Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar na het instellen van het beroep wegens niet-tijdig beslissen alsnog tegemoet is gekomen aan het standpunt van X, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar had moeten veroordelen in de proceskosten.

X maakt bezwaar tegen de WOZ-beschikking 2021 van de Gemeente Soest. Wegens het uitblijven van een beslissing is op 5 augustus 2022 een ingebrekestelling verzonden. Op 3 november 2022 is het bezwaar alsnog deels gegrond verklaard. Op 12 december 2022 gaat X in beroep bij de Rechtbank Midden-Nederland en op 27 december 2022 wegens het niet verstrekken door de heffingsambtenaar van een dwangsombeschikking. Op 20 januari 2023 kent de heffingsambtenaar alsnog een dwangsom toe van € 1442. Volgens de rechtbank is het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het verzoek om een dwangsom niet-ontvankelijk, de beroepen tegen de dwangsombeschikking en de WOZ-beschikking zijn ongegrond. De heffingsambtenaar wordt wel veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 100. X gaat in hoger beroep. De WOZ-waarde is niet meer in geschil.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar na het instellen van het beroep wegens niet-tijdig beslissen alsnog tegemoet is gekomen aan het standpunt van X, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar had moeten veroordelen in de proceskosten. X krijgt daarom een proceskostenvergoeding van in totaal € 2721 voor de zaak in eerste aanleg en het hoger beroep. Er is geen reden om de immateriële schadevergoeding te matigen voor procedures die op basis van de toenmalige jurisprudentie boven de bagatelgrens – van toentertijd € 15 – uitgingen (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:245 en 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2276). X krijgt daarom een immateriële schadevergoeding van € 1000. Aan X moet op basis van het overgangsrecht van HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, V-N 2024/28.22 ook de griffierechten van in totaal € 188 worden vergoed. De rechtbank heeft namelijk voor de datum van het arrest vastgesteld dat de redelijke termijn voor die fase van de procedure was overschreden. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:74

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 3 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

273

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen