Rechtbank Den Haag oordeelt dat de reparatiewetgeving uitsluitend ziet op de situatie van mede-eigendom waarvan bij X geen sprake is. Of aan die wetgeving terugwerkende mocht worden toegekend, is voor de belastingplicht van X dus niet van belang.

X voldoet voor het jaar 2020 op aangifte verhuurderheffing voor onroerende zaken die zij in vol eigendom heeft. Haar bezwaar tegen de opgelegde aanslag wordt afgewezen. X is van mening dat aan de reparatiewetgeving naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018 (V-N 2018/31.21) geen terugwerkende kracht mocht worden verleend.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de reparatiewetgeving uitsluitend ziet op de situatie van mede-eigendom waarvan bij X geen sprake is. Of aan die wetgeving terugwerkende mocht worden toegekend, is voor de belastingplicht van X dus niet van belang. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is volgens de rechtbank geen sprake. Art. 1.3 WMW 2014 II maakt een onderscheid tussen mede-eigenaren en volle eigenaren, zij behoren dus niet zowel feitelijk als rechtens tot dezelfde groep. Er is sprake van subject gebonden omstandigheden die zich niet voordoen en ook niet kunnen voor doen bij volle eigenaren. De ongelijke behandeling tussen beide groepen is een direct uitvloeisel van de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad, wat maakt dat geen sprake is van een (ongeoorloofde) onevenredige behandeling.

Lees ook het thema Wetsvoorstel Wet afschaffing verhuurderheffing (36219).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.3

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1.4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Verhuurderheffing, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 27 januari

15

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen