan te wijzen derde. In geschil is of dit juist is.
Hof 's-Gravenhage (MK II, 29 juni 2012, BK-11/00347, V-N 2013/10.2.4) is van oordeel dat dit het geval is. Nu [A] rechtens en feitelijk niet opnieuw de volledige vrijheid heeft gekregen als eigenaar over de onroerende zaak te beschikken, is geen sprake van het voor de teruggaaf vereiste herstel van de toestand vóór de verkrijging. Het in wezen enkel passeren van de onroerende zaak van het vermogen van A bv als gevolg van de inwerkingtreding van en het juridische gevolg geven aan de ontbindende voorwaarde, is daartoe onvoldoende. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 15-03-2013 ECLI: ECLI:NL:HR:2013:BZ4438 Editie: 5 april Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BZ4438 Nummer: 12/03801 Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/826 Wetsartikelen: Wet op belastingen van rechtsverkeer, 19 - Verlies op in werkgeefster gekochte certificaten vormt geen negatief loon
Volgens Rechtbank Noord-Holland heeft X de certificaten in zijn werkgeefster in de privésfeer verkregen. Het verlies dat X bij de gedwongen verkoop bij het einde van zijn dienstbetrekking lijdt, is dan niet als negatief loon aan te merken.
Belanghebbende, X, werkt voor Z nv. In de jaren 2004-2006 koopt hij – via het Participatieplan werknemers – certificaten van aandelen in Z nv. Op grond van het participatieplan geldt een blokkeringsperiode van drie jaar. In de driejaarsperiode kunnen de certificaten alleen bij uit dienst treden aan Z nv worden verkocht, tegen een vooraf bepaalde prijs. De dienstbetrekking van X eindigt per 1 december 2009. Hij verkoopt daarom 22.074 certificaten Z nv aan Z nv. Het verlies merkt hij in zijn IB-aangifte aan als negatief loon.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X de certificaten in de privésfeer heeft verkregen, en niet in de loonsfeer. De rechtbank wijst er hierbij op dat de overeenkomst waarbij X de certificaten heeft verkregen geen deel uitmaakte van de arbeidsovereenkomst tussen X en Z nv. Het verlies is door X dan ook geleden als certificaathouder, en niet als werknemer. Het verlies vormt dan geen negatief loon. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 19-03-2013 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5473 Editie: 4 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland LJ-nummer: BZ5473 Nummer: 12/2381 Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/802 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.81 - Microfiche geen op de zaak van X betrekking hebbend stuk
Hof Amsterdam overweegt dat microfiches geen op de zaak van X betrekking hebbende stukken conform art. 8:42 Awb zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Aan belanghebbende, X, zijn vanwege het niet aangeven van buitenlandse rente-inkomsten navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting opgelegd. Hof Arnhem heeft de inspecteur meerdere keren verzocht de integrale versie van het Draaiboek Rekeningenproject en de interne nieuwsbrieven van de Belastingdienst te overleggen omdat het op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in art. 8:42 Awb betreft. De inspecteur heeft slechts een geschoonde versie van de bedoelde stukken overgelegd. In geschil is of terecht aan X de navorderingsaanslagen zijn opgelegd. De eerste meervoudige belastingkamer van Hof Arnhem beslist bij tussenuitspraak dat de weigering van de inspecteur om stukken over te leggen niet gerechtvaardigd is en de tweede meervoudige belastingkamer van dat hof verklaart bij einduitspraak het beroep gegrond en vernietigt de navorderingsaanslagen. De minister stelt beroep in cassatie in. De Hoge Raad (V-N 2008/7.7) verklaart het beroep gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Verwijzingshof Amsterdam (MK I, 19 januari 2012, 07/01019, V-N 2012/20.2.2) overweegt dat microfiches geen op de zaak van X betrekking hebbende stukken in de zin van art. 8:42 Awb zijn. Dit is slechts anders voor de daarop voorkomende regels waarop de naam is vermeld die overeenkomt met de naam van X en waarvan eerst na identificatie, met behulp van gegevens die de