VN Vandaag
- Toerist die feitelijk verblijf houdt kan geen bezwaar maken tegen dagtoeristenbelasting
Hof Amsterdam stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de gemeente het bezwaar van X tegen de dagtoeristenbelasting terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat X niet belastingplichtig is voor deze belasting. De rechtbank had het beroep van X echter ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk.
Belanghebbende, X, bezoekt op 27 oktober 2016 de gemeente Marken. Hij parkeert zijn auto op een parkeerterrein waar hij bij de betaalautomaat een bedrag van € 5,65 voldoet. Dit bedrag bestaat uit € 4 aan parkeerbelasting en driemaal € 0,55 aan dagtoeristenbelasting. X dient bij de heffingsambtenaar een bezwaar in tegen de dagtoeristenbelasting. In geschil is of de heffingsambtenaar dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat toeristen zoals X geen bezwaar en beroep kunnen instellen tegen de toeristenbelasting die aan hen in rekening wordt gebracht. X is nl. geen belanghebbende bij de aanslag dagtoerismebelasting. De exploitant van het parkeerterrein is in dezen de belanghebbende. De rechtbank verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk.
Hof Amsterdam stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de gemeente het bezwaar van X tegen de dagtoeristenbelasting terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat X niet belastingplichtig is voor deze belasting. De rechtbank had het beroep van X echter ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk. Er is volgens het hof sprake van een kennelijke en evidente vergissing van de rechtbank van minimale omvang. Een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep, dat wel gegrond is, acht het hof niet opportuun.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Datum: 08-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1284 Editie: 20 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00288 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 26a , Gemeentewet, 224 - Geen boetes als aanvraag faillissement betalingsverzuim uitlokt
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv vanwege de aanvraag van het faillissement door de ontvanger er terecht voor heeft gekozen om alle steunvorderingen in plaats van de belastingen te betalen.
Aan X bv wordt in december 2016 een pro forma naheffingsaanslag loonheffingen over 2011 met heffingsrente en boete opgelegd. Het totaalbedrag is € 595.081 en is direct invorderbaar. Eind januari 2017 doet X bv een concreet betalingsvoorstel aan de ontvanger. De ontvanger wijst niet alleen het voorstel af, maar kondigt ook aan dat hij haar faillissement zal aanvragen. In geschil is of terecht verzuimboetes zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van btw en loonheffingen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv vanwege de aanvraag van het faillissement er terecht voor heeft gekozen om alle steunvorderingen in plaats van de belastingen te betalen. Het is dus de Belastingdienst zelf, in de persoon van de ontvanger, die met de aanvraag van het faillissement heeft bewerkstelligd dat X bv deze keuze maakt. Deze keuze is in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk en heeft uiteindelijk ook geleid tot afwijzing van het faillissementsverzoek. Het opleggen van boetes is niet passend en geboden en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepen van X bv zijn gegrond.
Lees ook het thema Verzuim- en vergrijpboetes: Een kwestie van verschil
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1660 Editie: 20 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 4747ev Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Fiscaal ondernemingsrecht , Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/833 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67a , Invorderingswet 1990, 10 - Eigenaar van pand waar arbeidsmigranten zijn gehuisvest is belastingplichtig voor toeristenbelasting
Hof 's-Hertogenbosch is met de rechtbank van oordeel dat de gemeente X bv terecht als belastingplichtige voor de toeristenbelasting heeft aangemerkt.
Belanghebbende, X bv, verhuurt ruimtes aan uitzendbureaus voor de huisvestiging van door de uitzendbureaus te werk gestelde arbeidsmigranten. Met de gemeente heeft X bv afgesproken dat zij ervoor zorgt dat op het terrein permanent een beheerder aanwezig is. In geschil is of de gemeente X bv terecht heeft aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting. X bv stelt dat niet zij, maar de uitzendbureaus belastingplichtig zijn. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X terecht is aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting.
Hof 's-Hertogenbosch is met de rechtbank van oordeel dat de gemeente X bv terecht als belastingplichtige voor de toeristenbelasting heeft aangemerkt. Het hof oordeelt dat uit de taken van de beheerder, die in dienst is bij X bv, alsmede uit het, naast het ter beschikking stellen van bedden aanvullende dienstbetoon door X bv, volgt dat X bv aan te merken is als degene die gelegenheid biedt tot verblijf tegen vergoeding als bedoeld in de Verordening en de Gemeentewet. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 16-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:682 Editie: 20 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 16/03784 , 16/03785 , 16/03786 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Wetsartikelen: Gemeentewet, 224 - Gebruik van water geeft geen recht op korting rioolheffing
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij met het bijvullen en verversen van de vijver en het sproeien van de tuin in aanmerking komt voor een korting op de rioolheffing.
Belanghebbende, X, is het niet eens met een aanslag rioolheffing. De gemeente heft rioolheffing in één heffing zowel voor huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater als voor hemelwater. De maatstaf van heffing is gerelateerd aan het aantal kuubs leidingwater en grondwater dat naar het perceel is toegevoerd of opgepompt en dus alleen gerelateerd aan het aantal kubieke meters huishoudelijk afvalwater. Als ten minste 20% daarvan niet als afvalwater is of wordt afgevoerd, geldt een vast (lager) tarief.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij met het bijvullen en verversen van de vijver en het sproeien van de tuin in aanmerking komt voor een korting op de rioolheffing. Deze korting geldt alleen als 20% van het toegevoerde water niet wordt afgevoerd op het riool. De rechtbank acht het, gelet op de bedoeling van de gemeenteraad om de kosten van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater als hemelwater te verhalen en de achterliggende bedoeling van de regeling, niet aannemelijk dat bedoeld is dat water dat wordt afgevoerd op het hemelwatersysteem van de gemeente meetelt voor de bepaling van de 20%. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uit de vijver verdampte water en het door de planten opgenomen water samen ten minste 20% van het totaal beslaan. De korting geldt dus niet.
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1664 Editie: 20 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 4507 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/831 Wetsartikelen: Gemeentewet, 228a - Door liquiditeitsproblemen bij opdrachtgever was duidelijk dat geen loonheffing werd ingehouden
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X de loonheffing niet kan verrekenen, omdat er geen loonheffing is ingehouden. X was er namelijk van op de hoogte dat G liquiditeitsproblemen had, en dat er geen geld was om de loonheffing af te dragen.
Belanghebbende, X, is bestuurder en directeur van E bv. De aandelen in E bv worden gehouden door de ex van X. In 2009 komt X in contact met G, die een ICT-onderneming drijft. X en G komen overeen dat X werkzaamheden voor G gaat verrichten. In zijn IB-aangifte 2010 neemt X een loon van € 61.249 in aanmerking en € 21.427 aan ingehouden loonheffing. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag op aan X. Volgens de inspecteur is er helemaal geen sprake geweest van een dienstbetrekking tussen X en G. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat E bv facturen aan G heeft uitgereikt in verband met de werkzaamheden die X heeft verricht. Volgens de inspecteur heeft X derhalve ROW genoten, en is de loonheffing niet verrekenbaar.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X de loonheffing niet kan verrekenen, omdat er geen loonheffing is ingehouden. De rechtbank overweegt verder dat X er van op de hoogte was dat G liquiditeitsproblemen had, en dat er geen geld was om de loonheffing af te dragen. Ook waren de salarisstroken die X heeft ontvangen, dan wel ingezien, niet correct. X ontving namelijk wisselende (ronde) bedragen en hij heeft maar twee salarisstroken ontvangen, die onderling niet aansloten en ook niet overeenkwamen met de feitelijke ontvangsten. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 11-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1625 Editie: 19 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 16 _ 4476 Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 9.2 , Wet op de loonbelasting 1964, 27 - Nederland en Zwitserland sluiten nieuwe overeenkomst inzake FBI, FCP en SICAV
Nederland en Zwitserland sluiten nieuwe overeenkomst inzake FBI, FCP en SICAV
De bevoegde autoriteiten van Nederland en Zwitserland hebben een nieuwe overeenkomst gesloten over de fiscale behandeling van de Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (FBI) en het Zwitserse Fonds Commun de Placement (FCP) en de Société d'Invertissement a Capital Varable (SICAV). Deze overeenkomst vervangt de overeenkomst die in maart 2016 ondertekend is.
De onderhavige overeenkomst is in Nederland goedgekeurd op 12 maart 2018 en in Zwitserland op 21 maart 2018.
Datum: 18-04-2018 Editie: 19 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/829 - Wob-besluit inzake uitdelingsproblematiek bij rekening-courant
De Staatssecretaris van Financiën heeft een Wob-verzoek ontvangen tot openbaarmaking van een memo inzake uitdelingsproblematiek met betrekking tot de rekening courant. Omdat dit memo nog in het conceptstadium verkeert, maakt de staatssecretaris dit memo niet openbaar.
Bij het Wob-besluit van 22 februari 2017 met kenmerk 2017-0000023352 heeft de Staatssecretaris van Financiën het memo Rekening courant openbaar gemaakt. In dit memo wordt aangekondigd dat er een nadere notitie van een kennisgroep komt waarin wordt ingegaan op de ‘normale' uitdelingsproblematiek met betrekking tot de rekening courant. Aan de staatssecretaris is nu in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur het verzoek gedaan om dit document openbaar te maken. Dit concept blijkt echter nog in de conceptfase te verkeren. De staatssecretaris wijst het verzoek af omdat hij conceptversies niet openbaar maakt. Die moeten nl. beschouwd worden als "persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad" en die vallen onder het bereik van art. 11 Wob.
Datum: 19-03-2018 Editie: 19 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/828 - Wob-verzoek inzake dividendbelasting
De Minister van Financiën honoreert niet een Wob-verzoek betreffende de openbaarmaking van informatie over de dividendbelasting.
Aan de Minister van Financiën is in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur het verzoek gedaan om in het licht van het voornemen om de dividendbelasting af te schaffen de volgende documenten uit de periode vanaf 2016 openbaar te maken:
- interne stukken over de opbrengst van de dividendbelasting, functie van de dividendbelasting en fiscale beleidsaspecten van de dividendbelasting, inclusief afschaffing van de dividendbelasting, en
- interne stukken over de invoering van een bronbelasting op uitgaande dividenden naar ‘low tax jurisdictions' (zoals gedefinieerd in het Rapport werkgroep Fiscaliteit ten behoeve van de Studiegroep Duurzame Groei van juli 2016) en/of naar ‘non-coopertive jurisdictions' (zoals o.a. gedefinieerd in het rapport van de Gedragscodegroep van 12 juni 2017, doc. no. 10047/17).
Na een inventarisatie zijn 29 documenten gevonden die beantwoorden aan het verzoek.
Na beoordeling van de documenten aan de hand van het toetsingskader van de Wob heeft de minister echter besloten om de documenten niet openbaar te maken. Hij stelt dat de desbetreffende documenten als volgt gecategoriseerd kunnen worden:
- ambtelijke notities en adviezen (eventueel met bijlagen) die voor de minister en/of de staatssecretaris zijn opgesteld ten behoeve van de voorbereiding van besprekingen met externen en debatten met de Kamer;
- e-mails en andere interne stukken die tussen ambtenaren zijn gewisseld;
- ambtelijke stukken die ten behoeve van de kabinetsinformatie zijn opgesteld.
De onder A tot en met C bedoelde documenten bestaan volgens de minister vrijwel volledig uit persoonlijke beleidsopvattingen of feiten die daarmee zodanig zijn verweven dat die niet van de opvattingen kunnen worden gescheiden. Dat soort documenten wordt op grond van de Wob niet openbaar gemaakt.
