VN Vandaag
- Forfaitaire aftrek voor extra kleding en beddengoed voor echtgenote
Hof Amsterdam beslist dat X recht heeft op een forfaitaire aftrek voor extra kleding en beddengoed en daarmee samenhangende uitgaven vanwege een dermatologische aandoening van zijn echtgenote.
Belanghebbende, X, neemt in zijn aangifte ib/pvv 2014 onder andere een bedrag aan specifieke zorgkosten van € 2.427 in aanmerking. Bij het opleggen van de aanslag accepteert de inspecteur slechts een bedrag van € 120. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of X een forfaitaire aftrek toekomt voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende uitgaven (voor zijn echtgenote en hemzelf).
Hof Amsterdam beslist, in navolging van de rechtbank, dat X geen aftrek toekomt voor de door hem gestelde specifieke zorgkosten voor hemzelf betreffende een eczeem-aandoening. Het hof ziet echter wel aanleiding om betreffende de echtgenote van X een aftrekpost voor kosten voor extra kleding en beddengoed bij X in aanmerking te nemen. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de door haar gebruikte crèmes ter bestrijding van een dermatologische aandoening hogere kosten voor extra kleding en beddengoed (en bewassing) met zich mee brengt. Het hof staat de door X geclaimde aftrek van het zogenoemde lage forfait (van € 310) van artikel 38 Uitv.reg. IB 2001 toe. Het hoger beroep van X is gegrond. X heeft ook recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Datum: 27-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1335 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00080 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/870 Wetsartikelen: Besluit proceskosten bestuursrecht, 2 , Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, 38 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.17 - Vastgoed-bv exploiteert materiële onderneming
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat zowel wat betreft het verrichten van arbeid – de ‘plus arbeid'-toets – als het behalen van overrendement – de ‘plus rendement'-toets – sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer.
Belanghebbende, de heer X, krijgt in 2013 een schenking van zijn ouders. De schenking bestaat onder meer uit één (certificaat) aandeel in een bv. De bv neemt via diverse maatschappen deel in de exploitatie van vastgoed, waaronder een recente revitalisatie van een winkelcentrum is begrepen. Volgens de aangifte is de verschuldigde schenkbelasting na toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit € 7. In geschil is de navorderingsaanslag van € 54. Volgens Rechtbank Den Haag exploiteert de bv een materiële onderneming. De activiteiten zijn niet enkel verricht met het oog op de verkoop en verhuur van het winkelcentrum, maar zijn ook omvangrijker dan bij vermogensbeheer gebruikelijk is en zijn gericht op het behalen van een hoger rendement. Bovendien wordt een groter risico gelopen. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat zowel wat betreft het verrichten van arbeid – de ‘plus arbeid'-toets – als het behalen van overrendement – de ‘plus rendement'-toets – sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer. Het betreft namelijk een grote vastgoedportefeuille (WOZ-waarde € 7.318.800) met voortdurende inschakeling door de bv van professionele deskundigen, zoals juristen en makelaars, en onder toezicht van onder meer de vader van X. Het gemiddeld behaalde directe rendement van de bv is 9,3% per jaar, terwijl het gemiddelde rendement in Nederland van beleggingen in winkels en kantoren slechts 6,4% is. De bv behaalt dus een gemiddeld overrendement van circa 3%. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 03-04-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:794 Editie: 24 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00030 Rubriek: Inkomstenbelasting , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/869 Wetsartikelen: Successiewet 1956, 35b - Aan dochters vergoede reiskosten geen specifieke zorgkosten
Hof Amsterdam beslist dat de door erflater aan zijn dochters vergoede reiskosten niet aftrekbaar zijn als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Erflater, X, woont gedurende het jaar 2014 in een zorginstelling. X heeft vijf kinderen en wordt door twee van zijn dochters wekelijks enkele malen bezocht. De dochters begeleiden hem naar artsen, halen boodschappen en doen de was. In hoger beroep is in geschil of de door X aan zijn dochters vergoede reiskosten voor aftrek in aanmerking komen als uitgaven voor specifieke zorgkosten. De reiskosten voor gewone bezoeken zijn niet in aftrek gebracht.
Hof Amsterdam beslist, in navolging van de rechtbank, dat de aan de dochters vergoede reiskosten niet aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. Niet aannemelijk is dat X reiskosten heeft gemaakt die verband houden met het vervoer van een zieke voor het ondergaan van een medische behandeling. Gelet hierop kunnen deze uitgaven dan ook niet voor aftrek in aanmerking komen als uitgaven voor vervoer. Er is ook niet sprake van kosten voor extra gezinshulp. Het hoger beroep van belanghebbenden, de erven X, wordt ongegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Datum: 20-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:590 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00030 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/868 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 6.1 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.17 - Geen recht op aanvullende bijdrage uit BCF voor bouw sporthal terbeschikkingstelling binnensportaccommodaties
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op een aanvullende bijdrage uit het BCF voor het ter beschikking stellen van de binnensportaccommodaties aan basisscholen. De inspecteur maakt namelijk aannemelijk dat de gemeente prestaties verricht aan individuele derden.
De gemeente Nieuwegein stelt binnensportaccommodaties ter beschikking aan basisscholen. De basisscholen gebruiken de accommodaties voor het verzorgen van het bewegingsonderwijs voor hun leerlingen. De gemeente verzoekt de inspecteur om een aanvullende bijdrage uit het btw-compensatiefonds toe te kennen. Volgens de gemeente biedt zij alle bassischolen en basisschoolleerlingen namelijk de mogelijkheid om te kunnen sporten, en moet er worden gekeken naar diegene die daadwerkelijk gebruik maakt van de ingekochte diensten. Volgens de gemeente is dit het collectief van (jeugdige) inwoners van de gemeente Nieuwegein, en is er dus geen sprake van de bevoordeling van een individuele derde. De inspecteur stelt echter dat er wel sprake is van een terbeschikkingstelling aan één of meer individuele derden.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op een aanvullende bijdrage uit het btw-compensatiefonds voor het ter beschikking stellen van de binnensportaccommodaties aan basisscholen. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur namelijk aannemelijk dat de gemeente prestaties verricht aan individuele derden. De rechtbank merkt daarbij op dat het ter beschikking stellen van de accommodaties de voor de toepassing van de Wet BCF relevante prestatie van X is, en niet het verzorgen van het bewegingsonderwijs. Volgens de rechtbank zijn de basisscholen dan individuele derden, als bedoeld in art. 4 lid 1 onderdeel a Wet BCF, zodat het recht op een bijdrage uit het btw-compensatiefonds is uitgesloten.
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1665 Editie: 24 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 16 _ 4173 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/867 - Bouw UBO-register verlaat
Vanwege de voorgenomen wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn wordt het wetsvoorstel voor de Implementatiewet registratiewet uiteindelijk belanghebbenden pas begin 2019 bij de Tweede Kamer ingediend.
De Minister van Financiën streeft ernaar het conceptwetsvoorstel voor de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten vóór de zomer voor advies voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Waarschijnlijk wordt het wetsvoorstel dan begin 2019 bij de Tweede Kamer ingediend. Dat heeft de minister de Tweede Kamer medegedeeld in het kader van zijn voorlichting over de voortgang van het totstandkomingsproces van het UBO-register. De indiening van het wetsvoorstel is verlaat door de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. Naar verwachting zal de wijzigingsrichtlijn eind van dit voorjaar in werking treden.
De wijzigingsrichtlijn voorziet onder andere in verplichte openbaarheid van een deel van de UBO-informatie en heeft gevolgen voor het implementatiewetsvoorstel registratie uiteindelijk belanghebbenden. Dat heeft tot gevolg dat het reeds ingezette wetgevingstraject voor de totstandkoming van het UBO-register voor vennootschappen en andere juridische entiteiten niet ongewijzigd kan worden voortgezet.
Datum: 20-04-2018 Editie: 24 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen , Fiscaal ondernemingsrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/866 - Behandeling zwangerschapsmasker is niet aftrekbaar
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de huidbehandelingen niet aftrekbaar zijn, aangezien de behandelaar geen wettelijk bevoegde huidtherapeute is.
Belanghebbende, mevrouw X, claimt over 2013 en 2014 aftrek van zorgkosten, zijnde de kosten van diverse huidbehandelingen en het door haar kinderen volgen van een dieet. Volgens een dermatoloog heeft X een pigmentstoornis in haar gezicht (zwangerschapsmasker of melasme). X ondergaat daartoe onder meer Glycol peeling, hydropeptide en Beauty Defect Repair behandelingen voor in totaal bijna € 3.000. De dieetkosten hebben betrekking op haar kinderen, die vanaf hun geboorte een koemelkallergie en eczeem hebben. Als bewijs van dit laatste overlegt X een voedings- en dieetadvies uit 2002. Volgens Rechtbank Den Haag maakt X niet aannemelijk dat de huidbehandelingen onder toezicht of onder begeleiding van een arts zijn ondergaan. Zonder actuele dieetverklaringen zijn de dieetkosten niet aftrekbaar. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat de huidbehandelingen niet aftrekbaar zijn, aangezien de behandelaar geen wettelijk bevoegde huidtherapeute is. De inspecteur is bevoegd om in beroep en hoger beroep een andere afwijzingsgrond voor de toelaatbaarheid van de kosten aan te voeren dan in de uitspraken op bezwaar. X beschikt niet over actuele dieetverklaringen van een medicus of diëtist, zodat de dieetkosten van de kinderen ook niet aftrekbaar zijn. Het beroep van X is ongegrond. In beroep en hoger beroep is de redelijke termijn niet overschreden, zodat X vanwege de lange procesduur vergeefs een schadevergoeding eist.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 39
Datum: 04-04-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:830 Editie: 24 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00817 en BK-17/00820 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/864 Wetsartikelen: Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, 37 , Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, 39 , Wet inkomstenbelasting 2001, 6.17 - Geen hogere WOZ-waarde voor tot woning verbouwde schuur
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de woning van X terecht heeft gewaardeerd als een mantelzorgwoning in plaats van als een zelfstandige twee-onder-één-kapwoning. De rechtbank verwerpt de eis van X om de WOZ-waarde te verhogen.
Belanghebbende, X, is heeft een zakelijk recht van gebruik en bewoning van een tot woning verbouwde schuur. Dit object en de naastgelegen agrarische bedrijfswoning zijn gelegen op hetzelfde perceel en zijn eigendom van de zoon van X. De heffingsambtenaar heeft het object voor het kalenderjaar 2017, anders dan voorgaande kalenderjaren, niet als een zelfstandige woning maar als een mantelzorgwoning aangemerkt en als zodanig (veel lager) gewaardeerd. X bepleit een verhoging van de waarde van € 72.000 naar € 141.000.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de heffingsambtenaar de woning van X terecht heeft gewaardeerd als een mantelzorgwoning in plaats van als een zelfstandige twee-onder-één-kapwoning. De bestemming, die erop neerkomt dat het object door een koper niet mag worden bewoond, heeft tot gevolg dat het object niet als (zelfstandige) woning gewaardeerd kan worden. De heffingsambtenaar maakt met de in de door hem overgelegde waardematrix opgenomen verkoopcijfers de lagere waarde aannemelijk. In het verleden heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde telkens te hoog vastgesteld, maar een bestuursorgaan is niet verplicht om in het verleden gemaakte fouten te (blijven) herhalen. De heffingsambtenaar is wel bevoegd om de WOZ-waarden van voorgaande jaren ambtshalve aan te passen.
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2018:1756 Editie: 24 april Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: 17_3173 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/865 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Dreigende (her)gijzeling van KB Lux'er bij incasso van belastingschuld
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt bij wijze van tussenuitspraak in het onderhavige (civiele) hoger beroep dat de heer X voldoende middelen van betaling heeft en dat hij dus 'onwillig' met betalen is. X wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.
De heer X vervaardigt en verkoopt betonnen tuinbeelden. Naast winst uit onderneming had X in het verleden ook enkele jaren een aanvullende uitkering van de Sociale Dienst. Volgens de inspecteur had X in 1994 bankrekeningen bij KB Lux. De identificatie van X is volgens de Hoge Raad (11 oktober 2013, nr. 12/02322, V-N 2013/51.20.9) betrouwbaar. Bij vonnis van de voorzieningenrechter en bevestigd in hoger beroep is X veroordeeld tot het verstrekken van inlichtingen over zijn buitenlandse bankrekeningen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag met een maximum van € 500.000. Volgens Rechtbank Noord-Nederland mag X voor maximaal drie maanden worden gegijzeld. De ontvanger vordert in het onderhavige (civiele) hoger beroep dat X maximaal één jaar in gijzeling mag worden gehouden. De schuld van X aan de ontvanger beloopt thans € 137.144. Inmiddels blijkt uit informatie uit Luxemburg dat van de rekeningen aldaar in 2002 € 219.000 contant is opgenomen en dat X in 2012 tot en met 2014 € 95.651 heeft opgenomen van een KeuzePlusHypotheekrekening. Bij verhoor door de FIOD/ECD tijdens de eerdere gijzeling heeft X een en ander bevestigd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X voldoende middelen van betaling heeft en dat hij dus 'onwillig' met betalen is. Over de besteding van het geld heeft X tot dusverre tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Vanaf 2015 staat zijn huis te koop, maar de vraagprijs was onrealistisch hoog. Vanwege het ingrijpende karakter van de gijzeling wordt X alsnog in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat er bij hem middelen van betaling aanwezig zijn om de vordering van de ontvanger te kunnen voldoen. In afwachting hiervan wordt het geding geschorst.
