Artikelen van Martijn Weijers
"Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld", aldus de tekst van artikel 4(1) AWR. Deze open norm geeft in de praktijk meer dan eens aanleiding tot discussie. Niet alleen over de vraag tot welke conclusie een beoordeling van de omstandigheden moet leiden, maar ook over de vraag hoever een potentieel belastingplichtige moet gaan om die omstandigheden inzichtelijk te maken.
Daar waar het zwaartepunt van het internationale belastingrecht een aantal decennia geleden nog lag bij de voorkoming van dubbele belasting, is dat inmiddels de voorkoming van dubbele niet-belasting.
“Veel vragen bij belastingadviseurs over meldplicht agressieve belastingconstructies” kopt het FD afgelopen zondag boven een artikel waarin kort wordt stilgestaan bij het implementatievoorstel van Richtlijn 2018/822 (DAC6) dat afgelopen vrijdag aan de Tweede Kamer werd gestuurd.
De financiële crisis en alarmerende berichten over belastingontwijking en -ontduiking in de Panama Papers, Paradise Papers en Lux Leaks, hebben de grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten in een stroomversnelling gebracht.
Op 25 mei 2018 werd Richtlijn 2018/822 (Mandatory Disclosure Directive) aangenomen. Lidstaten hebben tot 31 december 2019 de tijd de Richtlijn te implementeren en zijn vanaf 1 juli 2020 verplicht de bepalingen toe te passen. Teneinde anticiperend gedrag te voorkomen, is in de Richtlijn bepaald dat grensoverschrijdende constructies waarvan de eerste stap is geïmplementeerd tussen 25 juni 2018 en 1 juli 2020, uiterlijk 31 augustus 2020 alsnog moeten worden gemeld. Men doet er dus verstandig aan nu al stil te staan bij de verplichtingen die over twee jaar zullen gelden rond de meldingsplicht voor bepaalde fiscale grensoverschrijdende constructies. Vraag is echter wie ‘men’ dan precies is.