Datum: 16-03-2018 Editie: 19 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Dividendbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/827 - Omdat grondstaffels niet zijn overgelegd, maakt gemeente WOZ-waarde niet aannemelijk
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente de WOZ-waarde van de woonboerderij van X niet aannemelijk heeft gemaakt, nu zij de gebruikte grondstaffels niet heeft overgelegd.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonboerderij uit 1905 in de gemeente Boxmeer. X bepleit verlaging van de WOZ-waarde 2016 van € 195.000 naar € 175.000.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente de WOZ-waarde van de woonboerderij van X niet aannemelijk heeft gemaakt, nu zij de gebruikte grondstaffels niet heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de woning is gelegen in Sambeek en dat de vergelijkingsobjecten in Overloon, Sambeek en Maashees zijn gelegen. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat voor deze woonkernen sprake is van verschillende grondstaffels, maar heeft deze grondstaffels niet overgelegd. Uit de waardematrix blijkt echter dat er voor wat betreft de grondwaarden relevante verschillen zijn, die deels kunnen zijn ontstaan door verschillende perceelgroottes, maar ook deels kunnen zijn ontstaan doordat verschillende grondstaffels zijn gebruikt. De grondstaffels die behoren bij de verschillende woonkernen kunnen daarom in dit verband van belang zijn. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar desgevraagd evenmin duidelijkheid verschaft over de grondstaffels en de wijze waarop die zijn toegepast. De heffingsambtenaar voldoet niet aan de bewijslast. De rechtbank stelt de waarde in goede justitie vast op € 185.000.
Datum: 26-01-2018 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2018:357 Editie: 19 april Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: SHE 17/77 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/826 - Rechtbank ziet geen mogelijkheid om object zelf juist af te bakenen
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de belastingrechter de objectafbakening ambtshalve moet toetsen, dus ook als hier tussen partijen geen verschil van mening over bestaat. In dit geval oordeelt de rechtbank dat het cultureel centrum en het tehuis geen samenstel vormen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het object zelf juist af te bakenen.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een gebouw met daarin een cultureel centrum en een gezinsvervangend tehuis. In geschil zijn de WOZ-waarde 2016 en de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting OZB.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de belastingrechter de objectafbakening ambtshalve moet toetsen, dus ook als hier tussen partijen geen verschil van mening over bestaat. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van Hof Den Haag van 14 januari 2015, nr. 14/00343, Belastingblad 2015/107 die in cassatie door de Hoge Raad is bevestigd (HR 5 juni 2016, nr. 15/00850, V-N 2015/29.28). De rechtbank oordeelt dat het cultureel centrum en het tehuis geen samenstel vormen. Het centrum heeft twee ingangen en het tehuis één. Alle ingangen kunnen afzonderlijk worden afgesloten en het centrum en tehuis bevinden zich in een afzonderlijk gedeelte van het gebouw. Beide hebben een eigen meterkast, een eigen rioolaansluiting en een eigen keuken. Oorspronkelijk was het idee vanuit het antroposofische gedachtegoed van X om een plek te creëren waarbij de bewoners van het tehuis zouden werken in het centrum. Dit is echter niet altijd het geval. Daarnaast wordt het centrum ook aan externe partijen verhuurd. Gelet op deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van een samenstel, maar van twee zelfstandige objecten. De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om bij de nieuwe afbakening te beoordelen welke heffingsmaatstaf voor de aanslag OZB moet worden aangehouden. De rechtbank besluit daarom de aanslag en de WOZ-beschikking te vernietigen.
Datum: 31-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:2618 Editie: 19 april Instantie: Rechtbank Rotterdam Nummer: ROT 17/1297 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/825 - Overleg met België over hooglerarenbepaling belastingverdrag
Het is inmiddels Nederlands verdragsbeleid om niet meer te streven naar de opname van een ‘hooglerarenbepaling' in een belastingverdrag. In verdragsonderhandelingen met België over het nieuwe belastingverdrag is deze bepaling daarom aan de orde gesteld. Dit antwoordt staatssecretaris Snel van Financiën op Kamervragen van de leden Van Weyenberg en Van Meenen (beiden D66).
Volgens de staatssecretaris is het doel van de hooglerarenbepaling het verminderen van administratieve lasten, maar wordt dit vaak niet gehaald. Deze verdragsbepaling bepaalt dat een (hoog)leraar die in een van beide landen woont en in het andere land werkt, de eerste twee jaar in de woonstaat belasting blijft betalen. Ook andere beroepen kunnen met een dergelijke discoördinatie tussen de belasting- en premieheffing te maken krijgen. Genoemd worden onder andere telewerkers, zelfstandigen en werknemers in het internationaal beroepsgoederenverkeer.
Datum: 17-04-2018 Editie: 18 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/824 - Voldoening aan duurzaamheidsvereisten maakt van woning geen energiecentrale
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de woning niet in zijn geheel is aan te merken als een energiecentrale. Volgens de rechtbank hebben X en Y namelijk een woning gebouwd om in te wonen. Er bestaat dan ook geen recht op volledige aftrek van de btw-voorbelasting.
X is dga van C bv. Belanghebbenden, X en zijn vrouw Y, kopen in 2015 een perceel bouwgrond waar zij een woning op laten bouwen. Op het dak van de woning laten zij zonnepanelen installeren. X en Y verhuren een werkkamer in de woning aan C bv. De werkkamer beslaat 9,4% van de woning. Ter zake van deze verhuur wordt geopteerd voor belaste verhuur. X en Y maken bezwaar tegen de btw-teruggaafbeschikking. Volgens X en Y bestaat namelijk recht op een teruggaaf van € 157.721 in plaats van € 14.226. Zij stellen daarbij dat het gehele nieuwgebouwde pand ten dienste staat van en bestemd is voor de opwekking van energie.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de woning niet in zijn geheel is aan te merken als een energiecentrale. Volgens de rechtbank hebben X en Y namelijk een woning gebouwd om in te wonen. Dat zij van de gemeente moesten voldoen aan duurzaamheidsvereisten, die zij onder meer hebben ingevuld door zonnepanelen op het dak van de woning te plaatsen, maakt van de woning geen energiecentrale. Ook acht de rechtbank daarbij niet van belang dat het exploiteren van de zonnepanelen btw-ondernemerschap oplevert. De rechtbank volgt vervolgens de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017, nr. 16/01522 (V-N 2018/11.1.4), waarin het hof oordeelt dat het dak van de woning, dat eerst alleen ten dienste stond van de woning, door de plaatsing van zonnepanelen ook een zakelijke functie heeft verkregen voor de zonnepanelenonderneming. De rechtbank verleent een aanvullende aftrek van 3,1%, waardoor de totale aftrek uitkomt op 12,5% (9,4% + 3,1%).
Lees ook thema Recht op aftrek van de btw; wanneer en hoeveel?
Wetsartikelen:
Datum: 09-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1612 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 2528 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/823 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Geen recht op aanvullende uitnamen uit btw-compensatiefonds voor bouw sporthal
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan een individuele derde. De gemeente heeft dan geen recht op aanvullende uitnamen uit het btw-compensatiefonds.
De gemeente Nissewaard brengt de btw die haar in rekening is gebracht voor de bouw van een sporthal in aftrek. De sporthal wordt verhuurd aan een basisschool. De inspecteur heft de btw na, omdat de gemeente geen btw-ondernemer is ter zake van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan de basisschool. De gemeente legt zich hierbij neer, maar stelt vervolgens dat zij recht heeft op aanvullende uitnamen uit het btw-compensatiefonds voor de btw die aan haar in rekening is gebracht voor de bouw van de sporthal. De gemeente stelt zich daarbij op het standpunt dat bij de terbeschikkingstelling van de sporthal aan de basisschool sprake is van een terbeschikkingstelling aan de collectiviteit van (jeugdige) inwoners van de gemeente, met als achterliggend doel het stimuleren en bevorderen van de lichamelijke beweging en gezondheid van kinderen. De inspecteur honoreert het verzoek van de gemeente niet. Hij is namelijk van mening dat er sprake is van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan een of meer individuele derden, te weten de basisschool.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan een individuele derde. De gemeente heeft dan geen recht op aanvullende uitnamen uit het btw-compensatiefonds. De rechtbank wijst er daarbij op dat de gemeente de sporthal aan de basisschool ter beschikking stelt, dat de basisschool geen recht op aftrek van voorbelasting zou hebben gehad als zij de kosten van de sporthal zelf zou hebben gedragen, en dat de basisschool de sporthal gebruikt voor het verzorgen van het bewegingsonderwijs ten behoeve van haar leerlingen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2017:15972 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 16 _ 6260 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/822 - Door regelmatig verblijf van studerende neef in woning diplomaat is woning geen eigen woning meer
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de woning van X geen eigen woning meer is. De woning is namelijk ter beschikking gesteld aan C, een derde.
Belanghebbende, X, is diplomaat. Hij beschikt in Nederland over een eigen woning. In november 2009 wordt X uitgezonden, waarbij hij wordt begeleid door zijn echtgenote. A en B, de dochters van X, blijven in de woning wonen. C, een neef van X, verblijft sinds september 2009, in verband met zijn studie, wel eens in de woning. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2012 van X, en legt navorderingsaanslagen op voor de jaren 2010 en 2011. Volgens de inspecteur is de woning van X in die jaren namelijk geen eigen woning meer omdat de woning ter beschikking is gesteld aan C. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de woning van X geen eigen woning meer is. Volgens de rechtbank is de woning namelijk ter beschikking gesteld aan C. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, nr. 11/04685 (BNB 2013/82). Volgens de rechtbank behoort C niet tot het huishouden van X, en moet hij als een derde worden aangemerkt. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat C niet tot het huishouden van X behoort, en dus moet worden aangemerkt als een derde. Vervolgens stelt het hof vast dat C over de woning heeft beschikt. X heeft C namelijk toestemming gegeven voor het gebruik van de woning, en er is volgens het hof sprake van meer dan incidenteel logeren. Het hof merkt daarbij op dat de aanwezigheid van C, vanwege zijn studie, een regelmatig en structureel karakter heeft. Het hof acht verder niet van belang dat C ook al voor de uitzending van X gebruik maakte van de woning, dat C voor het gebruik van de woning geen vergoeding is gevraagd en dat X ook zelf gebruik kon maken van de woning als hij tijdelijk in Nederland verbleef. Ook wordt niet van belang geacht dat de woning grotendeels door de dochters werd gebruikt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 16-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:680 Editie: 18 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 16/00436 , 16/00437 , 16/00438 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/821 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.111 - Directeur van Limited is hoofdelijk aansprakelijk voor belastingschuld van cv
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de heer X gelet op de in het buitenlandse handelsregister opgenomen bevoegdheid wezenlijke invloed had op de gedragingen van de Limited. Hij heeft dus als (indirecte) bestuurder van A cv te gelden.
Belanghebbende, de heer X, is manager c.q. company director van een Limited. De Limited is opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk en is niet in Nederland gevestigd. De Limited is oprichter en beherend vennoot van een in Nederland gevestigde commanditaire vennootschap (A cv). X is vanaf de oprichting van A cv de volledig gevolmachtigde. In geschil is of X door de ontvanger terecht voor € 10.371 hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven aanslagen loonheffing en de daarmee verband houdende rente, kosten en boetes van A cv.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X gelet op de in het buitenlandse handelsregister opgenomen bevoegdheid wezenlijke invloed had op de gedragingen van de Limited. Als 'company director' was X namelijk 'consented to act', terwijl onder ‘occupation' staat opgenomen ‘manager'. Hij heeft dus als (indirecte) bestuurder van A cv te gelden. X stelt vergeefs dat de in het handelsregister opgenomen informatie feitelijk onjuist is, aangezien dit niet is onderbouwd. Het maakt ook niet uit dat X zelf geen aandeelhouder van de Limited is. Het beroep van X is slechts gegrond, aangezien de aansprakelijkheid op voorstel van de ontvanger wordt verlaagd tot € 10.291.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur
Wetsartikelen:
Datum: 22-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:2251 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 16_4689 Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/820 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 33 - Geen automatisch mrb-kwarttarief voor kampeerauto na wetswijziging
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat het niet geloofwaardig is dat de heer X de gezamenlijke bankrekening van hem en zijn echtgenote, ten laste waarvan de motorrijtuigenbelasting naar het normale tarief werd afgeschreven, al die tijd niet had geraadpleegd.
