Hans Röben wijst op de samenloop van diverse regelingen, waardoor de marginale belastingdruk hoger is dan het maximumtarief van 52%.

Het parlement behandelt momenteel het Belastingplan 2017. In de Kamerstukken van zowel de Tweede als de Eerste Kamer gaat het voor een groot deel over het inkomensbeleid. Centraal staat de vraag ‘wat is nu eigenlijk de werkelijke marginale belastingdruk?' Illustratief is Tabel 1 in de schriftelijke beantwoording van het wetgevingsoverleg van 31 oktober 2016 over het Belastingplan 2017 (V-N 2016/61.2). Die tabel gaat over de te betalen inkomstenbelasting bij een bruto-jaarinkomen inkomen van € 35.000 in verschillende huishoudsituaties. Bij dat inkomen betaalt iemand met een uitkering en een kind onder de 12 jaar € 11.896 aan belasting, terwijl een zzp'er € 67 betaalt! Een Kamerlid stelde de - vermoedelijk retorische - vraag of het juist is dat iemand die opklimt van een jaarsalaris van € 21.000 naar € 32.000, en dus ongeveer € 1000 extra salaris per maand opstrijkt, daarvan slechts € 38 per maand netto extra overhoudt.
 
Oorzaak van deze chaos is het volstrekt onoverzichtelijke gevolg van een wirwar aan elk jaar wijzigende heffingskortingen, toeslagen, verlenging of verkortingen van IB-tariefschijven en allerlei willekeurig uitwerkende belastingfaciliteiten. Soms zijn de effecten van die wijzigingen tegengesteld. Eigenlijk is sprake van ‘hapsnapbeleid'. Voor iemand die meer of minder wil gaan werken en behoort tot de lagere of middeninkomenscategorieën, is het totaal onduidelijk wat dat meer of minder werken extra oplevert of kost. De burger ziet het pas als hij zijn belastingaanslag ontvangt. Het hoogste belastingtarief is 52%, zoals de IB-tariefschijven beloven. Uit de tabellen en de grafieken in de Kamerstukken komt naar voren dat, als bij een stijging van het inkomen rekening wordt gehouden met het wegvallen van heffingskortingen en toeslagen, het marginale tarief in veel gevallen effectief 55,6% of dus nog veel hoger is. Dat is dus fors meer dan het zogenoemde toptarief van 52%. Let wel: de Staatssecretaris van Financiën ontkent dit alles niet en legt uit dat deze grote
verschillen in marginale druk ontstaan door de sterke afbouw van allerlei inkomensondersteuning op het inkomenstraject tussen het wettelijk minimumloon en een modaal inkomen.
 
Bij dit soort uitkomsten moeten alle alarmbellen gaan rinkelen. Deze keer ligt de oorzaak niet in de eerste plaats bij de staatssecretaris. Hijzelf mag alleen het bedrag van aftrekbare dieetkosten vaststellen. De hoogte van belastingtarieven, heffingskortingen, toeslagen en fiscale faciliteiten is een zaak van de politici in de Eerste en Tweede Kamer. In die Kamers zitten dus de eindverantwoordelijken voor de ontstane wanorde. Gaan zij er wat aan doen? Er liggen nu twee aangenomen moties in de Tweede Kamer (Omtzigt) en in de Eerste Kamer (Schalk), waarin de regering wordt opgedragen spoedig over de marginale belastingdruk te rapporteren. In de memorie van antwoord bij het Belastingplan 2017 aan de Eerste Kamer staat dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens is om nog vóór de mondelinge behandeling van het Belastingplan in de Eerste Kamer een brief over dit onderzoek aan die Kamer te sturen. Maar waarom doet de Minister (of Staatssecretaris) van Financiën dit niet? Voor degenen die in het parlement zitten en die worden geacht het volk te vertegenwoordigen, is het de hoogste tijd. Een uitgelezen thema voor de verkiezingstijd.

 

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2016

30

Gerelateerde artikelen