Op 3 november 2022 bood de staatssecretaris van Financiën in een Kamerbrief enkele nota’s van wijzigingen aan op het Belastingpakket 2023. In deze brief is een maatregel opgenomen waarmee ondernemers de mogelijkheid wordt geboden op investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die in 2023 worden gedaan, gedeeltelijk willekeurig af te schrijven. Hiermee beoogt het kabinet ondernemers liquiditeitsvoordeel te bieden door afschrijvingskosten naar voren te halen.

De tijdelijke willekeurige afschrijvingsmogelijkheid in 2023 (hierna: TWA 2023) is een fiscale mogelijkheid tot eenmalige willekeurige afschrijving op aangewezen investeringen in bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen. Willekeurige afschrijving kan worden toegepast tot maximaal 50 procent van de investering.

De TWA 2023 biedt ondernemers de mogelijkheid meer en sneller af te schrijven in 2023 dan regulier is toegestaan. Dit verlaagt de fiscale winst, waardoor in betreffend jaar minder belasting is verschuldigd, hetgeen resulteert in rente- en liquiditeitsvoordelen. Het restant van het investeringsbedrag wordt in de daaropvolgende jaren op basis van de reguliere afschrijvingspercentage tot de restwaarde afgeschreven.

Nieuwe bedrijfsmiddelen
Belangrijk is dat de regeling enkel geldt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen. Hiervoor is het van belang dat de investeringsverplichting in 2023 wordt aangegaan of dat in 2023 voortbrengingskosten worden gemaakt. Daarnaast moet het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2026 in gebruik worden genomen.

Willekeurig afschrijven tot maximaal 50 procent
Indien wordt voldaan aan de hiervoor gestelde voorwaarden, kan de belastingplichtige willekeurig afschrijven tot maximaal 50 procent op bedrijfsmiddelen die gekocht zijn of worden voortgebracht in 2023.

Aangewezen bedrijfsmiddelen
De regeling geldt alleen voor aangewezen nieuwe bedrijfsmiddelen. In paragraaf 3 (artikel 13-15) van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 zijn de bedrijfsmiddelen opgesomd die niet in aanmerking komen voor deze regeling. Deze zijn:

  • gebouwen;
  • schepen;
  • vliegtuigen;
  • bromfietsen en motorrijwielen;
  • personenauto’s die niet zijn bestemd voor beroepsvervoer en met uitzondering van personenauto’s zonder CO2-uitstoot;
  • immateriële activa;
  • dieren;
  • bedrijfsmiddelen die direct of indirect hoofdzakelijk (70 procent of meer) zijn bestemd voor verhuur;
  • voor het openbaar verkeer openstaande wegen en paden, inclusief bruggen, viaducten, duikers en tunnels;
  • bedrijfsmiddelen die al willekeurig worden afgeschreven op grond van een andere regeling.

Wat valt onder het begrip 'gebouw'?

In deze opsomming wordt als eerste het begrip 'gebouw' genoemd, zonder enige nadere toelichting of verduidelijking. Vanuit de agrarische sector komen daarbij onder andere de volgende vragen naar voren:

  • Hoe zit het met investering in aanhorigheden? En in werktuigen die onder de werktuigenvrijstelling voor de WOZ kunnen worden gerangschikt?
  • Valt een investering in zonnepanelen die op het dak van de stal worden geplaatst onder het begrip 'gebouw'?

Dit zijn vragen die aan de hand van deze wettekst niet direct en met honderd procent zekerheid te beantwoorden zijn.

Moet het begrip 'gebouw' in enge zin worden uitgelegd of in ruime zin? Dat wil zeggen:

  • investeringen die plaatsvinden sec in een gebouw, conform de definitie zoals geformuleerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de wabo) – (in enge zin); of
  • gaat het juist om de definitie in brede zin zoals bijvoorbeeld geformuleerd in artikel 3.30a, lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001 (in ruime zin)?

In de Wet inkomstenbelasting 2001 is het begrip an sich niet gedefinieerd. Uit de jurisprudentie volgen wel een aantal terugkerende elementen die een gebouw kenmerken, waaronder 'duurzaam verbonden met de grond', 'duurzame constructie', 'niet eenvoudig verplaatsbaar/demonteerbaar', en 'wanden en dak'. Hierbij kan de volgende vraag worden gesteld:

“Als de wetgever de bedoeling had bijvoorbeeld een investering in (demonteerbare) zonnepanelen op een dak van een gebouw, werktuigen vallende onder de werktuigenvrijstelling of aanhorigheden uit te sluiten, waarom zijn deze dan niet expliciet opgenomen in de opsomming van uitgesloten bedrijfsmiddelen van de regeling in paragraaf 3 (artikel 13-15) van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001?"

Een ander aandachtspunt waarom het begrip 'aanhorigheid' in beginsel niet in één adem te noemen is met het begrip 'gebouw', is dat het begrip 'aanhorigheid' als zodanig niet terug te vinden is in het Burgerlijk Wetboek, enkel in artikel 3.30a, lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001. Nu de wetgever, zoals eerder aangegeven, geen melding heeft gemaakt van het begrip 'aanhorigheid' in de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001, zou men kunnen veronderstellen dat deze niet onder de uitgesloten bedrijfsmiddelen vallen.

Ook tref ik geen enkel aanknopingspunt aan dat het begrip 'gebouw' conform artikel 3.30a, lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001 moet worden uitgelegd voor de toepassing van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001. Een dergelijke uitleg zou betekenen dat een investering in bijvoorbeeld een sleufsilo niet wordt uitgesloten voor toepassing van de eenmalige willekeurige afschrijvingsmogelijkheid in 2023.

De regelgeving rondom de TWA 2023 roept, zoals men kan zien, de nodige vragen op. Enige vorm van verduidelijking vanuit de wetgever is hierbij wenselijk en volgt hopelijk nog!

Informatiesoort: Column

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Agro

2025

Gerelateerde artikelen