De heer X is sinds 2007 houder van een niet op benzine rijdende bestelauto met een eerste tenaamstelling uit 1984. Na ombouw tot kampeerauto maakt X tot 2014 gebruik van de oldtimervrijstelling (25 jaar of ouder). Op 22 juni 2015 verzoekt X om toepassing van het bijzondere mrb-kwarttarief voor kampeerauto's met ingang van 1 januari 2014. In geschil is of de inspecteur de terugwerkende kracht terecht beperkt tot 24 april 2015. X beroept zich op een gesprek met een medewerker van de Belastingtelefoon die had verteld dat het kwarttarief automatisch wordt toegepast. Achteraf bleek dit niet het geval te zijn en was ruim € 4.000 op jaarbasis afgeschreven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. Vanaf 2013 hoeft geen verzoek meer te worden ingediend als de auto is gekocht terwijl het bijzondere tarief al van toepassing was bij de vorige eigenaar. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het niet geloofwaardig is dat X de gezamenlijke bankrekening van hem en zijn echtgenote, ten laste waarvan de motorrijtuigenbelasting werd afgeschreven, al die tijd niet had geraadpleegd. Zo er al een gesprek met de Belastingtelefoon heeft plaatsgevonden, dan is niet duidelijk wat de vraagstelling van X is geweest. Het is namelijk niet uit te sluiten dat slechts algemene inlichtingen zijn gegeven over het nieuwe regime voor oldtimers. Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen.
Wetsartikelen:
Datum: 16-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:681 Editie: 18 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 17/00139 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/819 Wetsartikelen: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, 23a - Volledige aftrek schenkbelasting bij fictieve erfrechtelijke verkrijging
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de reeds geheven schenkbelasting volgens de wettekst volledig in mindering moet komen op de verschuldigde erfbelasting.
Belanghebbende, de heer X, krijgt in december 2012 een schenking van € 120.738 van zijn vader. Hiervoor is een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 11.570, zijnde 10% van (€ 120.738 minus de vrijstelling van € 5.030). De vader overlijdt vervolgens in februari 2013. Uit de nalatenschap krijgt X € 3.926.165. Vanwege de 180 dagen termijn (art. 12 SW 1956) wordt de schenking aangemerkt als een fictieve erfrechtelijke verkrijging. In geschil is de door de inspecteur toegepaste aftrek schenkbelasting, zijnde (€ 115.708 : € 4.041.873) x € 109.438 = € 3.133. Volgens X moet de schenkbelasting volledig in mindering komen op de erfbelasting.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de schenkbelasting volgens de wettekst (art. 7 lid 2 SW 1956) volledig in mindering moet komen op de erfbelasting. Aangezien de schenkbelasting geen voorheffing is van de erfbelasting, is de schenkbelasting maximaal de uiteindelijk verschuldigde erfbelasting (vgl. HR 13 oktober 1993, nr. 28.528, V-N 1993/3369, 30). De schenkbelasting kan in casu dus volledig in mindering worden gebracht op de erfbelasting. De inspecteur beroept zich wel terecht op interne compensatie, aangezien bij het opleggen van de aanslag erfbelasting de fictieve verkrijging voor € 115.708 in plaats van € 120.738 in aanmerking is genomen. De erfbelasting over belaste verkrijging is daarom € 110.444. Na aftrek van de schenkbelasting (€ 11.570) resteert € 98.874. Het beroep van X is gegrond.
Lees ook het thema Vrijstellingen schenk- en erfbelasting
Wetsartikelen:
Datum: 15-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:1997 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 16 _ 2710 Rubriek: Schenk- en erfbelasting Wetsartikelen: Successiewet 1956, 12 , Successiewet 1956, 7 - Kosten bril zonder sterkte maar met beschermende functie aftrekbaar als hulpmiddel
Rechtbank Noord Holland oordeelt dat de aanschafkosten van de bril aftrekbaar zijn als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft een bril zonder sterkte maar met beschermende functie. De bril is aftrekbaar als ‘ander hulpmiddel' in de zin van de Wet IB 2001.
Belanghebbende, X, heeft fysieke kwalen. Hij is o.m. slechtziend. In 2012 heeft hij op advies van een arts, een bril met speciale, gekleurde, glazen aangeschaft voor een bedrag van € 800. X trekt in zijn aangiften IB 2012, 2013 en 2014 de afschrijvingen op de kosten af als specifieke zorgkosten. Als de inspecteur deze weigert, gaat X in beroep.
Op de zitting bij Rechtbank Noord-Holland verklaart X dat zijn bril een medische noodzaak heeft en hij verstrekt een schriftelijke verklaring van zijn oogarts. Hieruit blijkt dat de (geelfilter) glazen in de bril geen sterkte hebben om X beter te kunnen laten zien, maar de functie hebben om zijn ogen te beschermen tegen blauw licht zodat verdere achteruitgang van het functioneren van zijn ogen wordt vertraagd. De rechtbank vindt een dergelijke bril een bijzondere hoedanigheid als gevolg waarvan deze uitsluitend door zieke personen pleegt te worden gedragen. De rechtbank oordeelt dat de bril moet worden aangemerkt als ander hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001. De bril valt niet onder de in de Wet IB 2001 van aftrek uitgezonderde brillen.
Datum: 28-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:2329 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: HAA 17/2989, HAA 17/2990 en HAA 17/2991 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/817 - Beroep op meerderheidsregel in WOZ-zaak slaagt niet
Rechtbank Rotterdam overweegt dat een beroep op de meerderheidsregel in WOZ-zaken alleen kan slagen als er sprake is van nagenoeg identieke woningen. Dat is hier niet het geval.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning. In geschil is de WOZ-waarde 2017 van de woning. X beroept zich op het gelijkheidsbeginsel (de meerderheidsregel).
Rechtbank Rotterdam overweegt dat een beroep op de meerderheidsregel in WOZ-zaken alleen kan slagen als er sprake is van nagenoeg identieke woningen. Dat is hier niet het geval. De ligging van de woningen is weliswaar identiek, maar de woning verschilt met de buurwoningen wat grondoppervlak betreft en heeft een andere aanbouw dan de buurwoningen. De woningen zijn dus niet identiek en dus geen vergelijkbare gevallen voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Als dit wel het geval zou zijn geweest, dan zouden ook de andere woningen in de straat als gelijke gevallen zijn te beschouwen. Nu is niet gebleken dat in de meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Ook overigens slaagt de heffingsambtenaar in zijn bewijslast dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 23-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:1416 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Rotterdam Nummer: ROT 17/3024 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/816 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Momenteel vermeldt de zwarte lijst negen belastingparadijzen
De Staatssecretaris van Financiën antwoordt op vragen vanuit de Tweede Kamer over de zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen.
Momenteel staan er negen landen op de zwarte lijst van belastingparadijzen. Het zijn Amerikaans Samoa, Guam, Namibië, Palau, Trinidad, Tobago, de Bahamas, Saint Kitts and Nevis en de Amerikaanse Maagdeneilanden. Dat heeft de Staatssecretaris van Financiën geantwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Snels (GL) over de zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen.
Al deze landen voldoen niet aan de internationale fiscale standaard op het gebied van fiscale transparantie, geen schadelijke belastingconcurrentie en deelname aan de OESO/BEPS-standaard. Verder hebben deze landen geen of niet voldoende toezeggingen gedaan om erop te vertrouwen dat deze landen eind 2018 wel zullen voldoen aan de standaard. Een afdoende toezegging tot aanpassing van zijn wetgeving leidt tot verplaatsing naar de grijze lijst.
De grijze lijst is bedoeld om landen een overgangsperiode van één jaar (tot 1 januari 2019) te geven. Gedurende deze overgangsperiode krijgen landen de tijd om hun wetgeving aan te passen aan de geldende internationale fiscale standaard. Als zij dit niet doen komen zij automatisch op de zwarte lijst. Daar zijn Nederland en de andere Europese lidstaten uitgesproken in. Er zit dus een duidelijke houdbaarheidsdatum aan de grijze lijst. Wel is het zo dat ontwikkelingslanden een overgangsperiode van twee jaar (tot 1 januari 2020) hebben gekregen om te voldoen aan het fiscale transparantie criterium en het criterium ten aanzien van de implementatie van de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen. Op deze manier krijgen de overheden van ontwikkelingslanden meer tijd om bij, bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie, ook de daadwerkelijke uitwisseling van informatie in de organisatie uit te werken. Ten aanzien van het criterium "geen schadelijke preferentiële regimes" geldt echter ook voor ontwikkelingslanden de normale deadline van 1 januari 2019.
Datum: 13-04-2018 Editie: 17 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/815 - Rechtbank verklaart beroep tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk
Rechtbank Amsterdam verklaart de beroepen van X tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk. X toont niet aan dat hij bevoegd was beroep in te stellen.
X, belanghebbende, maakt bezwaar tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting die zijn opgelegd aan bedrijf Y. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam verklaart de bezwaren wegens het ontbreken van de gronden van bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, waarna X beroep instelt.
Rechtbank Amsterdam verklaart de beroepen van X tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk. In alle zaken zijn de naheffingsaanslagen opgelegd aan de kentekenhouder bedrijf Y. De beroepen zijn echter niet ingesteld door de kentekenhouder, maar door X. In de wet en rechtspraak is bepaald wie gerechtigd zijn om in parkeerbelastingzaken beroep in te stellen (onder meer de feitelijk parkeerder en de leasemaatschappij). In het dossier ontbreekt informatie waaruit blijkt dat X tot deze kring van beroepsgerechtigden behoort. De rechtbank heeft X in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij bevoegd was om in beroep te gaan, maar hier is geen reactie op ontvangen. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen vaststellen of X bevoegd was om namens de kentekenhouder in beroep te gaan.
Wetsartikelen:
Datum: 23-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2018:1600 Editie: 17 april Instantie: Rechtbank Amsterdam Nummer: AMS 17/84 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/814 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:1 - Hof verwijst zaak over ROW bij borgstelling en aansprakelijkstelling insolvabele vennootschappen
Hof 's-Hertogenbosch verwijst de zaak naar Hof Den Haag. Het hof stelt namelijk vast dat een raadsheer-plaatsvervanger betrokken is bij de zaak.
Belanghebbende, X, houdt aandelen in A bv en B bv. B bv houdt de aandelen in C bv. Eind 2008 gaat X een borgtocht met de Rabo aan in verband met aan A bv verstrekte leningen. A bv gaat in 2011 failliet, waarop de Rabo X aanspreekt. De civiele rechter veroordeelt X uiteindelijk om € 370.00 aan de Rabo te betalen. Tevens veroordeelt de civiele rechter X om ruim € 800.000 aan D bv te betalen, in verband met een aan C bv verstrekte lening. X wil een bedrag van ruim € 1,8 mln als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan nemen in verband met de borgstelling voor de schulden van A bv. Volgens de rechtbank is er namelijk sprake van een onzakelijke borgstelling. De rechtbank acht daarbij van belang dat het eigen vermogen van A bv eind 2007 negatief was, en eind 2008 substantieel negatiever. Verder zijn de bedongen zekerheden volgens de rechtbank niet reëel. Ook is er geen sprake van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden in verband met de aansprakelijkstelling voor de schulden van C bv. Ook C bv verkeerde namelijk in financieel zwaar weer, en een onafhankelijke derde zou niet hebben gehandeld als X. X heeft de aansprakelijkheid aanvaard als aandeelhouder. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch verwijst de zaak naar Hof Den Haag. Het hof stelt namelijk vast dat een raadsheer-plaatsvervanger betrokken is bij de zaak.
Wetsartikelen:
Datum: 08-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:663 Editie: 17 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 16/03834 en 16/03835 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/813 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.90 - Geen verplichting tot meewerken aan conversie ouderdomspensioen en omzetting in ODV
Y en Z bv hoeven ten behoeve van exechtgenoot X niet mee te werken aan conversie van het te verevenen ouderdomspensioen, gevolgd door omzetting van het geconverteerde deel in een ODV. Er moet echter wel een bankgarantie gesteld worden.
Belanghebbende, X, is getrouwd geweest met Y. Y is dga van Z bv. Z bv heeft ten behoeve van Y een pensioen in eigen beheer opgebouwd. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet uitfasering Pensioen in Eigen Beheer, vordert X van Y en Z bv dat zij meewerken aan het verkrijgen door X van een eigen periodieke uitkering in verband met het in eigen beheer opgebouwde pensioen.
De civiele kamer van Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat X aanspraak kan maken op afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan X toekomende deel van de pensioenaanspraak. Volgens de rechtbank brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich dat Y en Z bv daarvoor moeten zorgen. De rechtbank overweegt daarbij dat een in 2007 verstrekte bankgarantie eind 2017 verloopt en dat Z bv een hypothecaire geldlening van € 450.000 heeft verstrekt. Volgens de rechtbank lopen de aanspraken van X dan ook gevaar. Vervolgens stelt de rechtbank echter vast dat X geen recht heeft op conversie van het te verevenen ouderdomspensioen, gevolgd door omzetting van het geconverteerde deel in een oudedagsverplichting. Conversie is namelijk geen recht van een van beide echtelieden. Tot conversie kan pas worden overgegaan als er sprake is van overeenstemming tussen partijen daarover. Toewijzing van de gevorderde wijze van afstorting is volgens de rechtbank dan ook niet redelijk, noch billijk. De rechtbank beslist vervolgens dat Y dan wel Z bv een bankgarantie van € 200.000 moet stellen.