Wetsartikelen:
Datum: 10-04-2018 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2018:3353 Editie: 24 april Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 200.195.032/01 Rubriek: Civiel recht algemeen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/863 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 47 - Terechte aanslag schenkbelasting na inkeerverzoek
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de lange aanslagtermijn voor de schenkbelasting is gestoeld op de gedachte dat de schenking een eenmalige handeling is die lange tijd verborgen kan blijven als daarvan geen aangifte wordt gedaan en dat de wet tot doel heeft ook deze handelingen uiteindelijk in de heffing te betrekken.
Belanghebbende, de heer X, beschikt over een tegoed op een buitenlandse bankrekening die bij de Belastingdienst niet bekend is. In november 2013 doet X daarom een beroep op de inkeerregeling. Volgens X is de bankrekening in 1991 geopend, maar hij weet niet welk bedrag er toen op is gestort. Het geld zou afkomstig zijn uit de verkoop van onroerende zaken door zijn ouders in Nederland. Met betrekking tot de IB-gevolgen is met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. In geschil is de aanslag schenkbelasting. De verkrijging in 1991 door X is door de inspecteur ambtshalve berekend op € 242.912 en de daarover verschuldigde schenkbelasting is € 37.087. Volgens Rechtbank Den Haag is de aanslag niet in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Deze ziet namelijk alleen op de na te vorderen inkomstenbelasting. De heffing 24 jaar na de schenking is terecht omdat vaststaat dat de schenking in 1991 is gedaan, dat daarvan geen aangifte is gedaan en dat zowel de schenkers (de ouders van X) als X nog in leven zijn. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat de lange aanslagtermijn voor de schenkbelasting is gestoeld op de gedachte dat de schenking een eenmalige handeling is die lange tijd verborgen kan blijven als daarvan geen aangifte wordt gedaan en dat de wet tot doel heeft ook deze handelingen uiteindelijk in de heffing te betrekken. X beroept zich vergeefs op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat de inspecteur de onderhavige aanslag pas zou mogen opleggen als hij of één van zijn ouders komt te overlijden. De opmerking van de inspecteur dat de verjaringstermijn in casu begint te lopen na het overlijden van de schenker of de begiftigde, is geen concrete toezegging maar slechts een toelichting op de wettelijke systematiek. Gesteld noch gebleken is dat X, afgaande op deze toelichting, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (vgl. HR 26 februari 1979, nr. 19.250, BNB 1979/311). Het geschonken buitenlandse vermogen stelt X in staat de verschuldigde schenkbelasting te voldoen, zodat geen sprake is van een individuele buitensporige last. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Lees ook de thema's Navordering en De inkeerregeling
Wetsartikelen:
Datum: 27-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:796 Editie: 24 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00737 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/861 Wetsartikelen: Successiewet 1956, 66 - Terechte aanslag schenkbelasting na inkeerverzoek
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de lange aanslagtermijn voor de schenkbelasting is gestoeld op de gedachte dat de schenking een eenmalige handeling is die lange tijd verborgen kan blijven als daarvan geen aangifte wordt gedaan en dat de wet tot doel heeft ook deze handelingen uiteindelijk in de heffing te betrekken.
Belanghebbende, mevrouw X, beschikt over een tegoed op een buitenlandse bankrekening die bij de Belastingdienst niet bekend is. In november 2013 doet X daarom een beroep op de inkeerregeling. Volgens X is de bankrekening in 1991 geopend, maar zij weet niet welk bedrag er toen op is gestort. Het geld zou afkomstig zijn uit de verkoop van onroerende zaken door haar ouders in Nederland. Met betrekking tot de IB-gevolgen is met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. In geschil is de aanslag schenkbelasting. De verkrijging in 1991 door X is door de inspecteur ambtshalve berekend op € 242.912 en de daarover verschuldigde schenkbelasting is € 37.087. Volgens Rechtbank Den Haag is de aanslag niet in strijd met de vaststellingsovereenkomst. Deze ziet namelijk alleen op de na te vorderen inkomstenbelasting. De heffing 24 jaar na de schenking is terecht omdat vaststaat dat de schenking in 1991 is gedaan, dat daarvan geen aangifte is gedaan en dat zowel de schenkers (de ouders van X) als X nog in leven zijn. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat de lange aanslagtermijn voor de schenkbelasting is gestoeld op de gedachte dat de schenking een eenmalige handeling is die lange tijd verborgen kan blijven als daarvan geen aangifte wordt gedaan en dat de wet tot doel heeft ook deze handelingen uiteindelijk in de heffing te betrekken. X beroept zich vergeefs op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat de inspecteur de onderhavige aanslag pas zou mogen opleggen als zij of één van zijn ouders komt te overlijden. De opmerking van de inspecteur dat de verjaringstermijn in casu begint te lopen na het overlijden van de schenker of de begiftigde, is geen concrete toezegging maar slechts een toelichting op de wettelijke systematiek. Gesteld noch gebleken is dat X, afgaande op deze toelichting, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan zij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (vgl. HR 26 februari 1979, nr. 19.250, BNB 1979/311). Het geschonken buitenlandse vermogen stelt X in staat de verschuldigde schenkbelasting te voldoen, zodat geen sprake is van een individuele buitensporige last. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Lees ook de thema's Navordering en De inkeerregeling
Wetsartikelen:
Datum: 27-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHDHA:2018:797 Editie: 24 april Instantie: Hof Den Haag Nummer: BK-17/00738 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/862 Wetsartikelen: Successiewet 1956, 66 - Tijdelijke overgangsmaatregel ter verzachting spoedreparatiemaatregelen fiscale eenheid
Staatssecretaris Snel van Financiën komt in antwoord op Kamervragen met een overgangsmaatregel die beoogt de gevolgen van de spoedreparatiemaatregelen te voorkomen.
Meer bepaald vindt tot en met 31 december 2018 de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage met betrekking tot renten, kosten en valutaresultaten, onder voorwaarden geen toepassing. Het moet gaan om een op 25 oktober 2017, 11.00 uur, bestaande schuld die rechtens dan wel in feite direct of indirect verschuldigd is aan een verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon. Daarnaast dient die schuld rechtens dan wel in feite direct of indirect verband te houden met één van de in art. 10a lid 1 Wet VPB 1969 bedoelde rechtshandelingen, die vóór 25 oktober 2017, 11.00 uur, is verricht. Ook moet het bedrag van die renten op al die schulden tezamen per twaalf maanden maximaal € 100.000 zijn. De inspecteur kan aannemelijk maken dat aan de schuld of aan de daarmee verband houdende rechtshandeling niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
De spoedreparatiemaatregelen worden nog voor het einde van deze kabinetsperiode opgevolgd door een concernregeling die toekomstbestendig is. Hierin lijkt het consolidatie-element in zijn huidige vorm niet terug te komen. Het verrekenen van onderlinge winsten en verliezen zal naar verwachting wel terugkomen in een nieuwe concernregeling.
De Kamervragen zijn gesteld door het lid Lodders (VVD) naar aanleiding van de aangekondigde spoedreparatiemogelijkheden (V-N 2018/11.15), TaxVisions editie 2 maart 2018.
Lees ook de thema's De fiscale eenheid bij grensoverschrijdende situaties en Fiscale eenheid: een dynamisch regime binnen de Vpb
Datum: 20-04-2018 Editie: 24 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/860 - Beoordelingsfout over verwantschap belet navordering erfbelasting
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat er bij de inspecteur tot tweemaal toe sprake was van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht en dus van een beoordelingsfout. Het was geen automatiseringsfout.
Erflater, de heer D, overlijdt in 2012. Belanghebbende, mevrouw X, is zijn zus en is één van de drie erfgenamen. De erfgenamen doen samen aangifte voor de erfbelasting. Het saldo van de nalatenschap is daarin € 1.658.674. Aangezien ten onrechte een schuld van € 313.429 is opgevoerd wegens het buiten invordering gebleven recht van successie in verband met de Natuurschoonwet (NSW), is het saldo vastgesteld op € 1.972.103. De aanslag erfbelasting ten name van X is in 2013 berekend naar het tarief dat geldt voor afstammelingen in de eerste graad (ouders/kinderen) en de daarbij behorende vrijstelling, zodat X € 116.079 moet betalen. In 2015 komt de inspecteur er achter dat dit niet klopt en gaat over tot navordering. De te betalen erfbelasting wordt vervolgens verhoogd tot € 250.570. Volgens Rechtbank Gelderland is het toepassen van de verkeerde verwantschap geen schrijf- of tikfout die door navordering kan worden hersteld, ook al is de vergissing kenbaar voor X. De wetswijziging per 1 januari 2010 heeft hierin geen wijziging gebracht (zie HR 27 juni 2014, nr. 13/02194, V-N 2014/34.9). De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er bij de inspecteur tot tweemaal toe sprake was van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht en dus van een beoordelingsfout. Bij het vaststellen van de primitieve aanslagen heeft een andere medewerker namelijk ook de in de aangifte vermelde NSW-schuld gecorrigeerd.Verder wordt opgemerkt dat het toepassen van de onjuiste verwantschap ook bij de andere twee erfgenamen – dus in totaal drie keer – heeft plaatsgevonden. De eerste medewerker heeft een onjuiste code (03H voor kinderen in plaats van 11H voor verre verwanten) aangeklikt, waardoor hij – en niet zoals de inspecteur stelt: het computersysteem de vrijstelling en het tarief heeft bepaald. De betreffende codes zijn cijfermatig niet opeenvolgend en in het uitrolmenu zitten er vijf regels tussen. Het was dus geen automatiseringsfout. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 10-04-2018 ECLI: ECLI:NL:GHARL:2018:3383 Editie: 24 april Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden Nummer: 17/00832 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/859 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 16 , Successiewet 1956, 24 - Bezwaar tegen vastgesteld inkomensgegeven te laat
Hof Amsterdam beslist dat het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv en de (vaststelling van) het inkomensgegeven in het kader van de beschikking zorgtoeslag te laat is ingediend.
Belanghebbende, X, maakt op 1 februari 2016 bezwaar tegen de beschikking zorgtoeslag voor het jaar 2013 van 8 januari 2016. De in het bezwaarschrift naar voren gebrachte grieven zien uitsluitend op de vaststelling van de hoogte van het aan de definitieve vaststelling ten grondslag gelegde toetsingsinkomen van X en haar echtgenoot. Het bezwaar is daarom doorgestuurd aan de inspecteur ter behandeling als bezwaarschrift tegen dat toetsingsinkomen. De aan X oplegde aanslag ib/pvv 2013 is gedagtekend op 14 april 2015. De inspecteur verklaart het bezwaar tegen de aanslag en het daarbij vastgestelde inkomensgegeven niet-ontvankelijk. Het beroep wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Amsterdam is een bezwaar tegen het inkomensgegeven tijdig ingediend indien het binnen 6 weken na de bekendmaking daarvan is ingediend. Het inkomensgegeven voor het jaar 2013 is, gelijktijdig met de aanslag ib/pvv 2013, vastgesteld bij beschikking van 14 april 2015. De bezwaartermijn is dan aangevangen op 15 april 2015 en geëindigd op 26 mei 2015. Het bezwaarschrift is dan te laat ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens het hof geen sprake. Het hoger beroep is ongegrond.
Lees ook het thema Bezwaar: het gesloten stelsel van rechtsbescherming
Wetsartikelen:
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen 2
Algemene wet inzake rijksbelastingen 21j
Algemene wet inzake rijksbelastingen 21d
Datum: 06-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1166 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00199 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Toeslagen en zorgverzekeringswet Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/858 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, 2 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 21 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 21d , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 21j - Gemeente hoefde aanvragers omgevingsvergunning geen bedenktijd te geven
Hof Amsterdam oordeelt dat de gemeente de aanvragers van een omgevingsvergunning in dit geval geen bedenktijd hoefde te geven.
Belanghebbende, X, vraagt bij de balie van het gemeentehuis een omgevingsvergunning aan voor het aanbrengen van een geschilderde gevelbelettering aan zijn gebouw, zijnde een rijksmonument. In geschil is de aanslag leges van € 450. X stelt dat zij onjuist is geïnformeerd door een baliemedewerkster. Rechtbank Amsterdam vernietigt de aanslag omdat de gemeente X ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag omgevingsvergunning in te trekken alvorens de gemeente de aanvraag in behandeling nam.
Hof Amsterdam oordeelt dat de gemeente geen (meerdaagse) bedenktijd aan aanvragers hoeft te geven om de aanvraag omgevingsvergunning in te trekken. Een dergelijke bedenktijd is alleen aan de orde indien de verordening bij voorbaat niet voldoende inzicht verschaft in de exacte hoogte van de leges. In dit geval is daarvan geen sprake omdat de leges een vast bedrag van € 450 betreffen. Een bedenktijd is dan niet verplicht. Vervolgens oordeelt het hof dat X zich vergeefs beroept op het vertrouwensbeginsel. Het hoger beroep van X is ongegrond, maar de heffingsambtenaar moet wel het griffierecht voor de procedure in eerste aanleg aan X terugbetalen.
Wetsartikelen:
Datum: 01-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:724 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 16/00227 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/856 Wetsartikelen: Gemeentewet, 229 - Rechtbank negeerde bij WOZ-waardering ten onrechte twee goed vergelijkbare woningen
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank ten onrechte twee zeer goed vergelijkbare referentiewoningen buiten beschouwing heeft gelaten. Op basis van deze twee referentiewoningen is het hof van oordeel dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een hoekwoning in de gemeente Heemstede. In beroep verlaagt Rechtbank Noord-Holland de WOZ-waarde 2016 van € 426.000 naar € 400.000. De heffingsambtenaar stelt hoger beroep in.
Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtbank ten onrechte twee zeer goed vergelijkbare referentiewoningen buiten beschouwing heeft gelaten. Op basis van deze twee referentiewoningen is het hof van oordeel dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De twee genoemde woningen zijn (geïndexeerd naar de peildatum) verkocht voor bedragen van € 336.000 en € 365.000. De woning van X beschikt over een grotere kavel, twee dakkapellen, een aanbouw en een garage. Deze onderdelen leveren een meerwaarde op van circa € 74.000, zodat de WOZ-waarde van € 426.000 niet te hoog is. X beroept zich ten slotte tevergeefs op de WOZ-waarde vastgesteld voor een eerder jaar. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 06-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:738 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00252 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/857 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Geen partnerschap ingeval van meerrelatie zonder notarieel samenlevingscontract
Rechtbank Gelderland beslist dat X geen recht heeft op de partnervrijstelling in de erfbelasting. Er is niet sprake van partnerschap ingeval van een meerrelatie zonder notarieel samenlevingscontract.
In het jaar 2016 is de zus van belanghebbende, X, mevrouw A (hierna: erflaatster), overleden. In haar testament heeft erflaatster twee van haar zussen, X en C, tot haar enig erfgenamen benoemd. Beiden zijn gerechtigd tot 1/2e deel van de nalatenschap. Op het moment van overlijden van erflaatster heeft X meer dan vijf jaren onafgebroken met haar en C samengewoond in de gezamenlijke ouderlijke woning. In deze periode hebben alle drie zussen op het adres van de woning in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan. Tussen de zussen is onderling geen notarieel samenlevingscontract gesloten. In de aangifte erfbelasting claimt X de partnervrijstelling. Bij de berekening van de aanslag erfbelasting weigert de inspecteur de partnervrijstelling. X komt in beroep.
Rechtbank Gelderland beslist dat X geen recht heeft op de partnervrijstelling. Er is namelijk sprake van een meerrelatie. Op basis van artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, SW 1956 kunnen daarom zowel X als C niet als partner van erflaatster worden aangemerkt. Dit volgt ook uit de parlementaire behandeling. Het beroep wordt toch gegrond verklaard omdat de inspecteur het bezwaar van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Lees ook het thema Vrijstellingen schenk- en erfbelasting
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1697 Editie: 24 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 5461 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/855 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 6:11 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 5a , Successiewet 1956, 1a - Hof handhaaft informatiebeschikkingen na schending administratieplicht door Japans restaurant
Hof Amsterdam verwerpt, evenals de rechtbank, de administratie van het Japanse restaurant van belanghebbenden. Het hof oordeelt dat belanghebbenden niet hebben voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht.
Belanghebbenden zijn vennoten van een vennootschap onder firma die een Japans restaurant drijft. Tot 1 januari 2011 werd dit restaurant gedreven in de vorm van een eenmanszaak door een van hen. De inspecteur legt aan belanghebbenden voor de jaren 2009 t/m 2012 informatiebeschikkingen op voor diverse belastingmiddelen wegens schending van de administratieplicht. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur terecht informatiebeschikkingen aan belanghebbenden heeft opgelegd.
Hof Amsterdam verwerpt, evenals de rechtbank, de administratie van het Japanse restaurant van belanghebbenden. Het hof oordeelt dat belanghebbenden niet hebben voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat geen kasboek is bijgehouden, primaire gegevens over dagomzetten slechts zeer beperkt zijn bewaard en er geen voorraadlijst is bijgehouden. Het hof verwerpt het beroep van belanghebbenden op overmacht en oordeelt dat de informatiebeschikkingen terecht zijn opgelegd.
Lees ook de thema's Informatieverplichting en Informatiebeschikking: stand van zaken
Wetsartikelen:
Datum: 13-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1171 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00245 ev Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/854 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 52a - Geen lagere WOZ-waarde ondanks fouten gemeente bij erfpachtcorrectie en waardering parkeerplaatsen
Hof Amsterdam volgt het standpunt van X dat de heffingsambtenaar de berekeningen van de erfpachtcorrecties te laat heeft overgelegd en inzichtelijk gemaakt. Tot een vermindering van de WOZ-waarde leidt dit echter niet.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een appartement met twee parkeerplaatsen. X vindt de WOZ-waarde 2015 van € 748.500 te hoog.
Hof Amsterdam volgt het standpunt van X dat de heffingsambtenaar de berekeningen van de erfpachtcorrecties te laat heeft overgelegd en inzichtelijk gemaakt. Tot een vermindering van de WOZ-waarde leidt dit echter niet. Immers, indien men voor de vergelijkingspanden de gehele erfpachtcorrectie zou elimineren, dan nog resteert een waarde per m² die hoger is dan die van de woning van X. Neemt men vervolgens in aanmerking, dat niet in geschil is dát een erfpachtcorrectie moet worden toegepast, dan wordt de marge ruimer, zodat het hof geen reden ziet voor een vermindering van de waarde of heropening van het onderzoek. Ook de te hoge waardering van de parkeerplaatsen heeft geen gevolgen voor de waarde, omdat ook de referentiewoningen beschikken over parkeerplaatsen en de heffingsambtenaar daar dezelfde fout heeft gemaakt. Per saldo leidt herstel van de foutieve waardering niet tot een lagere WOZ-waarde. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 20-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:894 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00190 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/853 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Brief van B. en W. geeft geen recht op lagere WOZ-waarde hotel in aanbouw
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv geen rechten kan ontlenen aan de brief van B. en W. over de WOZ-waardering.
Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een hotel dat op 1 januari van het belastingjaar 2016 nog in aanbouw is. De WOZ-waarde 2016 is vastgesteld op € 13.267.000. X bv bepleit een lagere waarde en baseert zich daarbij op een brief van B. en W. uit 2012 waarin het volgende staat: "De richtwaarde voor de WOZ-waarde is, gezien de waarde van een vergelijkbaar hotel in Den Haag/Nootdorp, circa 10 miljoen euro.".
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv geen rechten kan ontlenen aan de brief van B. en W. over de WOZ-waardering. Nog daargelaten of B. en W. hier bevoegd is, is ook overigens niet voldaan aan de vereisten voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel. In de brief wordt niet meer aangegeven dan dat de richtwaarde voor de WOZ-waarde circa € 10 miljoen is op basis van de (toen bekende) bouwsom van een vergelijkbaar hotel. Ter zitting is duidelijk geworden dat de bouwsom toentertijd nog niet bekend was. Er is geen ondubbelzinnige standpuntbepaling over de hoogte van de waarde 2016 met inachtneming van de concrete situatie van X bv. De genoemde waarde is nadrukkelijk als richtwaarde aangeduid. De brief bevat geen toezegging en X bv heeft dit redelijkerwijs ook niet als zodanig kunnen opvatten.
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:3155 Editie: 24 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: 16/5708 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/852 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Hof verklaart legesverordening onverbindend voor zover daarin wordt verwezen naar niet gepubliceerde NEN-norm
Hof Amsterdam verklaart de legesverordening onverbindend voor zover daarin een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd waarin wordt verwezen naar het normblad NEN 2631. Dit omdat de gemeente het NEN-normblad niet ter inzage heeft gelegd.
Belanghebbende, X, is het niet eens met een aanslag omgevingsvergunning van in totaal € 372.681,50. Rechtbank Noord-Holland verklaart de legesverordening onverbindend en vermindert de legesaanslag naar € 624,17.
Hof Amsterdam verklaart de legesverordening onverbindend voor zover daarin een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd waarin wordt verwezen naar het normblad NEN 2631. Dit omdat de gemeente het NEN-normblad niet ter inzage heeft gelegd. Het hof is van oordeel dat op grond van verordening de bouwkosten enkel vastgesteld kunnen worden aan de hand van de definitie daarvan in NEN 2631. Nu de verwijzing naar dit normblad onverbindend is, kunnen voor de aanvraag van X geen bouwkosten worden vastgesteld en dus ook geen heffingsmaatstaf voor de leges. Het hof volgt de beslissing van de rechtbank om de aanslag te verminderen tot € 624,17.
Wetsartikelen:
Datum: 06-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:588 Editie: 24 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 16/00371 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/851 Wetsartikelen: Gemeentewet, 139 , Gemeentewet, 229 - 30%-regeling wordt verkort naar 5 jaar
Het kabinet is van plan de 30%-regeling per 1 januari 2019 te verkorten van acht naar vijf jaar. Hiermee heeft de ministerraad op voorstel van staatssecretaris Snel van Financiën ingestemd. De verkorting gaat gelden voor zowel nieuwe als bestaande gevallen.
Met het verkorten van de looptijd van de regeling volgt het kabinet een aanbeveling uit de evaluatie van de 30%-regeling op, dat in 2017 is uitgevoerd door onderzoeksbureau Dialogic (zie V-N 2017/38.13). Hieruit bleek dat circa 80% van de werknemers de regeling niet langer gebruikt dan vijf jaar.
Ook de periode waarin de keuzeregeling voor partiële buitenlandse belastingplicht (art. 2.6 Wet IB 2001) van toepassing is, wordt met drie jaar verkort.
In plaats van de 30%-regeling bestaat er voor de werkgever ook de mogelijkheid om werkelijke kosten belastingvrij te vergoeden, als bijvoorbeeld niet aan de voorwaarden voor toepassing van de 30%-regeling wordt voldaan. Hier zitten meer administratieve lasten aan. Ook hiervoor geldt dat deze mogelijkheid wordt beperkt tot vijf jaar.
Het kabinet is van plan het wetsvoorstel als onderdeel van het pakket Belastingplan 2019 in te dienen bij de Tweede Kamer. In de brief aan de Tweede Kamer over de verkorting van de 30%-regeling reageert de staatssecretaris ook op de motie Merkies/Grashoff waarin is verzocht de noodzaak van de 30%-regeling te heroverwegen. Het kabinet staat echter achter de drie geformuleerde doelstellingen van de 30%-regeling.
Lees ook het thema De 30%-regeling.
Datum: 20-04-2018 Editie: 23 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/850 - Belastingdienst doet niet aan koppelverkoop
De Belastingdienst doet niet aan koppelverkoop bij een proef voor zzp'ers. Dit antwoordt staatssecretaris Snel van Financiën op vragen van het Tweede Kamerlid Lodders (VVD) naar aanleiding van het bericht ‘GBNED: Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen'.
De Belastingdienst wil komen tot een vorm van vooraf ingevulde aangiften voor zzp'ers. ‘Automatisch ingevuld' betekent daarbij dat het boekhoudpakket vanuit de administratie van de ondernemer de gegevens voor de aangifte samenstelt. In dat kader wordt de proef ‘Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één' gehouden. Om mee te doen aan deze proef dient de zzp'er administratie te voeren met gecertificeerde software. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het keurmerk Zeker-OnLine. De Stichting Zeker-Online heeft het proces vastgesteld, waarmee het onafhankelijk toekennen van het keurmerk aan online boekhoudpakketten die door aanbieders zelf bij de stichting worden aangemeld, wordt geborgd. Het is voor iedere aanbieder van online boekhoudpakketten mogelijk zich aan te sluiten bij de proef, mits voorzien van het keurmerk Zeker-OnLine. De aanbieder die dat keurmerk nog niet heeft kan accreditatie vragen met het genoemde accreditatieproces. De Belastingdienst doet geen uitspraken over de vraag welke pakketten de beste oplossingen zijn voor zzp'ers. Verder prijst de Belastingdienst geen aanbieders aan.
De proef ‘Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één' is een eerste stap om het doen van aangifte eenvoudiger te maken voor zzp'ers en kleine mkb'ers. Vanaf de 22e Halfjaarsrapportage (oktober 2018) zal de staatssecretaris de Tweede Kamer informeren over de resultaten van de proef.
Datum: 19-04-2018 Editie: 23 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Belastingrecht algemeen , Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/849 - Voorbelasting inrichtingskosten gezondheidscentrum is voor apotheker volledig aftrekbaar
Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat het wezenlijke doel van X vof niet was gericht op het behalen van een belastingvoordeel en voorts dat de onderhavige aftrek - nu haar prestaties zijn belast met btw - niet strijdig is met doel en strekking van de Wet OB 1968. Van misbruik van recht is dus geen sprake.
Belanghebbende, X vof, exploiteert een apotheek. Samen met vijf huisartsen zetelt X vof in een gezondheidscentrum dat zij en de huisartsen elk voor een deel huren. Het pand is casco door de verhuurder opgeleverd. X vof bekostigt de volledige inrichting van het pand. Alle facturen zijn aan haar gericht. In geschil is of X vof terecht alle voorbelasting heeft afgetrokken. Rechtbank Den Haag stelt X vof in het gelijk. Volgens Hof Den Haag waren de huisartsen echter ook partij bij de inrichting. Tussen hen en de dienstverrichters hebben rechtsbetrekkingen bestaan, aangezien de huisartsen ook deel namen aan het overleg over de inrichting. Zelfs al zou X vof de afnemer van het geheel van de prestaties zijn, dan nog zou aftrek deels bij haar ook zijn uitgesloten omdat sprake zou zijn van een relatiegeschenk of andere gift in de zin van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) 1968. X vof gaat in cassatie. Volgens de Hoge Raad (1 mei 2015, nr. 13/06113, V-N 2015/23.18) kan X vof de voorbelasting aftrekken ook al hebben anderen belang of zijn gebaat bij de afgenomen diensten. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat X vof de kosten voor haar rekening heeft genomen ter bevordering van haar omzet en met het oog op de afname door derden (patiënten van de huisartsen) van haar producten. Er is dus geen sprake van relatiegeschenken. Volgt verwijzing.
