Ruud van den Dool vindt het spijtig dat voor mensen van 50 jaar en ouder met relatief hoge inkomsten een extra opleiding minder lonend is. Daar moet misschien iets aan gedaan worden? Zelf omscholen lijkt hem niet verstandig.

Recent publiceerde de OESO het rapport Taxation and Skills. Een hogere opleiding leidt tot betere banen en hogere inkomens maar ook tot hogere productiviteit en winst voor het bedrijfsleven. Voor overheden is ook sprake van winst door hogere (toekomstige) belastingopbrengsten. Overheidsfaciliteiten (ook fiscale) voor onderwijs zijn niet alleen daarom essentieel, maar ook nodig om duurzaamheidsdoelstellingen te realiseren.
 
Door middel van belastingheffing kunnen de opbrengsten en kosten van opleidingen worden verdeeld over al diegenen die profiteren (zoals studenten en bedrijven). Dat de overheid een fiscale bijdrage levert aan opleidingen, is derhalve te rechtvaardigen vanwege de hogere toekomstige belastingopbrengsten. Dat geldt zeker voor hogere opleidingen (universitair en hbo). Gemiddeld genomen zijn de extra inkomstenbelastingopbrengsten 118% van de door de overheid in hogere opleidingen gestoken bijdragen. De extra opbrengst van winstbelasting en omzetbelasting komen daar nog bij.
 
De OESO heeft voor de beoordeling van de diverse opleidingsfaciliteiten in diverse landen een drietal indicatoren ontwikkeld. De eerste geeft aan hoeveel het inkomen van een individu moet stijgen om gedurende de resterende werkzame periode de opleidingskosten te kunnen terugverdienen. De terugverdienmogelijkheden zijn beperkter naarmate men ouder wordt. Ook blijken de opleidingskosten voor ouderen (inclusief gemiste inkomsten) hoger dan voor jongeren. In Nederland bedragen de kosten voor een 17-jarige € 17.405, terwijl dezelfde cursus voor een 50-jarige € 29.407 kost. Helemaal eerlijk is die vergelijking niet, want bij 17-jarigen duurt de opleiding in de berekeningen viermaal zo lang als voor iemand van 50 jaar. De tweede indicator geeft de effectieve belastingdruk op ‘‘kennis en kunde''. Voor jongeren ligt die hoger dan voor ouderen. Vermoedelijk doordat zij relatief meer gaan verdienen en hun marginale tariefstijging dus ook hoger is. De derde indicator geeft de terugverdienfactor voor de overheid: hoeveel verdient de overheid netto op opleidingskosten? Bij jongeren is de terugverdienfactor in Nederland 3,4, bij ouderen 2,04.
 
De Nederlandse (fiscale) faciliteiten voor studie en opleidingen voor zowel jongeren als ouderen betalen zich dus terug. Voor ouderen is het rendement echter lager. Voor Nederland blijken uit het onderzoek verschillende aspecten. Zo bevinden wij ons in de middenmoot waar het de individuele opleidingskosten voor het volgen van een opleiding betreft, hetgeen weer wordt gecompenseerd door een relatief groter bedrag aan studiebeurs. Vergeleken met andere landen moeten jongeren relatief veel extra verdienen om de eigen opleidingskosten terug te verdienen, maar de arbeidsmarktpremie - wat men veelal daadwerkelijk meer gaat verdienen - ligt gelukkig boven dat bedrag. Opleidingen lonen daarom. Tot slot, de marginale opbrengst voor opleidingsfaciliteiten maar ook de marginale effectieve belastingdruk op extra inkomsten door een opleiding ligt in Nederland het hoogste van de betrokken landen. Per saldo bestaat niet per se reden om de Nederlandse fiscale scholingsfaciliteiten te wijzigen. We doen het best goed. Meer geld naar scholing, ook vanwege deze bevindingen, lijkt altijd verstandig. Dat is echter een politieke keuze, maar uitbreiding van scholingsfaciliteiten via het fiscale instrumentarium is dan te overwegen. Het is echter spijtig dat voor mensen van 50 jaar en ouder met relatief hoge inkomsten een extra opleiding minder lonend is. Misschien moet daar iets aan worden gedaan. Omscholing voor mijzelf lijkt, gezien de bevindingen, in elk geval niet verstandig!
 

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Inkomstenbelasting

18

Gerelateerde artikelen