Arjen Schep betoogt dat de toeristenbelasting achterhaald is door nieuwe ontwikkelingen zoals uberPOP en Airbnb.

Het is volop in het nieuws: particulieren die hun woning massaal tijdelijk verhuren via Airbnb of een ander digitaal platform. Net als uberPOP wordt deze ‘vakantieverhuur' in toeristische gemeenten via apps en websites als voorbeeld van de sharing economy genoemd. In 2015 boekten alleen al in Amsterdam 575.000 toeristen een kamer, appartement of huis, bij 14.200 particuliere verhuurders, zo maakte Airbnb onlangs bekend. Hoewel deze ontwikkelingen door consumenten over het algemeen positief worden gewaardeerd, botsen zij ook met bestaande kaders, regels en belangen. Zij worden door sommigen daarom ook wel disruptive innovations genoemd.
 
Madeleine Merkx benoemde in haar Uitvergroot in V-N 2016/29.0 een aantal btw-vragen die deze nieuwe ontwikkelingen oproepen. Ook bij de heffing van de toeristenbelasting lopen gemeenten bij deze nieuwe ontwikkelingen tegen beperkingen aan. Dat is niet zo gek. Deze heffing stamt uit 1970 en verving de toenmalige logeergastenbelasting die enkel kon worden geheven voor verblijf in hotels en pensions. Nu 46 jaar later zijn de wijzen waarop door niet-ingezetenen wordt verbleven in gemeenten, opnieuw sterk uitgebreid. Naast vakantieverhuur via digitale platforms zijn er bijvoorbeeld ook partijen actief die accommodaties verhuren aan bedrijven voor hun werknemers.
 
Ook is de markt van aanbod van accommodaties diffuser geworden. Zo komt ook het ‘ontzorgen' van particulieren bij vakantieverhuur voor. Een bedrijf verzorgt dan het hele proces van het aanbieden van de woning op digitale platforms tot en met de sleuteloverdracht aan de toeristen. De huidige toeristenbelasting wordt in de meeste gevallen geheven van degene die gelegenheid biedt tot verblijf (bijvoorbeeld het hotel). Deze kan de belasting vervolgens verhalen op de toerist als deze afrekent voor het verblijf. En daar wringt de schoen. Een partij als Airbnb is zelf namelijk niet de aanbieder van de verblijfsgelegenheid. Dat is de particulier. A-G IJzerman adviseert de Hoge Raad in een recente conclusie om een set criteria te formuleren om te beoordelen wanneer sprake is van het bieden van gelegenheid tot verblijf (V-N 2016/22.20). Ook onder de door de A-G geformuleerde criteria echter kan een partij die slechts vraag en aanbod bij elkaar brengt, zoals Airbnb, niet als belastingplichtige worden aangemerkt. Bovendien schieten de bestaande regels voor gemeenten tekort om via de fiscale weg informatie op te vragen aan dergelijke partijen. Een gemeente als Amsterdam rest dan niets anders om de 14.200 particuliere verhuurders op te sporen en aan te slaan of, zoals die gemeente deed, een fiscale vaststellingsovereenkomst te sluiten met Airbnb.
 
In plaats van criteria, geformuleerd door de Hoge Raad, pleit ik voor modernisering van de toeristenbelasting in de Gemeentewet. Daarin kan ook direct de door velen verfoeide forensenbelasting opgaan. Op dit moment buigt de wetgever zich over een gemeentelijke ingezetenenheffing. Een mooi moment om daarnaast een niet-ingezetenenheffing te introduceren. Daarbij stel ik voor om voor de belastingplicht niet langer aan te sluiten bij het bieden van gelegenheid tot verblijf, maar bij de partij aan wie de financiële vergoeding voor het verblijf wordt voldaan. Op die manier hoeven de nieuwe ontwikkelingen niet disruptive te zijn voor de belastingmoraal van gevestigde partijen en kan de gemeentekas ook delen in de deeleconomie.
 

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

23

Gerelateerde artikelen