7 juli 2023 bevestigde de Hoge Raad maar weer eens dat een tijdmachine onmisbaar is in de bezwaar- en beroepsfase. Waarom? Die hete zomerdag voorzag de Hoge Raad de door hem uitgezette lijn in de Credit Suisse-arresten (V-N 2017/22.9) van een in de tijd schier oneindige Unierechtelijke dimensie.

Of een standpunt pleitbaar is, beoordeelt de Hoge Raad objectief aan de hand van passages uit de wetsgeschiedenis, de op grond daarvan in de fiscale vakliteratuur verdedigde opvattingen en de omstandigheid dat in zijn jurisprudentie tot dat moment geen oordelen zijn gegeven over een voldoende vergelijkbaar geval. Ten aanzien van een ontoereikende betaling op aangifte of een onterecht gedaan verzoek om teruggaaf van BTW, die beide in voorkomend geval in aanmerking komen voor een vergrijpboete ex art. 67f AWR, hebben belastingplichtigen (al) een pleitbaar standpunt, wanneer op het uiterste betalingsmoment naar de toenmalige stand van het (Unie)recht in redelijkheid twijfel mogelijk was over de vraag of dat uitgangspunt wel of niet juist was (V-N 2023/32.14, r.o. 4.7.4). Een nogal ruimhartige opstelling voor een rechtscollege dat zelf het antwoord op een Unierechtelijk rechtsvraag algauw niet voor redelijke twijfel vatbaar acht.

Toegegeven, met die grondhouding bespaart de Hoge Raad ons antwoorden uit Luxemburg die het speelveld niet per se overzichtelijker maken. Tegelijkertijd is in een Unierechtelijke context niet uit te sluiten dat een verwijzende rechter uit een willekeurige andere EU-lidstaat een prejudiciële vraag stelt (of zal stellen) over eenzelfde onderwerp. Sterker nog, zelfs de Nederlandse belastingplichtige weet niet altijd waaraan hij toe is. In V-N 2023/32.14 werd bijvoorbeeld nageheven over de periode 1 januari 2007-31 december 2010 (met een ultiem tijdstip van verschuldigdheid van BTW op 31 januari 2011), terwijl de contouren van de geobjectiveerde pleitbaarheid van het standpunt pas 8 maart 2013 zichtbaar werden, doordat de Hoge Raad prejudiciële vragen stelde.

Hoe nu verder? Is een tijdreis naar de toekomst nodig om (objectief) vast te stellen dat op dit moment niet in redelijkheid twijfel mogelijk is over de vraag of een uitgangspunt wel of niet juist is? Het minutieus bijhouden van het onvolprezen Expertisecentrum Europees Recht (https://ecer.minbuza.nl/) volstaat niet meer, omdat daarin enkel de huidige stand van in Luxemburg aanhangig gemaakte vragen is te vinden. Om nog maar te zwijgen van de beperkte toegankelijkheid tot arresten over Unierechtelijke onderwerpen, gewezen door hoogste rechters in andere EU-lidstaten, die op hun beurt een andere uitkomst dan de Hoge Raad niet voor redelijke twijfel vatbaar (hoeven te) achten. Of moeten we (helemaal anno nu) ChatGPT vragen een voorspelling te doen over de ontwikkeling van de EU- en nationale jurisprudentie? Objectiever dan nullen en enen is de wereld niet te maken. De door de Hoge Raad geobjectiveerde invulling van een pleitbaar standpunt doet me meer denken aan Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli: 'Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet’, aldus Idee 1 uit de zeven bundels ‘Ideeën’. Wat had ik hem graag verteld dat hij gelijk heeft. Waar is die tijdmachine?

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

281

Gerelateerde artikelen