Elementair aan inkomen is het genieten van een voordeel. Zo is het ook met loon, “al hetgeen … wordt genoten” (art. 10 lid 1 Wet LB 1964).

Diffuus werd het met de invoering van de WKR. De wetgever veranderde de punt van art. 10 lid 1 Wet LB 1964 in een komma, om daarna toe te voegen: “daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking”. Hiermee werd slechts beoogd om voortaan ook de ‘vrije vergoedingen en verstrekkingen’ binnen het loonbegrip te brengen. Dit zijn de vergoedingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking en andere vergoedingen voor zover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren (vgl. BNB 2020/20). Binnen het WKR-regime zijn de effecten van deze verruiming, door gerichte vrijstellingen, nihilwaarderingen en de vrije ruimte, grotendeels weggenomen. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever om het loonbegrip zelf te wijzigen (Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 7, p. 6). Voorzieningen die geen privévoordeel meebrengen vormen geen loon, aldus de staatssecretaris (V-N 2011/54.6). Het voordeelcriterium geldt dus onverminderd onder de WKR. Anders gezegd: vóór de komma is niets gewijzigd.

De uitbreiding in art. 10 Wet LB 1964 heeft niettemin tot onduidelijkheid geleid. De wetgever heeft de verwarring vergroot door per 2020 een gerichte vrijstelling te creëren voor de vergoeding van een VOG. Als reden werd aangevoerd dat dit niet tot een voordeel leidt voor de werknemer en belastingheffing daarom veel onbegrip oproept bij werkgevers (Kamerstukken II 2019/20, 35302, nr. 13, p. 46). Nogal wiedes.

Als een werkgever zorgt voor de aanvraag of verlenging van een A1-verklaring bij werken in twee of meer lidstaten, is volgens een Kennisgroepstandpunt (V-N 2024/7.4) sprake van loon, omdat de werknemer (alleen) in deze situatie is gehouden tot een kennisgeving aan de SV-autoriteiten in het woonland (art. 16 lid 1 Vo (EG) 987/2009). De verzekeringsplicht vloeit evenwel dwingend voort uit Europees recht. Ter bevestiging kan – door zowel de werknemer als de werkgever – om een A1-verklaring worden verzocht, aldus art. 19 lid 2 Vo (EG) 987/2009. Deze taak behoort primair bij de werkgever, ten behoeve van nakoming van de LH-verplichting, maar ook om de werknemer tijdig te informeren over de gevolgen voor diens SV-positie (art. 7:655 BW).

Een ander standpunt (V-N 2024/3.6) merkt de vergoeding van de kosten van een Geneeskundige Verklaring Taxi (GVT) aan als loon. Een taxichauffeur heeft de GVT nodig voor de aanvraag van de (wettelijk verplichte) chauffeurskaart. Hier is toch geen spatje (privé)voordeel?

Kennelijk kan er verschillend over worden gedacht. Voordeel betekent een vergroting van de beschikkingsmacht. Dit kan op directe wijze, bij voordelen die alternatief aanwendbaar (besteedbaar) zijn, dan wel op indirecte wijze, als een verstrekking leidt tot een besparing op privé-uitgaven. Objectivering is hier nodig: plegen de uitgaven ook te worden gedaan door andere personen die qua financiën en gezinsomstandigheden vergelijkbaar zijn, maar ander werk verrichten? Luidt het antwoord ‘neen’, dan is er geen (privé)voordeel. En zonder (privé)voordeel geen loon.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Loonbelasting

307

Gerelateerde artikelen