zolang het maar past binnen de regels en niet in strijd komt met de bedoeling van de regelgever.

Afgelopen anderhalf jaar heeft heel wat verontwaardiging laten zien over taxplanning door multinationals. Nationaal kwam daar nog bij de verontwaardiging over veronderstelde nadelige effecten van onze belastingverdragen voor ontwikkelingslanden. Het vuur van de kritiek leek vooral aangewakkerd te worden door politieke kansen, maar het moet gezegd worden: voorshands lijkt succes geboekt te worden.
 
Met name de OESO is voortvarend aan de slag en multinationals zullen zich inmiddels méér dan voorheen bewust zijn van het risico van negatieve publiciteit verbonden aan geavanceerde taxplanning. In zoverre als overeenstemming wordt bereikt, zullen de huidige planningsmogelijkheden ingeperkt worden. Een nieuwe fiscale ordening ontstaat, allicht met (veel) minder mogelijkheden tot taxplanning, maar waarin de kop boven dit artikel net zo goed past als voorheen. Ik heb weinig op met de gedachte dat boven al die regels nog een (buitenwettelijke) verplichting op de belastingbetaler rust tot het afdragen van ten minste een ‘‘fair share'' – wat dat ook moge zijn. Nog afgezien van de gedachte dat dan de inspecteur in voorkomend geval niet méér dan een ‘‘fair share'' zou mogen heffen, lijkt mij dat er eerder een verplichting op de belastingheffer ligt om met adequate regels te komen op het moment dat dit nodig is.
 
Op diezelfde belastingheffer rust ook de verplichting om – waar mogelijk – fraude tegen te gaan. En daar wringt wat mij betreft de schoen. Het is niet moeilijk om publicitair succes te boeken met het beschuldigen van multinationals van belastingbesparing en het benadelen van ontwikkelingslanden. Maar in de huidige discussie wordt te veel en te vaak voorbijgegaan aan de enorme omvang van het fenomeen ‘belastingfraude'. Voor de EU wordt het belang daarvan geschat op  850 miljard per jaar, bijna zes maal het bedrag dat met taxplanning is gemoeid. Natuurlijk zijn er ontwikkelingen op bijvoorbeeld het gebied van de spaarrente en de inlichtingenuitwisseling. Maar de tax gap wordt daarmee nog lang niet ingelopen. Die bedraagt voor Nederland 10% (ca. € 30 miljard) en dan is Nederland nog één van de beste jongetjes van de klas. De meest schrijnende fraude is de al sinds jaren voortwoekerende BTW-carrouselfraude, niets anders dan ordinaire diefstal uit de schatkist. Hier ligt immers zelfs geen economische activiteit aan ten grondslag. De jaarlijkse BTW-fraude in de EU bedraagt  100 miljard en het grootste deel daarvan is carrouselfraude. Adequate oplossingen zijn voor handen, maar binnen de EU lijkt de gezamenlijke politieke wil te ontbreken.
 
Strakkere regelgeving om ongewenste taxplanning in de winstsfeer tegen te gaan is prima. Veel lastiger, maar meer noodzakelijk en lonender is bezinning op de vraag waarom belastingheffing zo weinig fraudebestendig is. Sinds Van Bijsterveld in 1979 Nederland de ogen opende, lijkt het belang en daarmee de maatschappelijke schade van belastingfraude niet of nauwelijks afgenomen. Van een fraudeur staat vast dat hij zijn ‘‘fair share'' niet afdraagt. Daarmee verdient de fraudeur meer verontwaardiging, meer nog dan degene die binnen de regels belastingdruk weet te verminderen.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Internationaal belastingrecht

5

Gerelateerde artikelen