In november 2013 kwam de Europese Commissie (EC) met een voorstel voor aanpassing van de EU-moeder-dochterrichtlijn (COM(2013) 814) (hierna: MDR).

Een van de voorstellen van de EC betrof een zeer algemeen geformuleerde algemene antimisbruikbepaling (General Anti-Abuse Rule (hierna: GAAR)) op basis waarvan lidstaten de voordelen van de MDR zouden dienen te onthouden in geval van een kunstmatige (reeks van) constructie(s) die in wezen bedoeld is (zijn) om een belastingvoordeel te behalen en het doel, de geest en de strekking van de ingeroepen bepaling(en) ondermijnt.
 
Daarbij zou sprake zijn van een kunstmatige constructie, indien deze niet aan de economische realiteit beantwoordt. Voorts werd een aantal voorbeelden genoemd van dergelijke kunstmatige situaties. De GAAR zou tot slot in de plaats komen van de nationale of bilaterale antimisbruikbepalingen van de lidstaten. Met betrekking tot deze aldus ruim geformuleerde GAAR kon de vereiste unanimiteit niet worden bereikt, omdat Nederland en diverse andere lidstaten meenden dat deze te veel rechtsonzekerheid voor het (bonafide) bedrijfsleven met zich zou meebrengen en deze landen het voorts onwenselijk achtten dat de verantwoordelijkheid voor het bestrijden van belastingontwijking naar de EU zou verschuiven (V-N 2014/8.18).
 
Vrijdag 7 november 2014 heeft wederom een vergadering plaatsgevonden van de Ecofin Raad over een gewijzigde versie van de GAAR, met als doel een politiek akkoord te bereiken. Op basis van de gewijzigde GAAR zouden lidstaten de voordelen van de MDR dienen te weigeren als sprake is van een kunstmatige (reeks van) constructie(s). Dat wil zeggen: dat handelingen worden verricht die niet beantwoorden aan de economische realiteit, waarvan het hoofddoel of één van de hoofddoelen is een belastingvoordeel te verkrijgen dat het doel of de strekking van de MDR ondermijnt (doc. 14531/1/14).
 
De voorbeelden van kunstmatige situaties zijn geschrapt en in plaats daarvan is bepaald dat lidstaten bij het beoordelen van de mogelijke kunstmatigheid alle feiten en omstandigheden in aanmerking moeten nemen. Anders dan oorspronkelijk de bedoeling was, komt de GAAR voorts niet in de plaats van nationale antimisbruikbepalingen, maar wordt het een minimumregeling.
 
De ruime meerderheid van de lidstaten meent dat de gewijzigde GAAR wél de gewenste rechtszekerheid biedt (doc. 14950/14). Wellicht begrijpt u als lezer waarom de gewijzigde GAAR duidelijker is dan haar voorganger, maar mij komt het voor dat hier toch sprake is van de volgende verkeerde optelsom: rechtsonzekerheid + behoud soevereiniteit = rechtszekerheid.
 
Mijn broer Max, student Technische Wiskunde aan de TU Delft, zou waarschijnlijk verzuchten dat ‘die fiscalisten het weer eens niet hebben begrepen'. Het is de Ecofin Raad op 7 november jl. overigens niet gelukt om een politiek akkoord te bereiken, onder andere vanwege de noodzaak van parlementaire goedkeuring in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast zou Nederland ook graag meer duidelijkheid willen. Het streven is om alsnog een akkoord te bereiken tijdens de volgende vergadering van de Ecofin Raad op 9 december a.s. Zou het Nederland lukken om alsnog de overige lidstaten de techniek van het optellen bij te brengen, of is daarvoor hulp nodig van een zekere slimme wiskundestudent?

 

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Europees belastingrecht, Internationaal belastingrecht

29

Gerelateerde artikelen