Hof Amsterdam oordeelt dat het wezenlijke doel van X vof niet was gericht op het behalen van een belastingvoordeel en voorts dat de onderhavige aftrek - nu haar prestaties zijn belast met btw - niet strijdig is met doel en strekking van de Wet OB 1968. Van misbruik van recht is dus geen sprake. De inspecteur slaagt niet in het bewijs dat de dienstverleners (ook) rechtsbetrekkingen met de huisartsen zijn aangegaan. Daartoe is onvoldoende dat er overleg met de huisartsen heeft plaatsgevonden en dat de werkzaamheden overeenkomstig hun wensen zijn uitgevoerd. X vof heeft de onderhavige kosten namelijk voor haar rekening genomen ter bevordering van haar (met btw belaste) omzet en met het oog op de afname van haar producten door derden. De kosten kwalificeren voor haar dus als algemene ondernemingskosten. Als X vof de kosten niet voor haar rekening zou hebben genomen, dan zouden de huisartsen niet zouden zijn verhuisd naar het gezondheidscentrum. De omstandigheid dat patiënten door de huisartsen wellicht vrijblijvend zijn gewezen op de mogelijkheid om hun medicijnen ‘om de hoek', bij X vof af te halen, is onvoldoende om dit als een – door X vof afdwingbare- in natura verleende dienst te kunnen aanmerken. Het hoger beroep van de inspecteur is ook voor het overige ongegrond.
Lees ook het thema Recht op aftrek van de btw; wanneer en hoeveel?
Wetsartikelen:
Datum: 13-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:783 Editie: 23 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00091 en 17/00092 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/848 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Verzendrapport inzake mrb-rekening volstaat als bewijs voor boete
Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur – door middel van overlegging van het verzendrapport – het bewijs heeft geleverd van verzending van de rekening aan het juiste adres.
Aan de heer X is in 2015 een verzuimboete opgelegd van € 158 wegens het niet tijdig betalen van € 202 motorrijtuigenbelasting. Volgens de inspecteur is namelijk sprake van een tweede of volgend verzuim. X stelt dat hij de betreffende rekening nooit heeft ontvangen. Volgens Rechtbank Noord-Holland moet de belastingplichtige in kennis zijn gesteld van de uiterste betaaldatum alvorens hem na het verstrijken daarvan een verzuimboete kan worden opgelegd (zie par. 33 onderdeel 1, tweede alinea BBBB). De wet vereist weliswaar niet dat de belastingplichtige eerst middels een rekening in de gelegenheid moet worden gesteld de belasting te betalen alvorens tot naheffing kan worden overgegaan, maar voor wat betreft de boete ligt dit anders. De inspecteur overlegt in hoger beroep een verzendrapport van de betreffende rekening.
Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur – door middel van overlegging van het verzendrapport – het bewijs heeft geleverd van verzending van de rekening aan het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41.882, V-N 2006/65.5). Met hetgeen X ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd – zoals zijn algemene stelling dat bij verzending per niet-aangetekende post soms stukken zoekraken, gevolgd door zijn opmerking dat de postbezorging bij hem goed gaat omdat hij in een vrijstaand huis met een afzonderlijke brievenbus woont, heeft X het bewijsvermoeden van de ontvangst of aanbieding van de rekening op zijn adres niet ontzenuwd. Conform het standpunt van de inspecteur wordt de boete alsnog verminderd tot € 52 (zie Besluit 1 september 2016, nr. BLKB 2016-139338, V-N 2016/46.17.18). Het beroep van de inspecteur is gegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 22-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:968 Editie: 23 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00106 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/847 Wetsartikelen: Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 2012, 33 , Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, 37 - Exploitatie (hotel)vastgoed is geen materiële onderneming
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de bv geen materiële onderneming exploiteert. Het vastgoed wordt namelijk verhuurd en het is voorts geen omvangrijke portefeuille.
Mevrouw D schenkt in 2015 aan haar dochter X, belanghebbende, één aandeel in het kapitaal van een bv. In geschil is of deze bv in materiële zin een onderneming exploiteert, zodat de SW-bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing is. Haar feitelijke activiteiten bestaan uit de verhuur van twee vastgoedcomplexen tegen geïndexeerde huurprijzen. Het betreft een hotel, alsmede een nabijgelegen (woon)pand, waarvan D zelf de tweede verdieping bewoont.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de bv geen materiële onderneming exploiteert. Het vastgoed wordt namelijk verhuurd en het is voorts geen omvangrijke portefeuille. Weliswaar is vanwege het noodzakelijke onderhoud een netwerk van dienstverrichters opgebouwd, maar dat is inherent aan normaal vermogensbeheer. Het maakt niet uit dat het hotel tot 2000 via een dochter-bv zelf werd geëxploiteerd. Het is daarmee geen verplicht ondernemingsvermogen gebleven. Met betrekking tot de waarde wordt overwogen dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de totale waarde van de complexen € 16.785.000 (€ 32.000 per aandeel) is in plaats van € 12.550.000 (€ 24.523 per aandeel) die X voorstaat. Het beroep van X is ongegrond, met dien verstande dat zij vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wel een immateriële schadevergoeding krijgt van € 500, alsmede een proceskostenvergoeding van € 501.
Wetsartikelen:
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:3122 Editie: 23 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 16 _ 4456 Rubriek: Schenk- en erfbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/846 Wetsartikelen: Successiewet 1956, 35b - Snel laat meerdere vormen van vliegbelasting onderzoeken
Staatssecretaris Snel van Financiën laat momenteel drie vormen van vliegbelasting onderzoeken: een Europese route (spoor 1), een heffing op basis van vervuiling en lawaai door de vliegtuigen (spoor 2) en een bedrag per ticket afhankelijk van de te reizen afstand (spoor 3). Dit antwoordt Snel op vragen van de leden Lodders en Remco Dijkstra (beiden VVD) naar aanleiding van het bericht ‘Alarm om haast vliegtaks'.
Parallelle uitwerking van deze sporen is noodzakelijk om een vorm van belasting op luchtvaart per 2021 te kunnen introduceren. Voor een ordentelijk wetgevingsproces is tijd nodig. Verder heeft ook de Belastingdienst voldoende tijd nodig om de wetgeving te implementeren.
In het regeerakkoord is afgesproken om een vorm van belasting op luchtvaart per 2021 te introduceren. Met een belasting op luchtvaart moet een opbrengst van € 200 miljoen worden gerealiseerd. Om te kunnen garanderen dat deze budgettaire afspraken worden gehaald, is het noodzakelijk om met de uitwerking van alle drie sporen te starten. Dat betekent dat het nodig is om ook capaciteit in te zetten voor de vormgeving van een nationale vliegbelasting die volgt uit spoor 2 of 3.
Snel zet in op een Europese vliegbelasting. Het voornemen is dan ook dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit geeft de nodige flexibiliteit. Indien in 2019 of 2020 blijkt dat beter kan worden gekozen voor een andere uitwerking, hoeft het wetsvoorstel niet in werking te treden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er pas op een later moment tot Europese afspraken wordt gekomen.
Datum: 19-04-2018 Editie: 23 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Milieuheffingen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/845 - Hof laat criteria uit circulaire in kader sectorindeling ten onrechte achterwege
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep in het kader van de sectorindeling premieheffing werknemersverzekeringen gegrond. Het hof heeft de criteria uit een circulaire van de voormalige Sociale Verzekeringsraad ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
X bv verzoekt tot herindeling van sector 3 (Bouwbedrijf) in sector 1 (Agrarisch bedrijf). De inspecteur wijst het verzoek bij beschikking af. Naar aanleiding van het bezwaar van X bv doet de inspecteur onderzoek naar haar bedrijfsactiviteiten. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in een rapport. Het bezwaar wordt vervolgens afgewezen. De inspecteur heeft aan die beslissing een circulaire van de voormalige Sociale Verzekeringsraad van 3 december 1992 (hierna: de circulaire) ten grondslag gelegd. Het beroep van X bv wordt gegrond verklaard. Het hof heeft onder meer geoordeeld dat de circulaire geen juridische grondslag heeft. Het rapport van de inspecteur is daarom ten onrechte gebaseerd op de criteria van de circulaire. De staatssecretaris komt in cassatie.
Volgens de Hoge Raad berust het oordeel van het hof dat de in de circulaire opgenomen criteria buiten beschouwing moeten blijven, op een onjuiste rechtsopvatting. Dit volgt uit de toelichting op de Regeling Wfsv (Stcrt. 2005, 242; hierna: de toelichting). In de toelichting is niet alleen verwezen naar de circulaire, maar is ook de inhoud van de in de circulaire opgenomen beleidsregels weergegeven. Het beroep in cassatie is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Wetsartikelen:
Datum: 20-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:628 Editie: 23 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/03370 Rubriek: Premieheffing Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/844 Wetsartikelen: Wet financiering sociale verzekeringen, 96 - Aansprakelijk gestelde bestuurder van naar Israël verplaatste vennootschap heeft disculpatiemogelijkheid
De Hoge Raad oordeelt dat X in beginsel alleen voor zijn eigen daden en nalatigheden aansprakelijk is te houden. X kan het van hem verlangde bewijs ook leveren door te bewijzen dat de verhaalsmogelijkheden zijn afgenomen door feiten die zijn gelegen buiten de sfeer van zijn optreden.
Belanghebbende, X, woont in Israël en wordt per 14 januari 2000 bestuurder van A bv. De aandelen van A bv zijn in handen van het Israëlische B Ltd. A bv investeert met name in de hotelbranche in Europa. In 1999 en 2000 verkoopt A bv het grootste deel van haar deelnemingen en verstrekt vervolgens leningen aan B Ltd. Begin 2000 bedraagt de lening aan B Ltd. ruim € 3,5 mln en eind 2000 ruim € 500 mln. Na het aantreden van X ontstaat het plan om A bv naar Israël te verhuizen, hetgeen uiteindelijk op 24 december 2002 geschiedt. A bv laat de aan haar opgelegde VPB-aanslagen 1999-2002 onbetaald. De inspecteur stelt X hier (deels) voor aansprakelijk, op grond van art. 41 IW 1990. Volgens de inspecteur is X namelijk een van de met de verplaatsing belaste personen. Hof Amsterdam is van mening dat X moet worden aangemerkt als een ‘met de verplaatsing belast persoon' in de zin van art. 41 lid 1 IW 1990. X is namelijk als (volledig bevoegde) bestuurder van de bv (mede)verantwoordelijk voor de met de zetelverplaatsing gepaard gaande feitelijke en juridische werkzaamheden. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X in beginsel alleen voor zijn eigen daden en nalatigheden aansprakelijk is te houden. Volgens de Hoge Raad kan X dan ook het van hem verlangde bewijs mede leveren door te bewijzen dat en in hoeverre de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger zijn afgenomen door feiten en omstandigheden die zijn gelegen buiten de sfeer van zijn optreden als met de zetelverplaatsing belaste persoon, en het niet voldaan zijn van de belastingschuld daarin zijn oorzaak vindt. De Hoge Raad stelt vervolgens vast dat het hof deze toets niet heeft aangelegd, en verwijst de zaak naar Hof Den Haag.
Wetsartikelen:
Datum: 20-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:506 Editie: 23 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/03039 Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/843 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 41 - Aanbieder van opslagruimte verhuurt onroerende zaak: geen recht op aftrek voorbelasting
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur de door X geleverde prestatie terecht heeft aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. De door X voor de opslag ter beschikking gestelde voorzieningen en het aanvullend dienstbetoon hebben namelijk geen toegevoegde waarde.
X exploiteert een opslagbedrijf. Ondernemers en particulieren kunnen tegen vergoeding (een deel van) containers van X huren om goederen in op te slaan. De openingstijden van het bedrijf zijn beperkt. X zorgt voor de bewaking, transportwagentjes in de opslagruimte, een bestelbus en een aanhangwagen. In de opslagruimte zijn geen aansluitingen voor elektriciteit. In geschil is of er sprake is van verhuur van een onroerende zaak, en of X recht heeft op aftrek van voorbelasting. Hof Den Haag oordeelt dat er sprake is van verhuur van een onroerende zaak, zodat X geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Het hof overweegt daarbij dat uit het karakter van de huurovereenkomst weliswaar blijkt dat de opslag van goederen het doel van het sluiten van de overeenkomst is, maar dat X daarin voorziet door een overeenkomst aan te bieden die recht geeft op het exclusieve gebruik van een afzonderlijke, afgebakende, ruimte. X gaat in cassatie. Hij is van mening dat goederen worden opslagen.
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur de door X geleverde prestatie terecht heeft aangemerkt als de verhuur van een onroerende zaak. Volgens de Hoge Raad hebben de door X voor de opslag ter beschikking gestelde voorzieningen en het aanvullend dienstbetoon geen toegevoegde waarde voor het ter beschikking stellen van een onroerende zaak. De btw-naheffingsaanslag blijft in stand.
Lees ook het thema Recht op aftrek van de btw; wanneer en hoeveel?
Wetsartikelen:
Datum: 20-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:634 Editie: 23 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 16/03303 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/842 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 11 , Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Rechter heeft geen oplossing voor 'vestzak, broekzak'-probleem
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de aanvullende uitkeringen wegens hulpbehoevendheid terecht in de IB-heffing worden betrokken en dat zij dus ook onderdeel uitmaken van het verzamelinkomen.