Lees ook het thema De uitfasering van het pensioen in eigen beheer.
Wetsartikelen:
Datum: 20-09-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:5229 Editie: 17 april Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: C-01-291668 - HA ZA 15-236 Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/812 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 38n - Afbouw algemene heffingskorting minstverdienende partner geoorloofd
Volgens de Hoge Raad is de in de Wet IB 2001 opgenomen afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner niet in strijd met het EVRM of het IVBPR.
Belanghebbende, X, is in het jaar 2013 gehuwd. X heeft dat jaar geen inkomsten genoten. Haar echtgenoot wel. X krijgt de algemene heffingskorting uitbetaald tot een bedrag van € 1468. De maximale algemene heffingskorting bedraagt in het jaar 2013 € 2001. Maar omdat de verhoging van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner met ingang van het jaar 2009 wordt afgebouwd is X gekort op haar algemene heffingskorting. Deze korting is niet bij X' echtgenoot als verhoging van zijn gecombineerde heffingskorting in aanmerking genomen. Het beroep van X tegen de haar opgelegde aanslag ib/pvv 2013 wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. In geschil is of de afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner verenigbaar is met het IVBPR dan wel het EVRM. Hof 's-Hertogenbosch verklaart het hoger beroep van X ongegrond. X komt in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat voor zover de regeling van artikel 8.9, lid 2, laatste volzin, Wet IB 2001 een inmenging in privé-, familie- of gezinsleven vormt, het niet een inmenging betreft die onverenigbaar is met artikel 8 EVRM. Zij is bij wet voorzien. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever om redenen van budgettaire, sociaaleconomische en emancipatoire aard heeft gekozen voor een (versnelde) afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die hem op fiscaal gebied toekomt, is de onderhavige regeling niet in strijd met artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, in samenhang met artikel 1 EP. Het cassatieberoep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:429 Editie: 16 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/02574 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/811 Wetsartikelen: Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament , Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, 26 , Wet inkomstenbelasting 2001, 8.9 - Beroep tegen intrekken btw-identificatienummer moet bij burgerlijke rechter
De Hoge Raad beslist dat tegen het besluit tot intrekking van een btw-nummer geen bezwaar of beroep bij de algemene bestuursrechter of belastingrechter openstaat. Wel bij de burgerlijke rechter.
X krijgt schriftelijk bericht van de inspecteur dat zijn btw-identificatienummer (hierna: btw-nummer) wordt ingetrokken. X meent dat hij recht heeft op aftrek van omzetbelasting en stelt dat recht ter discussie door tegen de intrekking van zijn btw-nummer in beroep te gaan bij de rechtbank. De rechtbank beslist dat de beslissing van de inspecteur het btw-nummer van X in te trekken, weliswaar "een ingevolge de belastingwet genomen besluit" is, maar geen voor bezwaar of beroep vatbare beslissing. Het beroep van X wordt niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst X op de mogelijkheid zich te wenden tot de burgerlijke rechter. Het tegen die uitspraak gedane verzet van X wordt ongegrond verklaard. X komt in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het besluit tot intrekking van een btw-nummer wel een ingevolge de belastingwet genomen besluit is, maar geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in art. 26, lid 1, onderdeel b, AWR. Tegen een dergelijk besluit staat niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar of beroep open. Ook wordt de intrekking van een btw-identificatienummer niet gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking op een verzoek om teruggaaf. X kan tegen de intrekking van zijn btw-nummer niet terecht bij de algemene bestuursrechter of de belastingrechter maar wel bij de burgerlijke rechter. Er is dus voldaan aan de vereisten van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Hoewel de cassatiemiddelen falen wordt het cassatieberoep toch gegrond verklaard omdat de rechtbank het verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:54
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:505 Editie: 16 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/02939 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/810 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:54 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 26 , Wet op de omzetbelasting 1968, 2a - Redelijke termijn van twee jaar begint bij instellen van hoger beroep
De Hoge Raad oordeelt dat de tweejaarstermijn pas begint te lopen op het moment dat het hoger beroep is ingesteld en niet reeds op het moment dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De heer X claimt dus vergeefs een immateriële schadevergoeding.
De heer X heeft vanuit het buitenland een (marge)auto naar Nederland overgebracht en deze doen registreren. In verband hiermee is door hem BPM op aangifte voldaan. Hof Arnhem-Leeuwarden sluit zich aan bij het compromis dat partijen op de zitting hebben gesloten, zijnde een korting van 4% op de gehanteerde handelsinkoopwaarde. X stelt in cassatie dat in hoger beroep de tweejaarstermijn is overschreden en hij claimt daarom alsnog een immateriële schadevergoeding.
De Hoge Raad oordeelt dat de tweejaarstermijn pas begint te lopen op het moment dat het hoger beroep is ingesteld (22 april 2015) en niet reeds op het moment dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan (19 maart 2015). Aangezien het hof uitspraak heeft gedaan op 28 maart 2017 is de tweejaarstermijn niet overschreden. De heer X claimt dus vergeefs een immateriële schadevergoeding. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:582 Editie: 16 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/02091 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/808 Wetsartikelen: Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament - Hogere proceskostenvergoeding door incidenteel hoger beroep van inspecteur
De Hoge Raad oordeelt dat voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep moet worden uitgegaan van dertien samenhangende zaken en voor het incidentele hoger beroep van vijf samenhangende zaken.
Vof X heeft vanuit het buitenland een auto naar Nederland overgebracht en deze doen registreren. In verband hiermee is BPM op aangifte voldaan. Vof X wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken. Hof Arnhem-Leeuwarden kent aan vof X vanwege het geslaagde hoger beroep een forfaitaire proceskostenvergoeding toe van slechts € 171,35 (€ 1485 : 13), aangezien sprake is van dertien samenhangende zaken. Vof X stelt in cassatie dat geen samenhang kan worden aangenomen, omdat de inspecteur niet in alle dertien zaken incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Voorts zou in hoger beroep de tweejaarstermijn zijn overschreden en vof X claimt daarom alsnog een immateriële schadevergoeding.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep moet worden uitgegaan van dertien samenhangende zaken en voor het incidentele hoger beroep van vijf samenhangende zaken. Voor het principale en het incidentele hoger beroep moet namelijk afzonderlijk worden beoordeeld of termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en of sprake is van samenhang (vgl. HR 7 april 2017, nr. 16/03436, V-N 2017/20.9). Als één onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met het oog op de behandeling van zowel het principale als het incidentele hoger beroep is er geen grond om het bijwonen van de zitting twee maal als te vergoeden proceshandeling in aanmerking te nemen (vgl. HR 19 mei 2017, nr. 15/04690, V-N 2017/26.6). Als regel moet die proceshandeling in aanmerking worden genomen bij het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep. Slechts als daartoe geen termen aanwezig zijn, dan moet het bijwonen van de zitting in aanmerking worden genomen bij de eventuele toekenning van een proceskostenvergoeding voor het incidentele hoger beroep. X vof heeft voor het hoger beroep dus recht op een proceskostenvergoeding van in totaal € 264,63 (€ 1485 : 13, te vermeerderen met één vijfde van € 752). De tweejaarstermijn begint pas te lopen op het moment dat het hoger beroep is ingesteld (22 april 2015) en niet reeds op het moment dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan (19 maart 2015). Aangezien het hof uitspraak heeft gedaan op 28 maart 2017 is de tweejaarstermijn niet overschreden. De heer X claimt dus vergeefs een immateriële schadevergoeding. Het beroep van X vof is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:564 Editie: 16 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/02101 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/809 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Besluit proceskosten bestuursrecht, 3 , Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament - Chauffeurs worden niet aangemerkt als vennoten; koeriersdienstfirma inhoudingsplichtig
Hof Den Haag beslist dat de chauffeurs geen vennoten zijn van vof X die koeriersdiensten verricht. Er is sprake van fictieve dienstbetrekkingen. Vof X is inhoudingsplichtig.
Belanghebbende, vof X, verricht koeriersdiensten. Als vennoten van vof X staan ingeschreven A en B en een zestigtal anderen. A heeft de dagelijkse leiding over vof X en B beschikt over de vakbekwaamheid beroepsgoederenvervoer. De overige vennoten treden op als chauffeur. In maart 2013 deelt de inspecteur vof X mede dat zij met ingang van 1 april 2013 aangifte loonheffingen moet doen voor al haar werkzame chauffeurs. Volgens de inspecteur kwalificeren de chauffeurs namelijk fiscaalrechtelijk niet als vennoten, maar staan zij in een (fictieve) dienstbetrekking tot de vof. Vof X gaat in beroep tegen de haar uiteindelijk opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen. Volgens de rechtbank heeft vof X voldoende realiteitsgehalte. Het beroep is gegrond. De naheffingsaanslagen worden vernietigd. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof Den Haag beslist dat de chauffeurs geen vennoten in vof X zijn omdat zij niet op voet van gelijkwaardigheid samenwerken met A en B. Er is sprake van een schijnconstructie. De chauffeurs zijn evenmin op andere grond aan te merken als ondernemer. Het hof laat in het midden of sprake is van een reguliere arbeidsovereenkomst aangezien het van oordeel is dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De naheffingsaanslagen loonheffing zijn daarom terecht opgelegd. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 6
Datum: 03-04-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:752 Editie: 16 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00495 en BK-17/00496 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/807 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 2 , Wet op de loonbelasting 1964, 4 , Wet op de loonbelasting 1964, 6 - Vastgestelde ondernemingsverliezen uit 2002 zijn in 2012 niet meer te verrekenen
De Hoge Raad oordeelt dat X zijn verliezen uit 2002 in 2012 niet meer kan verrekenen. De wetgever is niet buiten zijn ruime beoordelingsmarge getreden door een termijn te stellen aan de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening, en daarbij een overgangsregeling te treffen.
X exploiteert een tuincentrum. In 2002 wordt hij onteigend, waarna de opstallen van het tuincentrum worden gesloopt. Medio 2003 wordt X failliet verklaard. X is het niet eens met de aan hem opgelegde IB-aanslag 2012. Hij stelt dat hij nog over verrekenbare verliezen beschikt. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de oude ondernemingsverliezen van X niet meer verrekenbaar zijn. Op grond van de Wet werken aan winst zijn deze verliezen namelijk niet meer onbeperkt voorwaarts verrekenbaar, maar slechts tot en met het kalenderjaar 2011. Volgens het hof is er ook geen sprake van strijd met art. 1 EP EVRM. De aanslag blijft in stand. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een door art. 1 EP EVRM verboden inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom. Volgens de Hoge Raad kunnen burgers er namelijk in het algemeen in redelijkheid niet op vertrouwen dat de belastingwetgeving ongewijzigd zal blijven, en altijd zal blijven gelden. Dit geldt ook voor de invoering van de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening met ingang van 1 januari 1995. Volgens de Hoge Raad is de wetgever niet buiten zijn ruime beoordelingsmarge getreden door met ingang van 2007 een termijn te stellen voor de tot dan toe in de tijd onbeperkte voorwaartse verliesverrekening, en daarbij een overgangsregeling te treffen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:589 Editie: 16 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/04786 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/806 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.150 - Beroep tegen informatiebeschikkingen mede door vennoten ingediend
Volgens Hof Amsterdam is het beroep tegen de informatiebeschikkingen door zowel de vof als de vennoten ingediend.
Belanghebbenden in deze zaak zijn vof X en haar drie vennoten De vof organiseert activiteiten tijdens de jaarlijkse kermis. Voor het jaar 2007 is op 21 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de vof en zijn op 27 december 2012 navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd aan de drie vennoten. De in één geschrift vervatte informatiebeschikkingen van 27 maart 2013 zijn gericht aan de vof p/a van één van de vennoten. Volgens de inspecteur hebben belanghebbenden tijdens een boekenonderzoek voor de omzetbelasting bij de vof en de aangiften inkomstenbelasting van de firmanten niet voldaan aan verzoeken om administratieve vastleggingen. In de bezwaarfase worden de informatiebeschikkingen gehandhaafd. In beroep beslist de rechtbank dat het ingediende beroepschrift uitsluitend namens de vof is ingediend als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De inspecteur komt in hoger beroep.
