De Grondwet bepaalt dat de Koning en een aantal andere leden van het Koninklijk Huis geen belasting hoeven te betalen. Onlangs is deze vrijstelling in een gerechtelijke procedure naar voren gekomen. De eiser in die zaak beriep zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij wel belasting betalen en de Koning niet? Dat is ongelijk, meent eiser, en dus zou ook hij geen belasting hoeven te betalen. Kansloze procedure natuurlijk. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dan ook dat eiser ‘gewoon' belasting moet betalen.
Iedereen moet belasting betalen. U ook en ik evenzeer. Maar waarom de Koning eigenlijk niet? Waarom is hij ‘gelijker' dan u en ik? Deze vraag oproepen zal mij waarschijnlijk geen lidmaatschap van het Republikeins Genootschap opleveren, maar mogelijk wel een dossiertje bij de vrienden van de AIVD. Als iemand het zich in Nederland kan veroorloven om belasting te betalen dan zijn het toch zeker de van belasting vrijgestelde leden van het Koninklijk Huis. Dus waarom? 
 
De rechtbank citeert hier een aantal mooie passages uit de wetsgeschiedenis. Allereerst: de vrijstelling heeft ten doel het voorkomen van de geleidelijke afkalving van het oorspronkelijk vermogen van de Koning. Ik betaal al sinds 2001 belasting over een rendement dat ik niet realiseer. Op dit moment krijg ik een rentevergoeding van 1,75% over mijn spaartegoed, maar de Belastingdienst gaat er van uit dat ik 4% behaal. Reken maar dat mijn vermogen(tje) met een dergelijk uitgangspunt – en vergeet u daarbij vooral de inflatie niet – qua koopkracht behoorlijk aan het afkalven is! Mijn ‘paleis' is de afgelopen jaren ook aanzienlijk in waarde gedaald, maar deze waardedaling heeft niet geleid tot een verlaging van de hiermee samenhangende belastingdruk. Waarom wordt mijn vermogen niet beschermd?
 
Ten tweede: de vrijstelling heeft als achtergrond dat een duidelijke scheiding tussen de functionele kosten van het Koningschap en uitgaven in de meer particuliere sfeer niet op verantwoorde wijze te maken is. Kom, kom. In deze tijd van kostentransparantie – en die mag toch zeker ook van het Koningshuis worden gevraagd? – is een dergelijke scheiding met een beetje goede wil toch zeker wel te maken. Gewoon een kwestie van iets beter je best doen. En anders kennen we altijd nog zoiets als een wetsfictie. De belastingwetgeving staat er bol van.
 
Laten we even terug gaan in de tijd. Onze eerste echte Grondwet stamt uit 1798. We leefden toen in de Bataafsche Republiek. Er was toentertijd helemaal geen Koning en daarmee ook geen belastingvrijstelling. Acht jaar later krijgt Nederland – het Koningrijk Holland – zijn eerste Koning: Lodewijk Napoleon. Geen Oranje dus, mocht u dat na alle festiviteiten rondom tweehonderd jaar Koninkrijk gedacht hebben. In de Constitutie van het Koningrijk Holland (1806) zult u tevergeefs zoeken naar een belastingvrijstelling voor de Koning. Die komt pas in 1814 in de Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden naar voren. Artikel 15 van die wet luidt: ‘De Souvereine Vorst en de Prinsen en Prinsessen van den Huize genieten vrijdom van alle personele lasten en beschreven middelen, met uitzondering van de verponding (= grondbelasting).' In alle opvolgende Grondwetten is een soortgelijke vrijstelling voor bepaalde leden van het Koningshuis terug te vinden.
 
We moeten dus constateren dat de belastingvrijstelling voor de Koning inmiddels tweehonderd jaar in de Grondwet staat. Een stokoude bepaling dus en misschien ook niet meer van deze tijd? We kijken vandaag de dag toch wat anders tegen het Koningshuis aan dan in de negentiende en een goed deel van de twintigste eeuw. Veel meer dan een ceremoniële functie heeft de Koning niet. Rechtvaardigt zijn positie nu nog de gegeven belastingvrijstelling? Of is de belastingvrijstelling van de Koning tot een persoonlijk grondrecht verworden? Ik weet zeker dat de opstellers van de eerste Grondwet – waarin voor het eerst onze grondrechten zijn vastgelegd – het dáár nooit mee eens zouden zijn geweest.

Informatiesoort: Column

Rubriek: Belastingrecht algemeen

21

Gerelateerde artikelen