Mevrouw X is bedlegerig door een bindweefselaandoening, reuma en de ziekte van Crohn en heeft dagelijks intensieve zorg nodig. Vanwege haar arbeidsongeschiktheid krijgt X uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Deze uitkeringen worden wegens hulpbehoevendheid verhoogd tot 100% van het dagloon. in geschil of deze aanvullingen in 2015 zijn belast in de IB-sfeer. De Nationale Ombudsman concludeert in zijn rapport 'Vestzak, broekzak?' dat er een structurele oplossing voor het probleem van X moet komen, desnoods als uitzondering op de regel.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de aanvullingen wegens hulpbehoevendheid terecht in de heffing worden betrokken en dat zij dus ook onderdeel uitmaken van het verzamelinkomen. X stelt vergeefs dat door dit laatste de zorg-, en huurtoeslag, het kindgebonden budget lager wordt, de bijzondere bijstand en kwijtscheldingsregelingen vervallen en dat haar eigen bijdrage voor rechtsbijstand te hoog wordt. Wellicht kunnen de bevoegde instanties – mede in combinatie met wat in de onderhavige uitspraak is opgenomen – alsnog een structurele oplossing bieden. Meer dan het nogmaals in die zin onder de aandacht brengen, kan niet worden gedaan. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 11-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1614 Editie: 23 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 5512 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Inkomstenbelasting , Toeslagen en zorgverzekeringswet Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/841 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.104 - Omkering bewijslast koppelen aan frequentie btw-aangiften
Rechtbank Gelderland oordeelt dat ten aanzien van de btw-naheffing voor ieder kwartaal afzonderlijk moet worden vastgesteld of de bewijslast kan worden omgekeerd en verzwaard, ook al is sprake van slechts één naheffingsaanslag.
Belanghebbende, X bv, is actief in de ICT-sector. Haar bestuurder en algemeen directeur is de heer A. In 2010 worden alle aandelen in X bv gehouden door mevrouw F, de toenmalige echtgenote van A. Vanaf 2009 verricht A werkzaamheden voor een zakenrelatie en diens bv. Volgens A was hij toen in dienstbetrekking. De inspecteur stelt echter dat X bv hem uitleende en daartoe management fees ontving. De inspecteur baseert dit op facturen van X bv die bij de belastingadviseur van de zakenrelatie zijn aangetroffen. In geschil zijn de btw-naheffingsaanslag en de VPB-navorderingsaanslag over 2010, alsmede de vergrijpboetes.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat ten aanzien van de btw-naheffing voor ieder kwartaal afzonderlijk moet worden vastgesteld of de bewijslast kan worden omgekeerd en verzwaard, ook al is sprake van slechts één naheffingsaanslag. Met betrekking tot het vierde kwartaal is niet aannemelijk dat een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag niet is aangegeven. De bewijslast ten aanzien van de VPB-navordering moet worden omgekeerd en verzwaard, aangezien X bv geen aangifte heeft gedaan. Verder oordeelt de rechtbank dat zowel de naheffing als de navordering zijn gebaseerd op redelijke schattingen. De btw-boete wegens opzet wordt gematigd tot € 7.500, omdat niet alle betreffende facturen van X bv daadwerkelijk zijn aangetroffen. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn met 17 maanden wordt deze boete nog eens met 15% gematigd tot € 6.375. De VPB-boete wegens grove schuld wordt vernietigd, aangezien opzet grove schuld uitsluit. X bv wist namelijk dat zij ten onrechte geen aangifte deed. De beroepen van X bv zijn deels gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Datum: 11-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1623 Editie: 23 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 16 _ 3530 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Omzetbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/840 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 27e , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67e , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67f - Ook koerslijst mogelijk bij BPM-aangifte van jonge exclusieve auto
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de algemeen toegepaste koerslijsten ook goed bruikbaar zijn voor auto's die na de datum van eerste toelating minder dan een half jaar oud zijn.
X bv handelt in auto's uit het luxere segment van Mercedes, BMW, Audi en Porsche, die grotendeels in of via Duitsland worden ingekocht. X bv mag per maand BPM-aangifte doen. Ten aanzien van veertien auto's zijn na een boekenonderzoek naheffingsaanslagen opgelegd. Bij de aangiften is onder meer gebruik gemaakt van koerslijsten. Volgens de inspecteur kunnen voor jonge exclusieve auto's nog geen koerslijsten bestaan. Vier auto's zijn volgens de inspecteur bovendien nog nieuw, omdat geen sprake is geweest van "regulier particulier gebruik".
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de algemeen toegepaste koerslijsten ook goed bruikbaar zijn voor auto's die na de datum van eerste toelating minder dan een half jaar oud zijn (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 30 mei 2017, nr. 15/00515, waarbij de Staatssecretaris uitdrukkelijk heeft afgezien van cassatie, V-N 2017/41.20). Verder oordeelt de rechtbank dat geen van de vier auto's kan worden aangemerkt als nieuw. Een feitelijk gebruikte auto met rond 3.000 km's op de teller en/of gebruikssporen zal door een koper niet als nieuw worden beschouwd. De vraag hoe de km's en de gebruikssporen tot stand zijn gekomen, is voor een gemiddelde koper niet van belang. De naheffing is dus ook voor overige onterecht. De beroepen van X bv zijn gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Datum: 11-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1630 Editie: 23 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 16 _ 3447 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/839 Wetsartikelen: Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, 10 - Onderzoek naar alternatief voor BSN als btw-identificatienummer
De Staatssecretaris van Financiën staat open voor een btw-identificatienummer dat niet meer het burgerservicenummer (BSN) bevat. Een andere vormgeving heeft echter een grote impact, mede gelet op de historie van het nummergebruik bij de overheid. De mogelijkheden op dit gebied worden op dit moment onderzocht. Voor de zomer van 2018 wordt de Tweede kamer hierover geïnformeerd. Dit antwoordt de staatssecretaris op Kamervragen van de leden Van der Molen en Omtzigt (beiden CDA) en Lodders (VVD).
De staatssecretaris meldt dat in de loop van de tijd het denken over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) veranderd is. Met de toename van het belang van privacy en de door de overheid in dit licht bepleite en gepraktiseerde omgang met het BSN, heeft de doorontwikkeling van het aanvankelijk fiscale identificatienummer tot BSN een andere lading gekregen. Door het toepasselijk worden van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) per 25 mei 2018 verandert er niets aan de wettelijke grondslag voor gebruik van het BSN en het btw-identificatienummer.
Het btw-identificatienummer bestaat uit de landcode NL, een RSIN/fiscaal nummer of BSN en een toevoeging van drie posities (B01 t/m B99). Voor ondernemers/natuurlijke personen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers), bevat het btw-identificatienummer het BSN.
Datum: 19-04-2018 Editie: 23 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/838 - Ook kosten van betekening bij dwanginvordering
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv in de gelegenheid was om kennis te nemen van de schuld en die te betalen voordat de kosten van het dwangbevel in rekening zouden worden gebracht.
Aan X bv wordt in december 2016 een pro forma naheffingsaanslag loonheffingen over 2011 met heffingsrente en boete opgelegd. Het totaalbedrag is € 595.081 en is direct invorderbaar. Op dezelfde dag is het dwangbevel betekend. De kosten hiervan zijn € 11.599, met dien verstande dat deze niet zijn verschuldigd als binnen twee dagen de belastingschuld wordt betaald. In geschil is of de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv in de gelegenheid was om kennis te nemen van de schuld en die te betalen voordat de kosten in rekening zouden worden gebracht (zie HR 5 december 2003, nr. 39241, V-N 2003/61.23). Weliswaar is het dwangbevel gelijktijdig met de aanslag uitgevaardigd, maar de kosten zijn onder opschortende voorwaarde in rekening gebracht. Het maakt ook niet uit dat de aanslag ter behoud van rechten is opgelegd en dat volgens de Leidraad invordering 2008 daarom ambtshalve uitstel van betaling moet worden verleend. Feitelijk staat namelijk vast dat geen uitstel is verleend en dat X bv dus in gebreke was. Voor zover X bv van mening is dat ten onrechte geen uitstel van betaling is verleend, moet zij zich tot de civiele rechter wenden. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1661 Editie: 23 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 2264 Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/837 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 10 , Kostenwet invordering rijksbelastingen, 1 - Gemeente heeft volgens A-G HvJ EU recht op aftrek voorbelasting na functiewijziging dorpshuis
Advocaat-generaal Kokott concludeert dat de gemeente alsnog recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Recht op aftrek bestaat namelijk ook als het investeringsgoed aanvankelijk wordt gebruikt voor doeleinden die niet aan de btw-heffing zijn onderworpen.
De Poolse gemeente Ryjewo laat een dorpshuis bouwen, dat voor overheidsdoeleinden wordt gebruikt. Alhoewel de gemeente geregistreerd staat als btw-plichtige, brengt zij de voorbelasting niet in aftrek, omdat het dorpshuis niet voor belastbare handelingen wordt gebruikt. Vier jaren na de voltooiing van het dorpshuis wordt het ook voor belastbare handelingen gebruikt. De gemeente is van mening dat zij alsnog recht heeft op gedeeltelijke aftrek van de voorbelasting die aan haar ter zake van de bouw in rekening is gebracht. De Poolse Belastingdienst weigert echter om btw terug te geven, omdat de aangeschafte goederen en diensten niet in het kader van een economische activiteit waren verworven. De Poolse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Advocaat-generaal Kokott concludeert dat de gemeente alsnog recht heeft op aftrek van de voorbelasting. Volgens de A-G bestaat er namelijk ook recht op aftrek van de voorbelasting wanneer het vervaardigde of verworven investeringsgoed aanvankelijk wordt gebruikt voor doeleinden die niet aan de btw-heffing zijn onderworpen, maar de aard van het gebruik van het investeringsgoed later wordt gewijzigd en het voortaan ook voor belastbare handelingen wordt gebruikt. De A-G merkt verder nog op dat niet van belang is dat het investeringsgoed zowel voor belastbare als niet-belastbare handelingen wordt gebruikt.
Lees ook het thema Recht op aftrek van de btw; hoeveel en wanneer en hoeveel?
Datum: 19-04-2018 Editie: 23 april Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal) Nummer: C-140/17 Rubriek: Europees belastingrecht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/836 - Te laat ingeleverde btw-lijst is geen reden om btw-vrijstelling te weigeren
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Oostenrijk in strijd met het EU-recht handelt door de btw-vrijstelling bij driehoekstransacties te onthouden aan Firma Hans Bühler. Het feit dat Firma Hans Bühler de btw-lijst te laat heeft ingeleverd, is hiervoor onvoldoende.
Firma Hans Bühler KG exploiteert in Duitsland een productie- en handelsonderneming. Zij is daar ook voor btw-doeleinden geïdentificeerd. Omdat zij van plan is om in Oostenrijk een bedrijfszetel op te richten, is Firma Hans Bühler van oktober 2012 tot april 2013 ook in Oostenrijk voor de btw geïdentificeerd. In deze periode koopt Firma Hans Bühler producten van in Duitsland gevestigde leveranciers. Zij verkoopt deze producten door aan een in Tsjechië gevestigde afnemer, die daar ook voor btw-doeleinden is geïdentificeerd. De goederen worden door de Duitse leveranciers rechtstreeks naar de Tsjechische afnemer vervoerd. Firma Hans Bühler gebruikt voor deze transacties uitsluitend haar Oostenrijkse btw-identificatienummer. De Oostenrijkse Belastingdienst is van mening dat de transacties tussen de Duitse leveranciers en Firma Hans Bühler als intracommunautaire verwervingen in Oostenrijk aan de btw-heffing moeten worden onderworpen. Volgens de Oostenrijkse Belastingdienst is er namelijk sprake van ‘mislukte' driehoekstransacties, omdat Firma Hans Bühler niet aantoont dat zij aan haar aangifteverplichtingen voldoet en niet aantoont dat over de transactie bij de uiteindelijke verwerving in Tsjechië wel degelijk btw wordt geheven. De Oostenrijkse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Oostenrijk in strijd met het EU-recht handelt door de btw-vrijstelling bij driehoekstransacties te onthouden aan Firma Hans Bühler. Volgens het Hof van Justitie EU rechtvaardigt het feit dat Firma Hans Bühler de btw-lijst te laat heeft ingeleverd dit namelijk niet.
Datum: 30-11-2017 ECLI: ECLI:EU:C:2017:930 Editie: 23 april Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal) Nummer: C-580/16 Rubriek: Europees belastingrecht , Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/835 - Toerist die feitelijk verblijf houdt kan geen bezwaar maken tegen dagtoeristenbelasting
Hof Amsterdam stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de gemeente het bezwaar van X tegen de dagtoeristenbelasting terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat X niet belastingplichtig is voor deze belasting. De rechtbank had het beroep van X echter ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk.
Belanghebbende, X, bezoekt op 27 oktober 2016 de gemeente Marken. Hij parkeert zijn auto op een parkeerterrein waar hij bij de betaalautomaat een bedrag van € 5,65 voldoet. Dit bedrag bestaat uit € 4 aan parkeerbelasting en driemaal € 0,55 aan dagtoeristenbelasting. X dient bij de heffingsambtenaar een bezwaar in tegen de dagtoeristenbelasting. In geschil is of de heffingsambtenaar dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat toeristen zoals X geen bezwaar en beroep kunnen instellen tegen de toeristenbelasting die aan hen in rekening wordt gebracht. X is nl. geen belanghebbende bij de aanslag dagtoerismebelasting. De exploitant van het parkeerterrein is in dezen de belanghebbende. De rechtbank verklaart het beroep van X niet-ontvankelijk.