Volgens Hof Amsterdam heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het bij haar ingediende beroepschrift uitsluitend namens de vof was ingediend. Het hof concludeert dat het beroep mede namens de vennoten is ingediend. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre vernietigd en de zaak wordt naar de rechtbank terugverwezen. De rechtbank moet een beslissing nemen op het door de vennoten tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de informatiebeschikkingen ingestelde beroep.
Lees ook de thema's Informatieverplichting en Informatiebeschikking: stand van zaken
Wetsartikelen:
Datum: 06-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1070 Editie: 16 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00181 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52a - Door militair genoten dwangsom vormt geen loon
Hof Amsterdam oordeelt dat de dwangsom geen loon vormt. X heeft namelijk recht op de dwangsom in zijn hoedanigheid van maker van bezwaar. De dwangsom vindt dan niet zozeer zijn grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon moet worden aangemerkt.
X is als helikoptervlieger werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht. Hij maakt bezwaar tegen de verlenging van zijn dienstverplichting (fase 1) tot 17 juni 2024. Omdat niet tijdig op het bezwaar is beslist, wordt aan X een dwangsom van € 100 uitbetaald. Op dit bedrag wordt loonheffing ingehouden, omdat er sprake is van loon. X is het hier echter niet mee eens. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de door X genoten dwangsom terecht als loon is aangemerkt. Volgens de rechtbank vloeit de aanspraak op de dwangsom namelijk voort uit de rechtspositie die X als militair ambtenaar heeft ten opzichte van de Minister van Defensie.
Hof Amsterdam oordeelt dat de dwangsom geen loon vormt. Het hof overweegt daarbij dat de Wet LB 1964 weliswaar een ruim loonbegrip kent, maar dat dit nog niet betekent dat de enkele omstandigheid dat de dienstbetrekking een voorwaarde is voor het verkrijgen van een bepaalde bate, die bate reeds op die grond tot het loon behoort. Vervolgens stelt het hof vast dat de dwangsom is toegekend omdat niet tijdig is beslist op het bezwaar van X, en is het recht van X op een dwangsom bij het in gebreke blijven van het bestuursorgaan niet anders dan die van willekeurig welke andere belanghebbende. Het hof merkt hierbij ook nog op dat X recht heeft op de dwangsom in zijn hoedanigheid van maker van bezwaar, en dat een dergelijke bate niet zozeer zijn grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt. Het gelijk is aan X.
Wetsartikelen:
Datum: 20-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1151 Editie: 16 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 16/00544 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/804 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 4:17 , Wet op de loonbelasting 1964, 10 - Vergoeding griffierecht kan zonder rente
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat het vergoeden van griffierecht voortvloeit uit art. 8:74 Awb. Deze nationale regeling heeft een exclusief en limitatief karakter, zodat geen rente vergoed hoeft te worden.
De heer X doet in 2011 BPM-aangifte voor een Audi A6 Avant 3.2 FSI Quattro Business en heeft hiertoe € 5.689 betaald. Na bezwaar is de BPM verminderd tot € 4.978. Er is € 4 rente vergoed, alsmede bezwaarkosten van € 54,50. Rechtbank Gelderland verlaagt de verschuldigde BPM tot € 4.689. De inspecteur moet over de teruggaaf rente vergoeden, X krijgt een immateriële schadevergoeding van € 1.000, een proceskostenvergoeding van € 195,85, alsmede een vergoeding voor het griffierecht van € 156. X gaat in hoger beroep en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden vergelijkbare BPM-zaken. In geschil is de hoogte van de verschuldigde BPM, of de rechtbank een passende rentevergoeding heeft toegekend, of de vergoeding voor immateriële schade te laag is en of de proceskostenvergoeding terecht is gematigd. Op de zitting komen partijen overeen dat een korting van 5% op de gehanteerde handelsinkoopwaarde moet worden toegepast, aangezien het een marge-auto is.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het vergoeden van griffierecht voortvloeit uit art. 8:74 Awb. Deze nationale regeling heeft een exclusief en limitatief karakter, zodat geen rente vergoed hoeft te worden (zie HR 24 september 2010, nr. 09/03257, V-N 2010/50.8). Het is niet van belang of het standpunt van de inspecteur in strijd is met het EU-recht (vgl. HR 19 december 2014, nr. 13/05786, V-N 2015/2.8, r.o 2.4). De rechtbank heeft uitspraak gedaan na 31 december 2014 en heeft een hogere rentevergoeding toegekend dan waarop X recht heeft. Aangezien door de inspecteur echter geen hoger beroep is ingesteld, wordt de beslissing in zoverre in stand gelaten. Voor de aanvullende BPM-teruggaaf van € 234 vanwege dit hoger beroep moet echter wel art. 28c Inv. wet 1990 worden toegepast. Mede vanwege de massaliteit van de procedures is de redelijke termijn in bezwaar en beroep met slechts drie maanden overschreden. Voor alle verknochte BPM-zaken had dus slechts één immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend te worden. Zowel de Staat als de inspecteur hebben echter geen hoger beroep aangetekend, zodat de uitspraak van de rechtbank ook in zoverre in stand blijft. X heeft vanaf vier weken na de openbaarmaking van de onderhavige uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening recht op wettelijke rente over de totale immateriële schadevergoeding van € 1.000. De proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, de beroeps- en hogerberoepsfase wordt gematigd tot € 495,85 (zie HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, V-N 2015/52.21.6). Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 8:74
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Datum: 27-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2018:2797 Editie: 16 april Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 15/01396 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/803 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:74 , Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament , Invorderingswet 1990, 28c , Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, 10 - Geen vroege winstneming bij noodlijdende coöperatie van drogisten
Rechtbank Den Haag oordeelt dat winstneming op grond van goed koopmansgebruik mocht worden uitgesteld. Er was namelijk vooral grote onzekerheid omtrent het ledental in de toekomst.
Belanghebbende, X cv, is een coöperatieve vereniging, die de gezamenlijke inkoop en marketing voor circa 700 aangesloten drogisterijen verzorgt. In april 2007 verkoopt X cv haar merken en domeinnamen aan een dochter-bv. Er is overeengekomen dat de prijs pas in januari 2010 zal worden betaald en dat de hoogte afhankelijk is van het aantal overgebleven drogisterijen (de 'blijvers'). Op 31 januari 2010 ontvangt X cv de verkoopprijs van € 693.000. In geschil is de VPB-aanslag over 2010. In de aangifte is de opbrengst in dat jaar tot de winst gerekend. Volgens X cv had de inspecteur de opbrengst echter al in 2007 moeten belasten.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat winstneming op grond van goed koopmansgebruik mocht worden uitgesteld tot 2010. Er was in 2007 namelijk vooral grote onzekerheid omtrent het aantal blijvers. In 2006 verkeerde X cv financieel in zeer zwaar weer en was het voortbestaan van de organisatie onzeker. Met name hierdoor was het aantal blijvers in 2007 niet goed in te schatten. Aangenomen dat de winstneming wel in 2007 had moeten plaatsvinden, dan kan de fout in 2010 worden hersteld door toepassing van de foutenleer. Het beroep van X cv is ongegrond.
Lees ook het thema Stakingswinst
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Datum: 08-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2018:2814 Editie: 16 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 17 _ 4867 Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/802 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.25 , Wet inkomstenbelasting 2001, 3.8 , Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 8 - Kantoorruimte zonder eigen toilet en pantry is geen WOZ-object
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een kantoorruimte zonder eigen toilet en pantry niet aangemerkt kan worden als een WOZ-object.
Belanghebbende, X, huurt een aantal afsluitbare kantoorruimten. In geschil is of deze kantoren zelfstandige WOZ-objecten vormen.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een kantoorruimte zonder eigen toilet en pantry niet aangemerkt kan worden als een WOZ-object. Dergelijke kantoren zijn niet bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt in de zin van art. 16, aanhef en letter c Wet WOZ. De heffingsambtenaar stelt dat X als hoofdhuurder kan bepalen wie de vijfde en zesde verdieping van het pand huurt. Zolang deze verdiepingen leeg staan kan X de toiletten en pantry van deze verdiepingen gebruiken. Nog daargelaten dat X de leegstand heeft weersproken, kunnen deze stellingen van de heffingsambtenaar niets afdoen aan het oordeel van de rechtbank over de objectafbakening. De rechtbank vernietigt de WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen OZB.
Wetsartikelen:
Datum: 05-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNNE:2018:1263 Editie: 16 april Instantie: Rechtbank Noord-Nederland Nummer: AWB - 16 _ 2126 Rubriek: Waardering onroerende zaken Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 16 - Zonder aanmerkelijk belang geen gebruikelijk loon
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de heer X geen aanmerkelijk belang in X bv heeft. De aandelen zijn namelijk niet gecertificeerd. De vruchten van de aandelen staan dus niet feitelijk ter vrije besteding van X en zijn echtgenote.
Belanghebbende, X bv, houdt zich onder meer bezig met technische advieswerkzaamheden, alsmede met het beheren en aanvragen van patenten. Vanaf eind 2010 is Stichting administratiekantoor Y haar enig aandeelhouder en enig bestuurder. Y heeft de aandelen gekocht voor € 1.000 uit het faillissement van X Beheer bv, zijnde de oud-aandeelhouder van X bv. Volgens de inspecteur hebben de bestuurders van Y, de heer X en zijn echtgenote, een aanmerkelijk belang in X bv. In geschil zijn de naheffingsaanslagen loonheffingen over 2012, 2013 en 2014 wegens het gebruikelijk c.q. fictief loon van X.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X geen aanmerkelijk belang in X bv heeft. De aandelen zijn namelijk niet gecertificeerd. De vruchten van de aandelen staan dus niet feitelijk ter vrije besteding van X en zijn echtgenote. De vruchten zitten, net als het andere vermogen van Y, in wezen opgesloten in de stichting en kunnen daar alleen uit als dat in overeenstemming is met de doelomschrijving. Vanwege het ontbreken van een aanmerkelijk belang valt ook het fundament onder de aanslagen vandaan. Het beroep van X bv is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 05-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNNE:2018:1197 Editie: 16 april Instantie: Rechtbank Noord-Nederland Nummer: AWB - 16 _ 2656 Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/800 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 12a - Portugal mag in rekening gebrachte extra btw niet van aftrek uitsluiten
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Portugal in strijd met het EU-recht handelt. Portugal gaat in casu namelijk uit van de datum van uitreiking van de oorspronkelijke factuur, om vast te stellen of recht op btw-aftrek bestaat.
Biosafe - Indústria de Reciclagens SA verkoopt rubbergranulaat aan Flexipiso - Pavimentos SA. Hierbij wordt 5% btw in rekening gebracht. Na een controle stelt de Portugese Belastingdienst dat er een tarief van 21% geldt. Biosafe maant Flexipiso in 2012 aan om het verschil te betalen. Flexipiso weigert om het bedrag te betalen, omdat zij de voorbelasting niet meer in aftrek kan brengen. Biosafe start daarop een civiele procedure. De Portugese rechter stelt vervolgens prejudiciële vragen in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Portugal in strijd met het EU-recht handelt door de datum van uitreiking van de oorspronkelijke factuur aan te houden om vast te stellen of recht op btw-aftrek bestaat. Het Hof van Justitie EU wijst er daarbij op dat in casu vele jaren na de levering documenten zijn opgesteld om de oorspronkelijke facturen te corrigeren, op grond waarvan extra btw is verschuldigd.
Datum: 30-11-2017 ECLI: ECLI:EU:C:2017:927 Editie: 16 april Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal) Nummer: C-8/17 Rubriek: Europees belastingrecht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/799 - Belgische belastingheffing over inkomsten uit onroerende zaken in strijd met EU-recht
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat België bij de belastingheffing over inkomsten uit onroerende zaken in strijd met het EU-recht handelt. België hanteert namelijk ten aanzien van in België gelegen onroerende zaken een andere belastbare grondslag dan voor in het buitenland gelegen onroerende zaken.