Belastingdienst overigens ter beschikking staan, kon worden vastgesteld dat X de houder is van die rekening. Nu vaststaat dat die regels in dit geding zijn ingebracht is er geen reden de inspecteur op te dragen andere gegevens van de microfiches in te brengen. De navorderingsaanslagen zijn terecht opgelegd maar worden wel verminderd overeenkomstig nadere berekeningen van de inspecteur. Alleen de boete over het jaar 1994 is door de inspecteur bewezen, maar wordt vanwege omkering van de bewijslast en overschrijding van de redelijke termijn verminderd. De overige boeten worden vernietigd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:45
Algemene wet bestuursrecht 8:42
Algemene wet bestuursrecht 8:31
Datum: 11-01-2013 ECLI: ECLI:NL:HR:2013:BY8058 Editie: 27 februari Instantie: Hoge Raad LJ-nummer: BY8058 Nummer: 12/01054 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/447 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:29 , Algemene wet bestuursrecht, 8:31 , Algemene wet bestuursrecht, 8:42 , Algemene wet bestuursrecht, 8:45 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 - Te laat informatieverzoek is geen ontvankelijk bezwaar tegen WOZ-beschikking
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de gemeente het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding.
Belanghebbende, X, ontvangt van de gemeente een WOZ-beschikking 2005/2006 met als dagtekening 30 september 2005. De WOZ-waarde is daarbij vastgesteld op € 192.539.000. Per brief van 27 september 2005 schrijft X aan de directeur Gemeentebelastingen het volgende: "Hierbij verzoek ik u om voor de Wet Waardering Onroerende Zaken een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde (taxatieverslag) van het volgende object te mogen ontvangen (…) Na ontvangst van de beschikking en het taxatiegegevens zal worden gestreefd naar een spoedige afdoening of motivering." Per brief van 26 februari 2009 motiveert X het bezwaar tegen de WOZ-beschikking en verzoekt hij tevens om ambtshalve vernietiging of vermindering van de WOZ-beschikking en de aanslagen over de belastingjaren 2001-2004. In geschil is of de gemeente het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De gemeente heeft de WOZ-waarden ambtshalve aangepast naar ruim € 77 mln. (2005) en € 81,5 mln. (2006).
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de gemeente het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank volgt de gemeente in haar standpunt dat de brief van 27 september 2005 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, maar moet worden gezien als een verzoek ex. art. 40 lid 2 van de Wet WOZ. Het bezwaarschrift van 26 februari 2009 is te laat ingediend. Het bezwaar van 27 september 2005 tegen de aanslagen rioolrecht kan niet tevens worden opgevat als bezwaar tegen de WOZ-beschikking. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het beroep van X is ongegrond. Voor zover het beroep van X is gericht tegen de weigering van de gemeente om de WOZ-beschikking/aanslagen ambtshalve te vernietigen, is niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd. X is inmiddels een civiele procedure gestart.
Wetsartikelen:
Datum: 07-03-2013 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5421 Editie: 3 april Instantie: Rechtbank Rotterdam LJ-nummer: BZ5421 Nummer: 10/4787 Rubriek: Belastingen van lagere overheden , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2013/796 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Wet waardering onroerende zaken, 40
Procedures melden
Heeft u een fiscale procedure gevoerd en is deze zaak nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl? Stuur uw procedure naar de redactie!
Nieuwe aantekeningen in Vakstudienieuws
U wordt doorverwezen naar de Kluwer Navigator
Meest gelezen
Uitvergroot
Recente Fiscale ergernissen
Columns
Verschenen in het Weekblad
- 7235 (19 april 2018) 18 april 2018 326 keer bekeken
- 7234 (12 april 2018) 11 april 2018 604 keer bekeken
- 7233 (5 april 2018) 04 april 2018 806 keer bekeken
- 7232 (29 maart 2018) 28 maart 2018 792 keer bekeken
- 7231 (22 maart 2018) 21 maart 2018 1197 keer bekeken