Hof Amsterdam stemt in met het oordeel van de rechtbank dat de gemeente het bezwaar van X tegen de dagtoeristenbelasting terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit omdat X niet belastingplichtig is voor deze belasting. De rechtbank had het beroep van X echter ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk. Er is volgens het hof sprake van een kennelijke en evidente vergissing van de rechtbank van minimale omvang. Een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep, dat wel gegrond is, acht het hof niet opportuun.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Datum: 08-03-2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:1284 Editie: 20 april Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 17/00288 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:75 , Algemene wet inzake rijksbelastingen, 26a , Gemeentewet, 224 - Geen boetes als aanvraag faillissement betalingsverzuim uitlokt
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv vanwege de aanvraag van het faillissement door de ontvanger er terecht voor heeft gekozen om alle steunvorderingen in plaats van de belastingen te betalen.
Aan X bv wordt in december 2016 een pro forma naheffingsaanslag loonheffingen over 2011 met heffingsrente en boete opgelegd. Het totaalbedrag is € 595.081 en is direct invorderbaar. Eind januari 2017 doet X bv een concreet betalingsvoorstel aan de ontvanger. De ontvanger wijst niet alleen het voorstel af, maar kondigt ook aan dat hij haar faillissement zal aanvragen. In geschil is of terecht verzuimboetes zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van btw en loonheffingen.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv vanwege de aanvraag van het faillissement er terecht voor heeft gekozen om alle steunvorderingen in plaats van de belastingen te betalen. Het is dus de Belastingdienst zelf, in de persoon van de ontvanger, die met de aanvraag van het faillissement heeft bewerkstelligd dat X bv deze keuze maakt. Deze keuze is in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk en heeft uiteindelijk ook geleid tot afwijzing van het faillissementsverzoek. Het opleggen van boetes is niet passend en geboden en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepen van X bv zijn gegrond.
Lees ook het thema Verzuim- en vergrijpboetes: Een kwestie van verschil
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1660 Editie: 20 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 4747ev Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht , Fiscaal ondernemingsrecht , Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/833 Wetsartikelen: Algemene wet inzake rijksbelastingen, 67a , Invorderingswet 1990, 10 - Eigenaar van pand waar arbeidsmigranten zijn gehuisvest is belastingplichtig voor toeristenbelasting
Hof 's-Hertogenbosch is met de rechtbank van oordeel dat de gemeente X bv terecht als belastingplichtige voor de toeristenbelasting heeft aangemerkt.
Belanghebbende, X bv, verhuurt ruimtes aan uitzendbureaus voor de huisvestiging van door de uitzendbureaus te werk gestelde arbeidsmigranten. Met de gemeente heeft X bv afgesproken dat zij ervoor zorgt dat op het terrein permanent een beheerder aanwezig is. In geschil is of de gemeente X bv terecht heeft aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting. X bv stelt dat niet zij, maar de uitzendbureaus belastingplichtig zijn. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X terecht is aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting.
Hof 's-Hertogenbosch is met de rechtbank van oordeel dat de gemeente X bv terecht als belastingplichtige voor de toeristenbelasting heeft aangemerkt. Het hof oordeelt dat uit de taken van de beheerder, die in dienst is bij X bv, alsmede uit het, naast het ter beschikking stellen van bedden aanvullende dienstbetoon door X bv, volgt dat X bv aan te merken is als degene die gelegenheid biedt tot verblijf tegen vergoeding als bedoeld in de Verordening en de Gemeentewet. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 16-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:682 Editie: 20 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 16/03784 , 16/03785 , 16/03786 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Wetsartikelen: Gemeentewet, 224 - Gebruik van water geeft geen recht op korting rioolheffing
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij met het bijvullen en verversen van de vijver en het sproeien van de tuin in aanmerking komt voor een korting op de rioolheffing.
Belanghebbende, X, is het niet eens met een aanslag rioolheffing. De gemeente heft rioolheffing in één heffing zowel voor huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater als voor hemelwater. De maatstaf van heffing is gerelateerd aan het aantal kuubs leidingwater en grondwater dat naar het perceel is toegevoerd of opgepompt en dus alleen gerelateerd aan het aantal kubieke meters huishoudelijk afvalwater. Als ten minste 20% daarvan niet als afvalwater is of wordt afgevoerd, geldt een vast (lager) tarief.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat hij met het bijvullen en verversen van de vijver en het sproeien van de tuin in aanmerking komt voor een korting op de rioolheffing. Deze korting geldt alleen als 20% van het toegevoerde water niet wordt afgevoerd op het riool. De rechtbank acht het, gelet op de bedoeling van de gemeenteraad om de kosten van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater als hemelwater te verhalen en de achterliggende bedoeling van de regeling, niet aannemelijk dat bedoeld is dat water dat wordt afgevoerd op het hemelwatersysteem van de gemeente meetelt voor de bepaling van de 20%. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uit de vijver verdampte water en het door de planten opgenomen water samen ten minste 20% van het totaal beslaan. De korting geldt dus niet.
Wetsartikelen:
Datum: 12-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1664 Editie: 20 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 4507 Rubriek: Belastingen van lagere overheden Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/831 Wetsartikelen: Gemeentewet, 228a - Door liquiditeitsproblemen bij opdrachtgever was duidelijk dat geen loonheffing werd ingehouden
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X de loonheffing niet kan verrekenen, omdat er geen loonheffing is ingehouden. X was er namelijk van op de hoogte dat G liquiditeitsproblemen had, en dat er geen geld was om de loonheffing af te dragen.
Belanghebbende, X, is bestuurder en directeur van E bv. De aandelen in E bv worden gehouden door de ex van X. In 2009 komt X in contact met G, die een ICT-onderneming drijft. X en G komen overeen dat X werkzaamheden voor G gaat verrichten. In zijn IB-aangifte 2010 neemt X een loon van € 61.249 in aanmerking en € 21.427 aan ingehouden loonheffing. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag op aan X. Volgens de inspecteur is er helemaal geen sprake geweest van een dienstbetrekking tussen X en G. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat E bv facturen aan G heeft uitgereikt in verband met de werkzaamheden die X heeft verricht. Volgens de inspecteur heeft X derhalve ROW genoten, en is de loonheffing niet verrekenbaar.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X de loonheffing niet kan verrekenen, omdat er geen loonheffing is ingehouden. De rechtbank overweegt verder dat X er van op de hoogte was dat G liquiditeitsproblemen had, en dat er geen geld was om de loonheffing af te dragen. Ook waren de salarisstroken die X heeft ontvangen, dan wel ingezien, niet correct. X ontving namelijk wisselende (ronde) bedragen en hij heeft maar twee salarisstroken ontvangen, die onderling niet aansloten en ook niet overeenkwamen met de feitelijke ontvangsten. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Datum: 11-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1625 Editie: 19 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 16 _ 4476 Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 9.2 , Wet op de loonbelasting 1964, 27 - Nederland en Zwitserland sluiten nieuwe overeenkomst inzake FBI, FCP en SICAV
Nederland en Zwitserland sluiten nieuwe overeenkomst inzake FBI, FCP en SICAV
De bevoegde autoriteiten van Nederland en Zwitserland hebben een nieuwe overeenkomst gesloten over de fiscale behandeling van de Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (FBI) en het Zwitserse Fonds Commun de Placement (FCP) en de Société d'Invertissement a Capital Varable (SICAV). Deze overeenkomst vervangt de overeenkomst die in maart 2016 ondertekend is.
De onderhavige overeenkomst is in Nederland goedgekeurd op 12 maart 2018 en in Zwitserland op 21 maart 2018.
Datum: 18-04-2018 Editie: 19 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/829 - Wob-besluit inzake uitdelingsproblematiek bij rekening-courant
De Staatssecretaris van Financiën heeft een Wob-verzoek ontvangen tot openbaarmaking van een memo inzake uitdelingsproblematiek met betrekking tot de rekening courant. Omdat dit memo nog in het conceptstadium verkeert, maakt de staatssecretaris dit memo niet openbaar.
Bij het Wob-besluit van 22 februari 2017 met kenmerk 2017-0000023352 heeft de Staatssecretaris van Financiën het memo Rekening courant openbaar gemaakt. In dit memo wordt aangekondigd dat er een nadere notitie van een kennisgroep komt waarin wordt ingegaan op de ‘normale' uitdelingsproblematiek met betrekking tot de rekening courant. Aan de staatssecretaris is nu in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur het verzoek gedaan om dit document openbaar te maken. Dit concept blijkt echter nog in de conceptfase te verkeren. De staatssecretaris wijst het verzoek af omdat hij conceptversies niet openbaar maakt. Die moeten nl. beschouwd worden als "persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad" en die vallen onder het bereik van art. 11 Wob.
Datum: 19-03-2018 Editie: 19 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Inkomstenbelasting , Vennootschapsbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/828 - Wob-verzoek inzake dividendbelasting
De Minister van Financiën honoreert niet een Wob-verzoek betreffende de openbaarmaking van informatie over de dividendbelasting.
Aan de Minister van Financiën is in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur het verzoek gedaan om in het licht van het voornemen om de dividendbelasting af te schaffen de volgende documenten uit de periode vanaf 2016 openbaar te maken:
- interne stukken over de opbrengst van de dividendbelasting, functie van de dividendbelasting en fiscale beleidsaspecten van de dividendbelasting, inclusief afschaffing van de dividendbelasting, en
- interne stukken over de invoering van een bronbelasting op uitgaande dividenden naar ‘low tax jurisdictions' (zoals gedefinieerd in het Rapport werkgroep Fiscaliteit ten behoeve van de Studiegroep Duurzame Groei van juli 2016) en/of naar ‘non-coopertive jurisdictions' (zoals o.a. gedefinieerd in het rapport van de Gedragscodegroep van 12 juni 2017, doc. no. 10047/17).
Na een inventarisatie zijn 29 documenten gevonden die beantwoorden aan het verzoek.
Na beoordeling van de documenten aan de hand van het toetsingskader van de Wob heeft de minister echter besloten om de documenten niet openbaar te maken. Hij stelt dat de desbetreffende documenten als volgt gecategoriseerd kunnen worden:
- ambtelijke notities en adviezen (eventueel met bijlagen) die voor de minister en/of de staatssecretaris zijn opgesteld ten behoeve van de voorbereiding van besprekingen met externen en debatten met de Kamer;
- e-mails en andere interne stukken die tussen ambtenaren zijn gewisseld;
- ambtelijke stukken die ten behoeve van de kabinetsinformatie zijn opgesteld.
De onder A tot en met C bedoelde documenten bestaan volgens de minister vrijwel volledig uit persoonlijke beleidsopvattingen of feiten die daarmee zodanig zijn verweven dat die niet van de opvattingen kunnen worden gescheiden. Dat soort documenten wordt op grond van de Wob niet openbaar gemaakt.
Datum: 16-03-2018 Editie: 19 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Dividendbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/827 - Omdat grondstaffels niet zijn overgelegd, maakt gemeente WOZ-waarde niet aannemelijk
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente de WOZ-waarde van de woonboerderij van X niet aannemelijk heeft gemaakt, nu zij de gebruikte grondstaffels niet heeft overgelegd.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een woonboerderij uit 1905 in de gemeente Boxmeer. X bepleit verlaging van de WOZ-waarde 2016 van € 195.000 naar € 175.000.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de gemeente de WOZ-waarde van de woonboerderij van X niet aannemelijk heeft gemaakt, nu zij de gebruikte grondstaffels niet heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de woning is gelegen in Sambeek en dat de vergelijkingsobjecten in Overloon, Sambeek en Maashees zijn gelegen. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat voor deze woonkernen sprake is van verschillende grondstaffels, maar heeft deze grondstaffels niet overgelegd. Uit de waardematrix blijkt echter dat er voor wat betreft de grondwaarden relevante verschillen zijn, die deels kunnen zijn ontstaan door verschillende perceelgroottes, maar ook deels kunnen zijn ontstaan doordat verschillende grondstaffels zijn gebruikt. De grondstaffels die behoren bij de verschillende woonkernen kunnen daarom in dit verband van belang zijn. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar desgevraagd evenmin duidelijkheid verschaft over de grondstaffels en de wijze waarop die zijn toegepast. De heffingsambtenaar voldoet niet aan de bewijslast. De rechtbank stelt de waarde in goede justitie vast op € 185.000.
Datum: 26-01-2018 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2018:357 Editie: 19 april Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: SHE 17/77 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/826 - Rechtbank ziet geen mogelijkheid om object zelf juist af te bakenen
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de belastingrechter de objectafbakening ambtshalve moet toetsen, dus ook als hier tussen partijen geen verschil van mening over bestaat. In dit geval oordeelt de rechtbank dat het cultureel centrum en het tehuis geen samenstel vormen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het object zelf juist af te bakenen.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een gebouw met daarin een cultureel centrum en een gezinsvervangend tehuis. In geschil zijn de WOZ-waarde 2016 en de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting OZB.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de belastingrechter de objectafbakening ambtshalve moet toetsen, dus ook als hier tussen partijen geen verschil van mening over bestaat. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van Hof Den Haag van 14 januari 2015, nr. 14/00343, Belastingblad 2015/107 die in cassatie door de Hoge Raad is bevestigd (HR 5 juni 2016, nr. 15/00850, V-N 2015/29.28). De rechtbank oordeelt dat het cultureel centrum en het tehuis geen samenstel vormen. Het centrum heeft twee ingangen en het tehuis één. Alle ingangen kunnen afzonderlijk worden afgesloten en het centrum en tehuis bevinden zich in een afzonderlijk gedeelte van het gebouw. Beide hebben een eigen meterkast, een eigen rioolaansluiting en een eigen keuken. Oorspronkelijk was het idee vanuit het antroposofische gedachtegoed van X om een plek te creëren waarbij de bewoners van het tehuis zouden werken in het centrum. Dit is echter niet altijd het geval. Daarnaast wordt het centrum ook aan externe partijen verhuurd. Gelet op deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van een samenstel, maar van twee zelfstandige objecten. De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om bij de nieuwe afbakening te beoordelen welke heffingsmaatstaf voor de aanslag OZB moet worden aangehouden. De rechtbank besluit daarom de aanslag en de WOZ-beschikking te vernietigen.
