Artikelen van Ciska Wisman
Met veel interesse heb ik de recente Uitvergroot ‘HvJ EU gaat (wederom) stilzwijgend om: over ‘economische logica’ en kunstmatigheid’ van Wisman gelezen, waarin zij de zaak X BV (ECLI:EU:C:2024:822, V-N 2024/47.10) analyseert. In dat arrest oordeelt het Hof van Justitie EU (HvJ EU), kortweg, dat art. 10a lid 1 aanhef en letter c Wet VPB 1969 niet in strijd komt met het Unierecht. Wisman trekt een aantal conclusies, onder meer in relatie tot de zaak Lexel (ECLI:EU:C:2021:34, V-N 2021/6.8). Graag reageer ik op die conclusies, omdat ik meen dat van een koerswijziging geen sprake is (geweest).
Op 4 oktober 2024 heeft het Hof van Justitie EU uitspraak gedaan in de zaak-X BV (zie V-N 2024/18.9 voor commentaar bij de conclusie).
Met de Wet minimumbelasting 2024 (Wet MB 24) implementeert Nederland de Pijler 2-richtlijn ((EU) 2022/2523). Daarmee is in haast duizelingwekkende vaart de common approach, ontworpen door een internationale organisatie, na een globaal politiek akkoord, vertaald naar secundair Unie‑ recht en vervolgens zelfs verworden tot nationale wetgeving.
In de recente zaak-Gallaher lijkt het Hof van Justitie EU en passant de kern van de exitheffingenjurisprudentie te duiden en geeft daarbij, zo lijkt het, een nadere richting aan het proportionaliteitsvereiste.
De vraag wanneer belastingplichtigen of de wetgever ‘misbruik maken van het (Unie)recht’, blijft actueel.
Op 22 december 2021 publiceerde de Europese Commissie een voorstel ‘tot vaststelling van regels ter voorkoming van misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden, COM(2021)565. Dit staat bekend als ‘Unshell’ of ‘ATAD 3’. Mogelijk zet Unshell toepassing van de deelnemingsvrijstelling onder druk. Veel is echter nog onzeker.
Het ‘Wetsvoorstel tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel’ wordt naar verwachting op korte termijn bekendgemaakt. Het streven is om het voorstel in de ‘zomer 2021’ in te dienen, zo blijkt uit de tabel bij de brief van 25 juni 2021 van de Staatssecretaris van Financiën.
Bijna twee jaar na de Danish Beneficial Owner-zaken hanteert het Hof van Justitie EU ineens een definitie van 'misbruik' die doet terugdenken aan de tijd van vóór het Cadbury Schweppes-arrest. Wordt het uitdijende EU-antimisbruikleerstuk hier, bedoeld of onbedoeld, begrensd?
Op 8 mei 2020 publiceerde het Hof van Justitie EU een uniek persbericht (nr. 58/20), waarin het zich kort maar krachtig uitspreekt over zijn bevoegdheden. Te lezen is dat het Hof ‘‘als enige de bevoegdheid [heeft] om vast te stellen dat een handeling van een instelling van de Unie in strijd is met het Unierecht’’ en dat ‘‘een prejudicieel arrest van het Hof bindend is voor de nationale rechter’’. Daarbij geldt dat lidstaten verplicht zijn om ‘‘de volle werking van het Unierecht te waarborgen’’.
‘De voorstellen “may affect the sovereignty of jurisdictions”’, aldus een voetnoot op de laatste pagina van de laatste bijlage. Het betreft het consultatiedocument van 8 november 2019 van het G20/OECD Inclusive Framework on BEPS inzake Pillar Two.