Belanghebbende, X, is het hele jaar 2009 ongehuwd en geniet dat jaar een uitkering van het UWV. Van 1 januari 2009 tot 14 april 2009 woont zijn dochter, geboren 3 november 1990, bij hem. In dat jaar geniet de dochter € 5204 brutolooninkomsten en het hele jaar studiefinanciering. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag ib/pvv 2009 houdt de inspecteur geen rekening met het door X in de aangifte aangegeven negatieve loon noch met de in de aangifte opgenomen aftrekposten en het restant persoonsgebonden aftrek. Het beroep van X is ongegrond. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Amsterdam (EK X, 12 februari 2015, 14/00003, V-N 2015/21.2.4) heeft de rechtbank terecht de volgende posten bij X niet in aftrek toegelaten: een aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente (DWI) terugbetaald bedrag van € 200 als negatief loon; uitgaven voor het levensonderhoud van de dochter, die schoolgaand is en tot het huishouden van X behoort; uitgaven voor specifieke zorgkosten; scholingsuitgaven; een bedrag aan persoonsgebonden aftrek; de alleenstaande ouderkorting; een te verrekenen verlies uit werk en woning/aanmerkelijk belang. Het hoger beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.15
Wet inkomstenbelasting 2001 6.30
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Wet inkomstenbelasting 2001 6.14
Wet inkomstenbelasting 2001 3.151
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 augustus