Datum: 31-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:2618 Editie: 19 april Instantie: Rechtbank Rotterdam Nummer: ROT 17/1297 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/825 - Overleg met België over hooglerarenbepaling belastingverdrag
Het is inmiddels Nederlands verdragsbeleid om niet meer te streven naar de opname van een ‘hooglerarenbepaling' in een belastingverdrag. In verdragsonderhandelingen met België over het nieuwe belastingverdrag is deze bepaling daarom aan de orde gesteld. Dit antwoordt staatssecretaris Snel van Financiën op Kamervragen van de leden Van Weyenberg en Van Meenen (beiden D66).
Volgens de staatssecretaris is het doel van de hooglerarenbepaling het verminderen van administratieve lasten, maar wordt dit vaak niet gehaald. Deze verdragsbepaling bepaalt dat een (hoog)leraar die in een van beide landen woont en in het andere land werkt, de eerste twee jaar in de woonstaat belasting blijft betalen. Ook andere beroepen kunnen met een dergelijke discoördinatie tussen de belasting- en premieheffing te maken krijgen. Genoemd worden onder andere telewerkers, zelfstandigen en werknemers in het internationaal beroepsgoederenverkeer.
Datum: 17-04-2018 Editie: 18 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/824 - Voldoening aan duurzaamheidsvereisten maakt van woning geen energiecentrale
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de woning niet in zijn geheel is aan te merken als een energiecentrale. Volgens de rechtbank hebben X en Y namelijk een woning gebouwd om in te wonen. Er bestaat dan ook geen recht op volledige aftrek van de btw-voorbelasting.
X is dga van C bv. Belanghebbenden, X en zijn vrouw Y, kopen in 2015 een perceel bouwgrond waar zij een woning op laten bouwen. Op het dak van de woning laten zij zonnepanelen installeren. X en Y verhuren een werkkamer in de woning aan C bv. De werkkamer beslaat 9,4% van de woning. Ter zake van deze verhuur wordt geopteerd voor belaste verhuur. X en Y maken bezwaar tegen de btw-teruggaafbeschikking. Volgens X en Y bestaat namelijk recht op een teruggaaf van € 157.721 in plaats van € 14.226. Zij stellen daarbij dat het gehele nieuwgebouwde pand ten dienste staat van en bestemd is voor de opwekking van energie.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de woning niet in zijn geheel is aan te merken als een energiecentrale. Volgens de rechtbank hebben X en Y namelijk een woning gebouwd om in te wonen. Dat zij van de gemeente moesten voldoen aan duurzaamheidsvereisten, die zij onder meer hebben ingevuld door zonnepanelen op het dak van de woning te plaatsen, maakt van de woning geen energiecentrale. Ook acht de rechtbank daarbij niet van belang dat het exploiteren van de zonnepanelen btw-ondernemerschap oplevert. De rechtbank volgt vervolgens de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017, nr. 16/01522 (V-N 2018/11.1.4), waarin het hof oordeelt dat het dak van de woning, dat eerst alleen ten dienste stond van de woning, door de plaatsing van zonnepanelen ook een zakelijke functie heeft verkregen voor de zonnepanelenonderneming. De rechtbank verleent een aanvullende aftrek van 3,1%, waardoor de totale aftrek uitkomt op 12,5% (9,4% + 3,1%).
Lees ook thema Recht op aftrek van de btw; wanneer en hoeveel?
Wetsartikelen:
Datum: 09-04-2018 ECLI: ECLI:NL:RBGEL:2018:1612 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Gelderland Nummer: AWB - 17 _ 2528 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/823 Wetsartikelen: Wet op de omzetbelasting 1968, 15 - Geen recht op aanvullende uitnamen uit btw-compensatiefonds voor bouw sporthal
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan een individuele derde. De gemeente heeft dan geen recht op aanvullende uitnamen uit het btw-compensatiefonds.
De gemeente Nissewaard brengt de btw die haar in rekening is gebracht voor de bouw van een sporthal in aftrek. De sporthal wordt verhuurd aan een basisschool. De inspecteur heft de btw na, omdat de gemeente geen btw-ondernemer is ter zake van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan de basisschool. De gemeente legt zich hierbij neer, maar stelt vervolgens dat zij recht heeft op aanvullende uitnamen uit het btw-compensatiefonds voor de btw die aan haar in rekening is gebracht voor de bouw van de sporthal. De gemeente stelt zich daarbij op het standpunt dat bij de terbeschikkingstelling van de sporthal aan de basisschool sprake is van een terbeschikkingstelling aan de collectiviteit van (jeugdige) inwoners van de gemeente, met als achterliggend doel het stimuleren en bevorderen van de lichamelijke beweging en gezondheid van kinderen. De inspecteur honoreert het verzoek van de gemeente niet. Hij is namelijk van mening dat er sprake is van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan een of meer individuele derden, te weten de basisschool.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat er sprake is van de terbeschikkingstelling van de sporthal aan een individuele derde. De gemeente heeft dan geen recht op aanvullende uitnamen uit het btw-compensatiefonds. De rechtbank wijst er daarbij op dat de gemeente de sporthal aan de basisschool ter beschikking stelt, dat de basisschool geen recht op aftrek van voorbelasting zou hebben gehad als zij de kosten van de sporthal zelf zou hebben gedragen, en dat de basisschool de sporthal gebruikt voor het verzorgen van het bewegingsonderwijs ten behoeve van haar leerlingen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Datum: 12-12-2017 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2017:15972 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Den Haag Nummer: AWB - 16 _ 6260 Rubriek: Omzetbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/822 - Door regelmatig verblijf van studerende neef in woning diplomaat is woning geen eigen woning meer
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de woning van X geen eigen woning meer is. De woning is namelijk ter beschikking gesteld aan C, een derde.
Belanghebbende, X, is diplomaat. Hij beschikt in Nederland over een eigen woning. In november 2009 wordt X uitgezonden, waarbij hij wordt begeleid door zijn echtgenote. A en B, de dochters van X, blijven in de woning wonen. C, een neef van X, verblijft sinds september 2009, in verband met zijn studie, wel eens in de woning. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte 2012 van X, en legt navorderingsaanslagen op voor de jaren 2010 en 2011. Volgens de inspecteur is de woning van X in die jaren namelijk geen eigen woning meer omdat de woning ter beschikking is gesteld aan C. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de woning van X geen eigen woning meer is. Volgens de rechtbank is de woning namelijk ter beschikking gesteld aan C. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2012, nr. 11/04685 (BNB 2013/82). Volgens de rechtbank behoort C niet tot het huishouden van X, en moet hij als een derde worden aangemerkt. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat C niet tot het huishouden van X behoort, en dus moet worden aangemerkt als een derde. Vervolgens stelt het hof vast dat C over de woning heeft beschikt. X heeft C namelijk toestemming gegeven voor het gebruik van de woning, en er is volgens het hof sprake van meer dan incidenteel logeren. Het hof merkt daarbij op dat de aanwezigheid van C, vanwege zijn studie, een regelmatig en structureel karakter heeft. Het hof acht verder niet van belang dat C ook al voor de uitzending van X gebruik maakte van de woning, dat C voor het gebruik van de woning geen vergoeding is gevraagd en dat X ook zelf gebruik kon maken van de woning als hij tijdelijk in Nederland verbleef. Ook wordt niet van belang geacht dat de woning grotendeels door de dochters werd gebruikt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Datum: 16-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:680 Editie: 18 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 16/00436 , 16/00437 , 16/00438 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/821 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.111 - Directeur van Limited is hoofdelijk aansprakelijk voor belastingschuld van cv
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de heer X gelet op de in het buitenlandse handelsregister opgenomen bevoegdheid wezenlijke invloed had op de gedragingen van de Limited. Hij heeft dus als (indirecte) bestuurder van A cv te gelden.
Belanghebbende, de heer X, is manager c.q. company director van een Limited. De Limited is opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk en is niet in Nederland gevestigd. De Limited is oprichter en beherend vennoot van een in Nederland gevestigde commanditaire vennootschap (A cv). X is vanaf de oprichting van A cv de volledig gevolmachtigde. In geschil is of X door de ontvanger terecht voor € 10.371 hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven aanslagen loonheffing en de daarmee verband houdende rente, kosten en boetes van A cv.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X gelet op de in het buitenlandse handelsregister opgenomen bevoegdheid wezenlijke invloed had op de gedragingen van de Limited. Als 'company director' was X namelijk 'consented to act', terwijl onder ‘occupation' staat opgenomen ‘manager'. Hij heeft dus als (indirecte) bestuurder van A cv te gelden. X stelt vergeefs dat de in het handelsregister opgenomen informatie feitelijk onjuist is, aangezien dit niet is onderbouwd. Het maakt ook niet uit dat X zelf geen aandeelhouder van de Limited is. Het beroep van X is slechts gegrond, aangezien de aansprakelijkheid op voorstel van de ontvanger wordt verlaagd tot € 10.291.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur
Wetsartikelen:
Datum: 22-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:2251 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 16_4689 Rubriek: Invordering Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/820 Wetsartikelen: Invorderingswet 1990, 33 - Geen automatisch mrb-kwarttarief voor kampeerauto na wetswijziging
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat het niet geloofwaardig is dat de heer X de gezamenlijke bankrekening van hem en zijn echtgenote, ten laste waarvan de motorrijtuigenbelasting naar het normale tarief werd afgeschreven, al die tijd niet had geraadpleegd.
De heer X is sinds 2007 houder van een niet op benzine rijdende bestelauto met een eerste tenaamstelling uit 1984. Na ombouw tot kampeerauto maakt X tot 2014 gebruik van de oldtimervrijstelling (25 jaar of ouder). Op 22 juni 2015 verzoekt X om toepassing van het bijzondere mrb-kwarttarief voor kampeerauto's met ingang van 1 januari 2014. In geschil is of de inspecteur de terugwerkende kracht terecht beperkt tot 24 april 2015. X beroept zich op een gesprek met een medewerker van de Belastingtelefoon die had verteld dat het kwarttarief automatisch wordt toegepast. Achteraf bleek dit niet het geval te zijn en was ruim € 4.000 op jaarbasis afgeschreven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. Vanaf 2013 hoeft geen verzoek meer te worden ingediend als de auto is gekocht terwijl het bijzondere tarief al van toepassing was bij de vorige eigenaar. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het niet geloofwaardig is dat X de gezamenlijke bankrekening van hem en zijn echtgenote, ten laste waarvan de motorrijtuigenbelasting werd afgeschreven, al die tijd niet had geraadpleegd. Zo er al een gesprek met de Belastingtelefoon heeft plaatsgevonden, dan is niet duidelijk wat de vraagstelling van X is geweest. Het is namelijk niet uit te sluiten dat slechts algemene inlichtingen zijn gegeven over het nieuwe regime voor oldtimers. Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen.
Wetsartikelen:
Datum: 16-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:681 Editie: 18 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 17/00139 Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen , Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/819 Wetsartikelen: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, 23a - Volledige aftrek schenkbelasting bij fictieve erfrechtelijke verkrijging
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de reeds geheven schenkbelasting volgens de wettekst volledig in mindering moet komen op de verschuldigde erfbelasting.
Belanghebbende, de heer X, krijgt in december 2012 een schenking van € 120.738 van zijn vader. Hiervoor is een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 11.570, zijnde 10% van (€ 120.738 minus de vrijstelling van € 5.030). De vader overlijdt vervolgens in februari 2013. Uit de nalatenschap krijgt X € 3.926.165. Vanwege de 180 dagen termijn (art. 12 SW 1956) wordt de schenking aangemerkt als een fictieve erfrechtelijke verkrijging. In geschil is de door de inspecteur toegepaste aftrek schenkbelasting, zijnde (€ 115.708 : € 4.041.873) x € 109.438 = € 3.133. Volgens X moet de schenkbelasting volledig in mindering komen op de erfbelasting.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de schenkbelasting volgens de wettekst (art. 7 lid 2 SW 1956) volledig in mindering moet komen op de erfbelasting. Aangezien de schenkbelasting geen voorheffing is van de erfbelasting, is de schenkbelasting maximaal de uiteindelijk verschuldigde erfbelasting (vgl. HR 13 oktober 1993, nr. 28.528, V-N 1993/3369, 30). De schenkbelasting kan in casu dus volledig in mindering worden gebracht op de erfbelasting. De inspecteur beroept zich wel terecht op interne compensatie, aangezien bij het opleggen van de aanslag erfbelasting de fictieve verkrijging voor € 115.708 in plaats van € 120.738 in aanmerking is genomen. De erfbelasting over belaste verkrijging is daarom € 110.444. Na aftrek van de schenkbelasting (€ 11.570) resteert € 98.874. Het beroep van X is gegrond.
Lees ook het thema Vrijstellingen schenk- en erfbelasting
Wetsartikelen:
Datum: 15-03-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:1997 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: AWB - 16 _ 2710 Rubriek: Schenk- en erfbelasting Wetsartikelen: Successiewet 1956, 12 , Successiewet 1956, 7 - Kosten bril zonder sterkte maar met beschermende functie aftrekbaar als hulpmiddel
Rechtbank Noord Holland oordeelt dat de aanschafkosten van de bril aftrekbaar zijn als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft een bril zonder sterkte maar met beschermende functie. De bril is aftrekbaar als ‘ander hulpmiddel' in de zin van de Wet IB 2001.