De Europese Commissie is van mening dat België zijn verplichtingen op grond van het EU-recht niet is nagekomen bij de belastingheffing van in het buitenland gelegen onroerende zaken. België past namelijk verschillende methodes toe om de belastbare inkomsten van onroerende zaken vast te stellen, waarbij de ligging van de onroerende zaak van belang is. Volgens de EC behandelt België in het buitenland gelegen onroerende minder gunstig dan in België gelegen onroerende zaken. De EC start daarom een precontentieuze procedure tegen België.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat België bij de belastingheffing over de inkomsten uit onroerende zaken zijn verplichtingen op grond van het EU-recht niet is nagekomen. België hanteert namelijk ten aanzien van in België gelegen onroerende zaken een andere belastbare grondslag (de kadastrale waarde) dan voor in het buitenland gelegen onroerende zaken (de reële huurwaarde). Het Hof van Justitie EU overweegt daarbij dat de kadastrale waarde van een in België gelegen onroerende zaak minder bedraagt dan de werkelijke huur van deze zaak of de reële huurwaarde ervan.
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:EU:C:2018:250 Editie: 16 april Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie Nummer: C-110/17 Rubriek: Europees belastingrecht Wetsartikelen: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 63 - Lidstaten moeten herziening bepalen bij ongerechtvaardigde btw-aftrek
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste btw-aftrek ook geldt wanneer de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden. Het is aan de lidstaten om te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat, en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden.
Het Litouwse SEB bankas AB koopt in maart 2007 zes percelen grond van VKK Investicija. Omdat partijen er vanuit gaan dat er sprake is van een bouwterrein, wordt btw in rekening gebracht die door SEB in aftrek wordt gebracht. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, stelt de Litouwse Belastingdienst dat de levering van de percelen grond een vrijgestelde handeling betreft. De Belastingdienst vordert daarom afdracht van de ten onrechte afgetrokken btw. De Litouwse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste btw-aftrek, op grond van art. 184 Btw-richtlijn, ook geldt wanneer de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden, omdat de handeling die tot de aftrek heeft geleid, van btw was vrijgesteld. Vervolgens merkt het Hof van Justitie EU echter op dat de herzieningsregeling van art. 187 - 189 Btw-richtlijn niet van toepassing is wanneer de oorspronkelijk toegepaste btw-aftrek ongerechtvaardigd was, zoals bij een btw vrijgestelde levering van percelen grond. Het is dan volgens het Hof van Justitie EU aan de lidstaten om te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat, en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden.
Datum: 11-04-2018 ECLI: ECLI:EU:C:2018:228 Editie: 16 april Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie Nummer: C-532/16 Rubriek: Europees belastingrecht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/797 - Erfpachtcorrectie overdrachtsbelasting niet dwingend voorgeschreven bij WOZ-waardering
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de gemeente bij het bepalen van de erfpachtcorrectie voor de WOZ-waarde niet gebonden is aan de methode die wordt gebruikt voor de overdrachtsbelasting.
Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een bedrijfspand dat zij op 1 augustus 2014 heeft aangekocht voor € 530.000. Partijen zijn het erover eens dat de WOZ-waarde 2015 het beste kan worden bepaald door uit te gaan van het eigen verkoopcijfer met een correctie omdat het bedrijfspand op erfpachtgrond staat en vanwege de prijspeilontwikkeling. De heffingsambtenaar heeft de erfpachtcorrectie berekend door de erfpachtcorrectie voor de overdrachtsbelasting ad € 200.691 te corrigeren naar het prijspeil van 1 januari 2014. De waardering komt daarmee uit op € 205.500. Volgens X bv had de heffingsambtenaar juist een prijspeilcorrectie naar beneden moeten toepassen in verband met een stijgende marktprijs na 1 januari 2014.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de gemeente bij het bepalen van de erfpachtcorrectie voor de WOZ-waarde niet gebonden is aan de methode die wordt gebruikt voor de overdrachtsbelasting. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat hij met een meer reële wijze van berekenen tot een aanzienlijk hogere erfpachtcorrectie zou zijn gekomen dan op basis van de correctie die hij nu heeft toegepast. Als de heffingsambtenaar nl. een prijspeilcorrectie naar beneden had moeten toepassen (zoals X bv betoogt), zou dat gecompenseerd worden door een hogere erfpachtcorrectie. De heffingsambtenaar heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
Wetsartikelen:
Datum: 20-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2018:1558 Editie: 13 april Instantie: Rechtbank Amsterdam Nummer: AWB 16 /637 Rubriek: Waardering onroerende zaken Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Inwerkingtreding Wet terugvordering staatssteun op 1 juli 2018
De Wet terugvordering staatssteun (V-N 2018/17.3) treedt op 1 juli 2018 in werking. Met deze wet komt er een sluitende set nationaalrechtelijke grondslagen voor terugvorderingen van niet volgens de EU-regels verstrekte staatssteun.
Het gaat om gevallen waarin de noodzaak van terugvordering door Nederland een gegeven is en de vraag of teruggevorderd moet worden reeds bevestigend is beantwoord in de vorm van een verplichting tot terugvordering. De wet creëert geen nieuwe situaties waarin moet worden teruggevorderd, maar biedt uitsluitend een regeling ter uitvoering van de verplichting tot terugvordering in situaties waarin al teruggevorderd moet worden.
Voor fiscale steun schrijft de wet voor dat deze met behulp van de bestaande instrumenten navordering en naheffing uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt teruggevorderd indien een Commissiebesluit dat vergt.
Aan het wetsvoorstel (34753) is aandacht besteed in V-N 2017/40.2, V-N 2017/40.3 en V-N 2018/17.2.
Datum: 26-03-2018 Editie: 13 april Regelgevende instantie: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat Rubriek: Europees belastingrecht , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/795 - Ook bij autopech moet parkeerder parkeerbelasting voldoen
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat ook een automobilist met autopech, die in afwachting van pechhulp zijn auto neerzet op een fiscale parkeerplaats, daarvoor parkeerbelasting moet voldoen.
Belanghebbende, X, heeft autopech. Op advies van de politie is de auto van de weg geduwd naar een fiscale parkeerplek. Terwijl X op de ANWB staat te wachten, wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. X is het niet eens met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Zij beroept zich op overmacht.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat ook een automobilist met autopech die in afwachting van pechhulp zijn auto neerzet op een fiscale parkeerplaats daarvoor parkeerbelasting moet voldoen. Op advies van de politie heeft X haar auto naar de parkeerplaats geduwd. Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van parkeren als bedoeld in de verordening parkeerbelasting. De auto stond immers stil op een fiscale parkeerplaats. Het beroep van X op overmacht slaagt niet. De passagier van X, die in deze procedure als gemachtigde van X optreedt, was volgens de rechtbank namelijk wel gewoon in staat om parkeerbelasting te voldoen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie waarin X verkeerde en de manier waarop is gehandeld, kan dit er niet toe leiden dat zij geen parkeerbelasting hoeft te betalen. De rechtbank merkt hierbij op dat parkeerbelasting een objectieve belasting is. Dat betekent dat persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige niet kunnen meewegen bij de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Wetsartikelen:
Datum: 03-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2018:1915 Editie: 13 april Instantie: Rechtbank Amsterdam Nummer: AMS 17/6294 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/794 Wetsartikelen: Gemeentewet, 225 - Gemeente maakt WOZ-waarden winkel- en kantoorpanden voldoende aannemelijk
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de waarden van de winkel- en kantoorpanden niet te hoog zijn vastgesteld.
Belanghebbenden zijn eigenaren van verschillende winkel- en kantoorpanden gelegen in de gemeente Rotterdam. In geschil zijn de WOZ-waarden van deze objecten voor het jaar 2015.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de waarden van de winkel- en kantoorpanden niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voor de verschillende objecten binnen één complex verschillende kapitalisatiefactoren mocht hanteren. Weliswaar mag binnen één WOZ-object geen sprake zijn van verschillende factoren maar hier zijn het drie verschillende WOZ-objecten die binnen één bedrijfsverzamelgebouw zijn gelegen. Er zijn voldoende factoren die het verschil in kapitalisatiefactor rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbenden ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 16-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:2189 Editie: 13 april Instantie: Rechtbank Rotterdam Nummer: ROT 17/2025, ROT 17/1440, ROT 17/2028, ROT 17/1482, ROT 17/2026, ROT 17/105 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/793 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Nieuw beleidsbesluit over vaststelling marktrente
De Staatssecretaris van Financiën heeft een nieuw marktrentebesluit gepubliceerd. Door dit besluit is de jaarlijkse publicatie van een marktrentebesluit niet langer nodig.
De Staatssecretaris van Financiën keurt voor zover nodig goed dat voor alle situaties waarin aan het einde van een kalenderjaar de contante waarde moet worden bepaald van renteloze verplichtingen, de marktrente wordt gehanteerd die bij aanvang van het daaropvolgende kalenderjaar geldt krachtens art. 12.3a URLB 2011. Hierdoor is de jaarlijkse publicatie van een marktrentebesluit niet langer nodig. Dit staat vermeld in een nieuw beleidsbesluit. Dit besluit vervangt het besluit van 7 maart 2017, nr. 2017-22042 (V-N 2017/15.4).
Voor alle situaties waarin voor de winstbepaling de marktrente moet worden bepaald op een tijdstip lopende het kalenderjaar keurt de staatssecretaris goed dat als marktrente geldt het rekenkundig gemiddelde van de U-rendementen over de desbetreffende maand en de 11 voorafgaande maanden.
Het beleidsbesluit werkt terug tot en met 1 januari 2017.
Datum: 30-03-2018 Editie: 13 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/792 - Keuken is op basis van verkeersopvatting onderdeel van appartement
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de keuken in het appartement van X behoort tot het WOZ-object.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een driekamerappartement in de gemeente Capelle aan den IJssel. In geschil is of de keuken bij het bepalen van de WOZ-waarde wel of niet tot de onroerende zaak behoort.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de keuken in het appartement van X behoort tot het WOZ-object. De keuken is op basis van de verkeersopvatting een onderdeel van het appartement. Een appartement zonder keuken is immers incompleet. Dit is anders als er sprake is van een casco oplevering, zoals bij X eerst het geval was. Echter, als X zijn appartement op 1 januari 2016 zou verkopen, gaat een koper ervan uit dat de verkoop inclusief keuken is. Zonder een keuken kun je niet wonen. Omdat de keuken al op grond van art. 3:4 lid 1 BW onderdeel van het appartement is en daarom onroerend is, is niet van belang in hoeverre de keuken zonder beschadiging van betekenis kan worden afgescheiden van het appartement (art. 3:4 lid 2 BW). De heffingsambtenaar maakt verder aannemelijk dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank handhaaft de WOZ-waarde op € 202.000.
Wetsartikelen:
Datum: 23-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:1417 Editie: 12 april Instantie: Rechtbank Rotterdam Nummer: AWB - 17 _ 4536 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/791 Wetsartikelen: Burgerlijk Wetboek Boek 3, 3:4 , Wet waardering onroerende zaken, 17 - Gemeente geeft geen gelegenheid tot sportbeoefening bij terbeschikkingstelling sportparken
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op aftrek van de btw. Volgens de rechtbank is er bij de onderhavige terbeschikkingstellingen namelijk sprake van verhuur van onroerende zaken.
De gemeente Barendrecht stelt sportparken ter beschikking aan twee voetbalverenigingen. Uit een onderzoek blijkt dat de gemeente de btw, die haar in rekening wordt gebracht met betrekking tot het beheer en onderhoud van de sportparken, in aftrek brengt. De inspecteur legt btw-naheffingsaanslagen op. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van vrijgestelde verhuur. De gemeente is echter van mening dat er sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op aftrek van de btw. Volgens de rechtbank is er bij de onderhavige terbeschikkingstellingen namelijk sprake van verhuur van onroerende zaken. De rechtbank overweegt daartoe dat van verhuur slechts dan geen sprake is indien van de zijde van de gemeente naast de normaal aan verhuur gerelateerde handelingen - waaronder blijkens vaste jurisprudentie in ieder geval het ter instandhouding van de bron van de huurinkomsten te verrichten onderhoud en toezicht dienen te worden gerekend - sprake is van een zodanig aanvullend dienstbetoon dat het passieve karakter van verhuur verloren gaat. Volgens de rechtbank is er van de zijde van de gemeente geen sprake van zodanig aanvullend dienstbetoon. In het ene geval verricht nl. de voetbalvereniging op eigen gezag nagenoeg al het klein en groot onderhoud, en verzorgt zij ook het beheer, de bewaking en het toezicht. In het andere geval worden het beheer en klein onderhoud, in afwijking van de gesloten gebruiksovereenkomst, door de voetvalvereniging verricht. De rechtbank laat de naheffingsaanslag voor 2013 in stand, maar vernietigt de naheffingsaanslag voor het jaar 2012. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de gegevens van 2013 namelijk ten onrechte geëxtrapoleerd naar 2012.
