Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat mevrouw X niet in de bewijslast slaagt dat alle van haar in redelijkheid te vergen zorg is betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig door de inspecteur zou worden ontvangen.
Mevrouw X krijgt via haar adviseur uitstel tot 1 mei 2017 voor het indienen van haar IB-aangifte over 2015. Na een vergeefse herinnering krijgt X alsnog tot uiterlijk 7 juli 2017 de tijd om aangifte te doen. X doet pas op 25 juli 2017 aangifte. Volgens de aanslag moet X € 96 betalen. In geschil is of terecht een verzuimboete van € 369 is opgelegd. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat X niet in de bewijslast slaagt dat alle van haar in redelijkheid te vergen zorg is betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig door de inspecteur zou worden ontvangen. Weliswaar heeft X na de herinneringsbrief direct navraag bij haar adviseur gedaan, maar na de ontvangst van de aanmaning had X meer moeten doen dan uitsluitend bij haar adviseur informeren over de aanmaning, om zich ervan te verzekeren dat de aangifte alsnog tijdig zou worden ingediend. Het maakt niet uit dat de boete veel hoger is dan het te betalen bedrag van de aanslag en dat X een 'first offender' is. De wetgever heeft de boetes per 1 januari 2010 bewust fors verhoogd omdat de aangiften bij aanslagbelastingen voor de werkprocessen van de Belastingdienst een belangrijke functie vervullen. De boete is niet disproportioneel. De wetgever heeft er namelijk bewust voor gekozen om geen verband te leggen tussen de hoogte van de boete en het bedrag van de aanslag. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67a