Belanghebbende, X, heeft fysieke kwalen. Hij is o.m. slechtziend. In 2012 heeft hij op advies van een arts, een bril met speciale, gekleurde, glazen aangeschaft voor een bedrag van € 800. X trekt in zijn aangiften IB 2012, 2013 en 2014 de afschrijvingen op de kosten af als specifieke zorgkosten. Als de inspecteur deze weigert, gaat X in beroep.
Op de zitting bij Rechtbank Noord-Holland verklaart X dat zijn bril een medische noodzaak heeft en hij verstrekt een schriftelijke verklaring van zijn oogarts. Hieruit blijkt dat de (geelfilter) glazen in de bril geen sterkte hebben om X beter te kunnen laten zien, maar de functie hebben om zijn ogen te beschermen tegen blauw licht zodat verdere achteruitgang van het functioneren van zijn ogen wordt vertraagd. De rechtbank vindt een dergelijke bril een bijzondere hoedanigheid als gevolg waarvan deze uitsluitend door zieke personen pleegt te worden gedragen. De rechtbank oordeelt dat de bril moet worden aangemerkt als ander hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001. De bril valt niet onder de in de Wet IB 2001 van aftrek uitgezonderde brillen.
Datum: 28-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBNHO:2018:2329 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Noord-Holland Nummer: HAA 17/2989, HAA 17/2990 en HAA 17/2991 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/817 - Beroep op meerderheidsregel in WOZ-zaak slaagt niet
Rechtbank Rotterdam overweegt dat een beroep op de meerderheidsregel in WOZ-zaken alleen kan slagen als er sprake is van nagenoeg identieke woningen. Dat is hier niet het geval.
Belanghebbende, X, is eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning. In geschil is de WOZ-waarde 2017 van de woning. X beroept zich op het gelijkheidsbeginsel (de meerderheidsregel).
Rechtbank Rotterdam overweegt dat een beroep op de meerderheidsregel in WOZ-zaken alleen kan slagen als er sprake is van nagenoeg identieke woningen. Dat is hier niet het geval. De ligging van de woningen is weliswaar identiek, maar de woning verschilt met de buurwoningen wat grondoppervlak betreft en heeft een andere aanbouw dan de buurwoningen. De woningen zijn dus niet identiek en dus geen vergelijkbare gevallen voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Als dit wel het geval zou zijn geweest, dan zouden ook de andere woningen in de straat als gelijke gevallen zijn te beschouwen. Nu is niet gebleken dat in de meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Ook overigens slaagt de heffingsambtenaar in zijn bewijslast dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Datum: 23-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:1416 Editie: 18 april Instantie: Rechtbank Rotterdam Nummer: ROT 17/3024 Rubriek: Waardering onroerende zaken Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/816 Wetsartikelen: Wet waardering onroerende zaken, 17 - Momenteel vermeldt de zwarte lijst negen belastingparadijzen
De Staatssecretaris van Financiën antwoordt op vragen vanuit de Tweede Kamer over de zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen.
Momenteel staan er negen landen op de zwarte lijst van belastingparadijzen. Het zijn Amerikaans Samoa, Guam, Namibië, Palau, Trinidad, Tobago, de Bahamas, Saint Kitts and Nevis en de Amerikaanse Maagdeneilanden. Dat heeft de Staatssecretaris van Financiën geantwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Snels (GL) over de zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen.
Al deze landen voldoen niet aan de internationale fiscale standaard op het gebied van fiscale transparantie, geen schadelijke belastingconcurrentie en deelname aan de OESO/BEPS-standaard. Verder hebben deze landen geen of niet voldoende toezeggingen gedaan om erop te vertrouwen dat deze landen eind 2018 wel zullen voldoen aan de standaard. Een afdoende toezegging tot aanpassing van zijn wetgeving leidt tot verplaatsing naar de grijze lijst.
De grijze lijst is bedoeld om landen een overgangsperiode van één jaar (tot 1 januari 2019) te geven. Gedurende deze overgangsperiode krijgen landen de tijd om hun wetgeving aan te passen aan de geldende internationale fiscale standaard. Als zij dit niet doen komen zij automatisch op de zwarte lijst. Daar zijn Nederland en de andere Europese lidstaten uitgesproken in. Er zit dus een duidelijke houdbaarheidsdatum aan de grijze lijst. Wel is het zo dat ontwikkelingslanden een overgangsperiode van twee jaar (tot 1 januari 2020) hebben gekregen om te voldoen aan het fiscale transparantie criterium en het criterium ten aanzien van de implementatie van de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen. Op deze manier krijgen de overheden van ontwikkelingslanden meer tijd om bij, bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie, ook de daadwerkelijke uitwisseling van informatie in de organisatie uit te werken. Ten aanzien van het criterium "geen schadelijke preferentiële regimes" geldt echter ook voor ontwikkelingslanden de normale deadline van 1 januari 2019.
Datum: 13-04-2018 Editie: 17 april Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën Rubriek: Internationaal belastingrecht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/815 - Rechtbank verklaart beroep tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk
Rechtbank Amsterdam verklaart de beroepen van X tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk. X toont niet aan dat hij bevoegd was beroep in te stellen.
X, belanghebbende, maakt bezwaar tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting die zijn opgelegd aan bedrijf Y. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam verklaart de bezwaren wegens het ontbreken van de gronden van bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, waarna X beroep instelt.
Rechtbank Amsterdam verklaart de beroepen van X tegen 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk. In alle zaken zijn de naheffingsaanslagen opgelegd aan de kentekenhouder bedrijf Y. De beroepen zijn echter niet ingesteld door de kentekenhouder, maar door X. In de wet en rechtspraak is bepaald wie gerechtigd zijn om in parkeerbelastingzaken beroep in te stellen (onder meer de feitelijk parkeerder en de leasemaatschappij). In het dossier ontbreekt informatie waaruit blijkt dat X tot deze kring van beroepsgerechtigden behoort. De rechtbank heeft X in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij bevoegd was om in beroep te gaan, maar hier is geen reactie op ontvangen. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen vaststellen of X bevoegd was om namens de kentekenhouder in beroep te gaan.
Wetsartikelen:
Datum: 23-02-2018 ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2018:1600 Editie: 17 april Instantie: Rechtbank Amsterdam Nummer: AMS 17/84 Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/814 Wetsartikelen: Algemene wet bestuursrecht, 8:1 - Hof verwijst zaak over ROW bij borgstelling en aansprakelijkstelling insolvabele vennootschappen
Hof 's-Hertogenbosch verwijst de zaak naar Hof Den Haag. Het hof stelt namelijk vast dat een raadsheer-plaatsvervanger betrokken is bij de zaak.
Belanghebbende, X, houdt aandelen in A bv en B bv. B bv houdt de aandelen in C bv. Eind 2008 gaat X een borgtocht met de Rabo aan in verband met aan A bv verstrekte leningen. A bv gaat in 2011 failliet, waarop de Rabo X aanspreekt. De civiele rechter veroordeelt X uiteindelijk om € 370.00 aan de Rabo te betalen. Tevens veroordeelt de civiele rechter X om ruim € 800.000 aan D bv te betalen, in verband met een aan C bv verstrekte lening. X wil een bedrag van ruim € 1,8 mln als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan nemen in verband met de borgstelling voor de schulden van A bv. Volgens de rechtbank is er namelijk sprake van een onzakelijke borgstelling. De rechtbank acht daarbij van belang dat het eigen vermogen van A bv eind 2007 negatief was, en eind 2008 substantieel negatiever. Verder zijn de bedongen zekerheden volgens de rechtbank niet reëel. Ook is er geen sprake van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden in verband met de aansprakelijkstelling voor de schulden van C bv. Ook C bv verkeerde namelijk in financieel zwaar weer, en een onafhankelijke derde zou niet hebben gehandeld als X. X heeft de aansprakelijkheid aanvaard als aandeelhouder. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch verwijst de zaak naar Hof Den Haag. Het hof stelt namelijk vast dat een raadsheer-plaatsvervanger betrokken is bij de zaak.
Wetsartikelen:
Datum: 08-02-2018 ECLI: ECLI:NL:GHSHE:2018:663 Editie: 17 april Instantie: Hof 's-Hertogenbosch Nummer: 16/03834 en 16/03835 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/813 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.90 - Geen verplichting tot meewerken aan conversie ouderdomspensioen en omzetting in ODV
Y en Z bv hoeven ten behoeve van exechtgenoot X niet mee te werken aan conversie van het te verevenen ouderdomspensioen, gevolgd door omzetting van het geconverteerde deel in een ODV. Er moet echter wel een bankgarantie gesteld worden.
Belanghebbende, X, is getrouwd geweest met Y. Y is dga van Z bv. Z bv heeft ten behoeve van Y een pensioen in eigen beheer opgebouwd. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet uitfasering Pensioen in Eigen Beheer, vordert X van Y en Z bv dat zij meewerken aan het verkrijgen door X van een eigen periodieke uitkering in verband met het in eigen beheer opgebouwde pensioen.
De civiele kamer van Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat X aanspraak kan maken op afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan X toekomende deel van de pensioenaanspraak. Volgens de rechtbank brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich dat Y en Z bv daarvoor moeten zorgen. De rechtbank overweegt daarbij dat een in 2007 verstrekte bankgarantie eind 2017 verloopt en dat Z bv een hypothecaire geldlening van € 450.000 heeft verstrekt. Volgens de rechtbank lopen de aanspraken van X dan ook gevaar. Vervolgens stelt de rechtbank echter vast dat X geen recht heeft op conversie van het te verevenen ouderdomspensioen, gevolgd door omzetting van het geconverteerde deel in een oudedagsverplichting. Conversie is namelijk geen recht van een van beide echtelieden. Tot conversie kan pas worden overgegaan als er sprake is van overeenstemming tussen partijen daarover. Toewijzing van de gevorderde wijze van afstorting is volgens de rechtbank dan ook niet redelijk, noch billijk. De rechtbank beslist vervolgens dat Y dan wel Z bv een bankgarantie van € 200.000 moet stellen.
Lees ook het thema De uitfasering van het pensioen in eigen beheer.
Wetsartikelen:
Datum: 20-09-2017 ECLI: ECLI:NL:RBOBR:2017:5229 Editie: 17 april Instantie: Rechtbank Oost-Brabant Nummer: C-01-291668 - HA ZA 15-236 Rubriek: Loonbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/812 Wetsartikelen: Wet op de loonbelasting 1964, 38n - Afbouw algemene heffingskorting minstverdienende partner geoorloofd
Volgens de Hoge Raad is de in de Wet IB 2001 opgenomen afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner niet in strijd met het EVRM of het IVBPR.
Belanghebbende, X, is in het jaar 2013 gehuwd. X heeft dat jaar geen inkomsten genoten. Haar echtgenoot wel. X krijgt de algemene heffingskorting uitbetaald tot een bedrag van € 1468. De maximale algemene heffingskorting bedraagt in het jaar 2013 € 2001. Maar omdat de verhoging van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner met ingang van het jaar 2009 wordt afgebouwd is X gekort op haar algemene heffingskorting. Deze korting is niet bij X' echtgenoot als verhoging van zijn gecombineerde heffingskorting in aanmerking genomen. Het beroep van X tegen de haar opgelegde aanslag ib/pvv 2013 wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. In geschil is of de afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner verenigbaar is met het IVBPR dan wel het EVRM. Hof 's-Hertogenbosch verklaart het hoger beroep van X ongegrond. X komt in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat voor zover de regeling van artikel 8.9, lid 2, laatste volzin, Wet IB 2001 een inmenging in privé-, familie- of gezinsleven vormt, het niet een inmenging betreft die onverenigbaar is met artikel 8 EVRM. Zij is bij wet voorzien. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever om redenen van budgettaire, sociaaleconomische en emancipatoire aard heeft gekozen voor een (versnelde) afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner. Gelet op de ruime beoordelingsmarge die hem op fiscaal gebied toekomt, is de onderhavige regeling niet in strijd met artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, in samenhang met artikel 1 EP. Het cassatieberoep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 8
Datum: 13-04-2018 ECLI: ECLI:NL:HR:2018:429 Editie: 16 april Instantie: Hoge Raad Nummer: 17/02574 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2018/811 Wetsartikelen: Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundament , Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, 26 , Wet inkomstenbelasting 2001, 8.9
Procedures melden
Heeft u een fiscale procedure gevoerd en is deze zaak nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl? Stuur uw procedure naar de redactie!
Nieuwe aantekeningen in Vakstudienieuws
U wordt doorverwezen naar de Kluwer Navigator
Meest gelezen
-
Te laat ingeleverde btw-lijst is geen reden om btw-vrijstelling te weigeren
20 april 2018 21170 keer bekeken -
Gemeente heeft volgens A-G HvJ EU recht op aftrek voorbelasting na functiewijziging dorpshuis
20 april 2018 20937 keer bekeken -
30%-regeling wordt verkort naar 5 jaar
20 april 2018 1842 keer bekeken -
Aanbieder van opslagruimte verhuurt onroerende zaak: geen recht op aftrek voorbelasting
20 april 2018 1724 keer bekeken -
Belastingdienst doet niet aan koppelverkoop
20 april 2018 1510 keer bekeken
Uitvergroot
Recente Fiscale ergernissen
Columns
Verschenen in het Weekblad
- 7235 (19 april 2018) 18 april 2018 383 keer bekeken
- 7234 (12 april 2018) 11 april 2018 630 keer bekeken
- 7233 (5 april 2018) 04 april 2018 828 keer bekeken
- 7232 (29 maart 2018) 28 maart 2018 820 keer bekeken
- 7231 (22 maart 2018) 21 maart 2018 1198 keer bekeken