Lees ook het thema Onroerend goed:vrijgesteld van btw of toch belast?
Wetsartikelen:
Datum: 24-11-2017 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2017:15970 Editie: 12 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 16 _ 10292 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/790 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Sieraden volgens A-G HvJ EU geen ‘gebruikte goederen’ bij doorverkoop met oogmerk van terugwinning
Advocaat-generaal Bobek concludeert dat de door SIA doorverkochte sieraden niet zijn aan te merken als ‘gebruikte goederen'. Daarbij is onder andere van belang dat de sieraden met name met het oog op terugwinning van de edelmetalen of edelstenen worden doorverkocht.
Het Letse SIA E LATS biedt leningen aan particulieren aan. Als onderpand voor de leningen accepteert SIA sieraden die edelmetalen of edelstenen bevatten. Als het onderpand niet wordt ingelost, verkoopt SIA de sieraden door aan andere handelaren, voornamelijk met het oog op terugwinning van de edelmetalen of edelstenen. SIA past bij de doorverkoop de bijzondere btw-regeling voor gebruikte goederen toe. Volgens de Letse Belastingdienst zijn de doorverkochte goederen echter geen gebruikte goederen in de zin van de bijzondere btw-regeling voor gebruikte goederen, maar is er sprake van afval. De Letse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Advocaat-generaal Bobek concludeert dat de door SIA doorverkochte sieraden niet zijn aan te merken als ‘gebruikte goederen'. De A-G acht daarbij van belang dat deze sieraden met name met het oog op terugwinning van de edelmetalen of edelstenen worden doorverkocht. In dit verband wijst de A-G er ook nog op dat de sieraden niet als ‘gebruikte goederen' zijn aan te merken als uit objectieve omstandigheden blijkt dat ze zonder rekening te houden met hun functionaliteit worden doorverkocht.
Datum: 10-04-2018 Editie: 12 april Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal) Nummer: C-154/17 Rubriek: Europees belastingrecht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/789 - Na procedures ontvangen additionele vergoeding valt onder deelnemingsvrijstelling
Hof Den Haag oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de additionele vergoeding. Volgens het hof was met het sluiten van de overeenkomst in 2007 namelijk de precontractuele fase afgerond, zodat de schadevergoeding moet worden toegerekend aan de vervreemde deelneming.
Belanghebbende, X nv, maakt deel uit van het Y-concern. X nv houdt, via een Amerikaanse dochtermaatschappij, de aandelen in A. In 2006 verkoopt X nv de helft van de aandelen A aan B. X nv en B komen hierbij overeen dat X nv, onder bepaalde voorwaarden, haar resterende aandelen A aan B mag verkopen. In 2007 wordt een overeenkomst bereikt over verkoop van de resterende aandelen voor $ 700 mln. Het bestuur van B stemt echter niet in met deze overeenkomst. Er volgen verschillende procedures. Uiteindelijk wordt in 2012 overeenstemming bereikt, op grond waarvan X nv een additioneel bedrag van ruim € 25,5 mln ontvangt. In geschil is of de deelnemingsvrijstelling op dit bedrag van toepassing is. In hoger beroep stelt de inspecteur dat X nv het additionele bedrag weliswaar heeft ontvangen omdat B een bindende overeenkomst niet is nagekomen, maar dat de additionele vergoeding voortvloeit uit de contractbreuk, en niet uit de deelneming.
Hof Den Haag oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de additionele vergoeding. Volgens het hof was namelijk met het sluiten van de overeenkomst in 2007 de precontractuele fase afgerond, zodat de schadevergoeding moet worden toegerekend aan de vervreemde deelneming. Het gelijk is aan X nv.
Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen
Wetsartikelen:
Datum: 04-04-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:689 Editie: 12 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00760 Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/788 Wetsartikelen: Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 13 - Rechtbank verlaagt in beroep WOZ-waarde vier kantoorpanden
Rechtbank Den Haag verlaagt de WOZ-waarde van de vier kantoorpanden van X.
Belanghebbende, X, is eigenaar van vier kantoorpanden in de gemeente Rijswijk. In geschil zijn de WOZ-waarden 2015.
Rechtbank Den Haag verlaagt de WOZ-waarde van de vier kantoorpanden van X. Bij twee van de vier panden is in beroep alleen nog de kapitalisatiefactor in geschil. De gemeente maakt de kapitalisatiefactor voor deze twee panden niet aannemelijk. Voor de twee andere kantoorpanden maakt de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactoren wel aannemelijk. Ook de huurwaarde van deze panden maakt de heffingsambtenaar aannemelijk. Huurcijfers van kleinschalige panden die worden opgekocht en onteigend acht de rechtbank samen met de heffingsambtenaar niet bruikbaar. Hetzelfde geldt voor de huurprijzen in kortlopende huurcontracten van kleine kantoorunits. Voor deze twee panden maakt de heffingsambtenaar de in beroep door hem verdedigde waarden wel aannemelijk. Omdat deze waarden echter lager liggen dan de waarden in de uitspraak op bezwaar, zijn ook deze beroepen gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 05-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2018:2570 Editie: 12 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 17 _ 812 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/787 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Geen proceskostenvergoeding voor hoger beroep om kennelijke misslag rechtbank te corrigeren
Hof Amsterdam acht het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand en het in dit verband maken van kosten voor het geval waarin het hof een kennelijke en evidente vergissing van de rechtbank corrigeert (één euro te weinig griffierecht) niet redelijk en kent daarom geen proceskostenvergoeding voor het hoger beroep toe. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, gaat in bezwaar en beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Rechtbank Amsterdam verklaart zijn beroep gegrond, draagt de heffingsambtenaar op om opnieuw te beslissen op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 45 vergoedt aan X. Verder kent de rechtbank een proceskostenvergoeding toe van € 248 (wegingsfactor 0,5). In hoger beroep klaagt X over de beslissingen van de rechtbank over het griffierecht en de proceskostenvergoeding.
Hof Amsterdam (MK IV, 18 januari 2018, 17/00017, V-N vandaag 2018/159) acht het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand en het in dit verband maken van kosten voor het geval waarin het hof een kennelijke en evidente vergissing van de rechtbank corrigeert (één euro te weinig griffierecht) niet redelijk en kent daarom geen proceskostenvergoeding voor het hoger beroep toe. Verder oordeelt het hof dat de rechtbank in redelijkheid een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast voor de proceskostenvergoeding in eerste aanleg. Het hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 06-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:526 Editie: 12 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 18/00337 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/786 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 - PGA-herzieningsbeschikking gehandhaafd
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in navolging van de rechtbank dat de inspecteur terecht de herzieningsbeschikking persoonsgebonden aftrek heeft afgegeven. Er is sprake van een fout die voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, heeft in zijn aangifte IB/PVV over 2010 een bedrag van € 40.528 vermeld als bedrag aan te verrekenen persoonsgebonden aftrek (PGA) uit voorgaande jaren. Vanwege een fout is hetzelfde bedrag vermeld als de te verrekenen PGA in volgende jaren. De inspecteur heeft de PGA bij beschikking van 13 april 2015 herzien. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de herzieningsbeschikking terecht is gegeven.
Hof 's-Hertogenbosch (MK IV, 29 augustus 2017, 16/00563, V-N 2017/58.1.1) oordeelt in navolging van de rechtbank dat de inspecteur terecht de herzieningsbeschikking PGA heeft afgegeven. De inspecteur heeft door middel van een brief duidelijk gemaakt dat het volledige bedrag aan PGA betrokken wordt in de inkomensvaststelling over 2010. Er is sprake van een fout die voor X redelijkerwijs kenbaar was. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 06-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:521 Editie: 12 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/05315 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/785 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.2a - Staatssecretaris niet eens met Bovib over vragenbeantwoording
De Staatssecretaris van Financiën reageert op Tweede Kamervragen naar aanleiding van het artikel "Fiscus geeft zelden antwoord op zzp-vragen".
Het lijkt de Staatssecretaris van Financiën onaannemelijk dat de Belastingdienst in vrijwel alle vragen van de leden van de branchevereniging voor inhuur-intermediairs (Bovib) geen duidelijkheid zou scheppen. Dit antwoordt de staatssecretaris op vragen van de Tweede Kamerleden Van Dijk en Nijboer (beiden PvdA) over het artikel "Fiscus geeft zelden antwoord op zzp-vragen" waarin de Bovib stelt dat 85% van de zzp-vragen aan de Belastingdienst niet wordt beantwoord en dat er bij 15% van de vragen geen oordeel door de Belastingdienst wordt gegeven. De staatssecretaris verwijst hierbij naar de goedgekeurde modelovereenkomst van tussenkomst van de Bovib.
Verder merkt hij op dat de Belastingdienst de arbeidssituatie niet beoordeelt vanuit de optiek van wel of geen zelfstandige maar vanuit het perspectief van wel of geen dienstbetrekking.
Datum: 10-04-2018 Editie: 11 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/784 - Hoger beroep leidt niet tot verlaging WOZ-waarde woning
Hof Den Haag is met de rechtbank van oordeel dat de WOZ-waarde van de woning van X niet te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een vrijstaande woning met aanbouw en hobbykas. X vindt de WOZ-waarde 2016 van € 339.000 te hoog en gaat in bezwaar, beroep en hoger beroep.
Hof Den Haag is met de rechtbank van oordeel dat de WOZ-waarde van de woning van X niet te hoog is vastgesteld. X heeft in hoger beroep niets aangevoerd of ingebracht op grond waarvan de WOZ-waarde verlaagd zou moeten worden. Met de heffingsambtenaar is het hof van oordeel dat de WOZ-waarde eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 16-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:706 Editie: 11 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00374 Rubriek: Waardering onroerende zaken Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Eigenaar kan na termijn bezwaar maken tegen verlaging WOZ-waarde ten gunste van huurder
Rechtbank Den Haag oordeelt dat een eigenaar rechtsmiddelen kan instellen tegen de beslissing van de gemeente om de WOZ-waarde ten gunste van de huurder te verlagen. Zo'n verlaging van de WOZ-waarde werkt door naar de eigenaar en die moet volgens de rechtbank dan ook de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken.
Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een onroerende zaak. Naar aanleiding van een bezwaarschrift van de gebruiker van het pand tegen de WOZ-waarde over het jaar 2016 vermindert de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en aanslag van X bv over 2016 en ambtshalve die over de jaren 2012 t/m 2015. X bv had tegen de beschikkingen over die jaren geen bezwaar ingediend. Na ontvangst van de kennisgeving van de verminderingen maakt X bv bezwaar tegen de verlaging van de WOZ-waarden van het object over de jaren 2012-2016. Zij is het niet eens met de verlagingen en verzoekt de heffingsambtenaar om de WOZ-waarden te verhogen. X bv heeft belang bij een hogere waarde in verband met een onteigeningsprocedure. De heffingsambtenaar verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X bv als eigenaar rechtsmiddelen kan instellen tegen de (ambtshalve toegekende) verlaging van de WOZ-waarden. De gemeente heeft de WOZ-waarden ambtshalve verlaagd in verband met een bezwaar van de gebruiker van het pand. Gelet op de Wet van 28 maart 2013, Stb. 2014, 129 die een verhoging van de WOZ-waarde mogelijk maakt, wordt X bv geacht een procesbelang te hebben bij verhoging van de WOZ-waarden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar X bv op een onjuiste grond niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaren. De rechtbank verwijst de zaken terug naar de heffingsambtenaar.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming
Wetsartikelen:
Datum: 05-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2018:2577 Editie: 11 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 17 _ 2608 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/782 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 29 - Earningsstrippingmaatregel ook gericht op woningcorporaties
De Staatssecretaris van Financiën ontraadt de ingediende motie waarin de regering wordt verzocht woningcorporaties in enigerlei vorm te compenseren voor de negatieve gevolgen van de renteaftrekbeperking. Deze motie (25087, nr. 202) is ingediend door het lid Nijboer (PvdA).
Volgens de staatssecretaris is de earningsstrippingmaatregel een generieke maatregel met een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen als doel. De maatregel is gericht op alle vennootschapsbelastingsplichtigen, waaronder ook woningcorporaties. Het kabinet zal bij de uitwerking van het wetsvoorstel aangeven wat dit betekent voor woningcorporaties. Volgens de staatssecretaris draagt het kabinet tijdens de augustusbesluitvorming zorg voor een evenwichtige lastenontwikkeling voor burgers en bedrijven.
Datum: 09-04-2018 Editie: 11 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/781 - Handelwijze vertrouwelijke toezending belastingverdragen naar Tweede Kamer
De Staatssecretaris van Financiën licht de Tweede Kamer in over de gang van zaken bij de toezending van belastingverdragen ter vertrouwelijke kennisgeving.
Bij stilzwijgende goedkeuring is het gebruikelijk dat vooruitlopend op de officiële indiening, een afschrift van de tekst van en de toelichtende nota bij een belastingverdrag of een wijzigingsprotocol bij een belastingverdrag ter vertrouwelijke kennisneming naar de Tweede Kamer wordt verzonden. Deze procedure stelt de Tweede Kamer in staat om, voordat een belastingverdrag of een wijzigingsprotocol bij een belastingverdrag officieel wordt voorgelegd, kennis te nemen van de inhoud van de toelichtende nota en eventueel vragen te stellen zonder de stilzwijgende goedkeuring te doorbreken. Indien er sprake is van uitdrukkelijke goedkeuring van een belastingverdrag of van een wijzigingsprotocol bij een belastingverdrag is een dergelijke vroegtijdige vertrouwelijke toezending niet van toepassing. Dit heeft de Staatssecretaris van Financiën medegedeeld aan de Tweede Kamer.
Datum: 09-04-2018 Editie: 11 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/780 - Terechte naheffing voor privégebruik van bestelauto met dubbele cabine
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de auto ter beschikking is gesteld aan de heer Y. Vast staat namelijk dat de auto daadwerkelijk door hem is gebruikt en dat hij - alleen al door zijn rol als dga - het in de hand had wie als bestuurder van de auto fungeerde en op welke wijze van de auto gebruik werd gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X bv, exploiteert een (groot)handel in textiel. De heer Y is haar directeur-grootaandeelhouder. Vanaf 19 november 2012 staat een bestelauto met dubbele cabine op naam van X bv. In 2014 vindt een boekenonderzoek plaats naar onder meer het privégebruik van deze auto. In geschil is de naheffingsaanslag loonheffing, alsmede de vergrijpboete van € 9.862. Volgens Rechtbank Noord-Holland is het niet geloofwaardig dat Y – in weerwil van zijn verklaring tijdens het boekenonderzoek – thans weerspreekt dat hij de auto 's avonds mee naar huis neemt. De boete wordt wel verlaagd tot € 6.164 (25%). X bv gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK IV, 29 augustus 2017, 16/00563, V-N 2017/58.1.1) oordeelt dat de auto ter beschikking is gesteld aan Y. Vast staat namelijk dat de auto daadwerkelijk door hem is gebruikt en dat hij – alleen al door zijn rol als dga – het in de hand had wie als bestuurder van de auto fungeerde en op welke wijze van de auto gebruik werd gemaakt. Uit de terbeschikkingstelling volgt het vermoeden van privégebruik. X bv toont niet overtuigend aan dat de auto voor niet meer dan 500 km privé is gebruikt. De reconstructie achteraf van de gereden km's heeft bovendien betrekking op een andere periode dan het tijdvak van naheffing. De boete vervalt wegens het ontbreken van grove schuld. De Wet LB 1964 schrijft namelijk niet specifiek voor hoe de mate van privégebruik moet worden bewezen. Voorts is op basis van de km-reconstructie en de toelichting hierop van Y niet op voorhand uit te sluiten dat Y – en degenen die met zijn toestemming de auto hebben gebruikt – niet meer dan 500 km privé gereden heeft. Het beroep van X bv is deels gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 06-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:519 Editie: 11 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/04709 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/779 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67f , Wet op de loonbelasting 1964, 13bis - Grief aanvrager omgevingsvergunning over onjuiste publicatie legesverordening verworpen
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de grief van X over de onjuiste publicatie van de legesverordening hem niet kan baten. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X heeft in 2010 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van drie stallen. Voor deze aanvraag heeft X ruim € 36.000 aan leges voldaan. X is vervolgens gaan bouwen in één bouwlaag in plaats van in twee bouwlagen zoals de vergunning voorschreef. In december 2013 vraagt X opnieuw een omgevingsvergunning aan voor de bouw van de stallen. In geschil zijn de leges voor deze aanvraag van ruim € 19.000.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 22 augustus 2017, 16/01009, V-N Vandaag 2017/2050) oordeelt dat de grief van X over de onjuiste publicatie van de legesverordening hem niet kan baten. In de eerste plaats is de NEN-norm waarop X doelt op de juiste wijze door terinzagelegging met de verordening gepubliceerd. Maar zelfs als dat niet het geval zou zijn geweest, dan zou dat in het onderhavige geval zonder gevolgen blijven. Dit omdat de heffingsambtenaar bij de legesberekening van X niet is uitgegaan van een raming van de bouwkosten conform de NEN-norm. Het hof oordeelt verder dat de leges tot het juiste bedrag zijn berekend. Dat er sprake is van een gewijzigde bouwaanvraag na bouw in afwijking van een eerder afgegeven vergunning, is geen reden om de leges te verminderen. Er is geen sprake van een geringe wijziging.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 06-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:518 Editie: 11 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/04537 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/778 Wetsartikelen: Gemeentewet, 139 , Gemeentewet, 229 - Caravanverkoper past ten onrechte btw-margeregeling toe
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X vof de margeregeling ten onrechte heeft toegepast. D kan namelijk niet als wederverkoper worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X vof, handelt in caravans. In 2007 - 2008 koopt zij circa 20 C-caravans. Zij koopt de caravans bij D en diverse Duitse aanbieders. Zowel bij de inkoop als de verkoop wordt de margeregeling toegepast. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X vof. Volgens de inspecteur heeft X vof de margeregeling namelijk ten onrechte toegepast. Rechtbank Gelderland oordeelt eveneens dat X vof de margeregeling ten onrechte heeft toegepast. Volgens de rechtbank heeft X vof de caravans namelijk allemaal van D gekocht, en heeft D ze allemaal bij E gekocht, die ze van de fabrikant heeft gekocht. De rechtbank stelt hierbij vast dat D en E niet als wederverkoper kunnen worden aangemerkt, en de margeregeling dus niet toegepast kan worden. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 21 maart 2017, 16/00293, V-N 2017/27.1.4) oordeelt dat X vof ten onrechte de margeregeling heeft toegepast op de verkoop van de caravans. Het hof wijst daarbij op de strafrechtelijke procedures tegen X en D. Daaruit blijkt dat de inkoopverklaringen vals zijn, zodat deze niet kunnen fungeren als bewijs dat de caravans zijn geleverd door particulieren. Verder merkt het hof op dat de Duitse documenten geen enkele aanwijzing bevatten dat een van de caravans ooit eigendom is geweest van een particulier. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Datum: 06-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:530 Editie: 11 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/02052 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/777 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 28b - Inspecteur verklaarde bezwaar tegen verzuimboete terecht niet-ontvankelijk
Hof Den Haag stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur het bezwaar van X tegen de verzuimboete terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een op 24 februari 2017 gedagtekende verzuimboete. Het bezwaarschrift heeft als dagtekening 25 april 2017 en komt op 26 april 2017 bij de Belastingdienst binnen. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur het bezwaar van X tegen de verzuimboete terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. X maakt niet aannemelijk dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De enkele, eerst in beroep ingenomen stelling dat X de aanslag niet heeft ontvangen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarnaast is er geen sprake van schending van de hoorplicht. De inspecteur mocht er vanuit gaan dat X geen behoefte meer had aan een hoorgesprek omdat hij niet had gereageerd op een uitnodiging van de Belastingdienst om een afspraak te maken voor een hoorzitting.
Hof Den Haag stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur het bezwaar van X tegen de verzuimboete terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook overigens is het hoger beroep van X ongegrond. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:3
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Datum: 16-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:707 Editie: 11 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00888 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/776 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet bestuursrecht, 6:7 , Algemene wet bestuursrecht, 7:2 , Algemene wet bestuursrecht, 7:3 - Inspecteur weigert terecht f.e. uit te breiden met stichting
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen sprake is van financiële verwevenheid tussen X bv en stichting Z. Ook is er geen sprake van economische of organisatorische verwevenheid. Z is namelijk met name afhankelijk van de financiële middelen die door gemeente A worden verstrekt.
Belanghebbende, X bv, bestaat uit ondernemingen die activiteiten ontplooien op het gebied van schoonmaak en onderhoud, bewaking en beveiliging, cateringbeheer, personeelsdiensten, bouw en installatie, horecadiensten, koeltechniek en facility management. Een van de vennootschappen die tot X bv behoren is Y bv. Deze vennootschap richt zich in hoofdzaak op de klanten van X bv in de zorgbranche. Y bv richt in 2014 stichting Z op. Z verricht dienstverlening op het gebied van zorg en welzijn in de publieke sector. Voor het jaar 2015 verkrijgt Z een subsidie van de gemeente A. X bv verzoekt de inspecteur om Z op te nemen in haar fiscale eenheid voor de btw. De inspecteur weigert om dat verzoek te honoreren.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen sprake is van financiële verwevenheid tussen X bv en Z. Volgens de rechtbank is daartoe onvoldoende dat Z wordt bestuurd door een directeur die bij Y bv in loondienst is. De rechtbank acht verder ook van belang dat Z met name afhankelijk is van de financiële middelen die door gemeente A worden verstrekt. Ook wijst de rechtbank er op dat Z zich, met de acceptatie van de subsidie, jegens de gemeente heeft vastgelegd om dienstverlening op het gebied van welzijn in de publieke sector te leveren volgens de in de subsidievoorwaarden vastgelegde voorwaarden op het gebied van volume en kwaliteit. Verder is er volgens de rechtbank ook geen sprake van economische of organisatorische verwevenheid. De rechtbank merkt hierbij op dat een stichting slechts mag handelen binnen haar doelstellingen en dat zij reeds daarom alleen bevoegd is die (aanwijzingen tot) besluiten van X bv of Y bv uit te voeren die in overeenstemming zijn met haar doelstelling. Ook is de rechtbank van mening dat de werkzaamheden die Z, X bv en Y bv verrichten, wezenlijk verschillen en worden verricht voor verschillende klantenkringen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 01-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2018:2568 Editie: 11 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 17 _ 3091 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/775 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 7
Procedures melden
Heeft u een fiscale procedure gevoerd en is deze zaak nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl? Stuur uw procedure naar de redactie!
Nieuwe aantekeningen in Vakstudienieuws
U wordt doorverwezen naar de Kluwer Navigator
Meest gelezen
-
Momenteel vermeldt de zwarte lijst negen belastingparadijzen
16 april 2018 23150 keer bekeken -
Overleg met België over hooglerarenbepaling belastingverdrag
17 april 2018 15213 keer bekeken -
Kosten bril zonder sterkte maar met beschermende functie aftrekbaar als hulpmiddel
17 april 2018 8103 keer bekeken -
Geen verplichting tot meewerken aan conversie ouderdomspensioen en omzetting in ODV
16 april 2018 7977 keer bekeken -
Hof verwijst zaak over ROW bij borgstelling en aansprakelijkstelling insolvabele vennootschappen
16 april 2018 7849 keer bekeken
Uitvergroot
Recente Fiscale ergernissen
Columns
Verschenen in het Weekblad
- 7235 (19 april 2018) 18 april 2018 267 keer bekeken
- 7234 (12 april 2018) 11 april 2018 553 keer bekeken
- 7233 (5 april 2018) 04 april 2018 766 keer bekeken
- 7232 (29 maart 2018) 28 maart 2018 755 keer bekeken
- 7231 (22 maart 2018) 21 maart 2018 1174 keer bekeken