Artikelen van Pieter Jansen
De Europese Unie heeft met DAC6 ('mandatory disclosure') een politiek kunststukje tot stand gebracht.
De Staatssecretaris van Financiën wil dat het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ‘tax governance codes’ ontwikkelen met het doel belastingontwijking verder te beperken.
De met de belastingrente gediende budgettaire doelen zijn niet verenigbaar met de verzuimrentegedachte, waarop zij is gebaseerd. Een belastingschuld is een bestuurlijke geldschuld als elke andere. De regeling moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.
'Naming and shaming' is een nogal primitieve sanctie. De schandpaal is niet voor niets in 1854 afgeschaft.
Belastingontduiking en belastingontwijking worden vaak in een adem genoemd. Vanuit een politiek perspectief ligt dat voor de hand. In beide gevallen wordt er een voordeel behaald ten laste van de belastingopbrengst van een of meer landen. Juridisch gaat het om principieel verschillende zaken. Belastingontduiking is illegaal, belastingontwijking niet.
De Staatssecretaris van Financiën houdt er rekening mee dat de per-elementbenadering van toepassing is op de fiscale-eenheidsregeling in Nederland en heeft reparatiemaatregelen aangekondigd die met terugwerkende kracht ingaan. De staatssecretaris heeft daarnaast een toekomstbestendige concernregeling aangekondigd.
Het belang van de schatkist staat bij de inkeerregeling voorop. Maar die vraagt eerder om verruiming dan om afschaffing van de inkeerregeling.
Pieter Jansen pleit voor een beperkt gebruik van een meldplicht betreffende mogelijke belastingontwijking.
Pieter Jansen weerlegt kritiek op de rechterlijke macht met betrekking tot uitspraken over door de wetgever onzorgvuldig in de wet vastgelegde regels.
Aan de belastingwet ligt mede de gedachte ten grondslag dat iedere burger, indien daartoe financieel in staat, zijn deel van de collectieve lasten draagt. Een belastingplichtige heeft daarbij het recht – in juridische zin – om de grenzen van zijn wettelijke verplichtingen te verkennen en aldus zijn deel tot het wettelijke minimum te beperken. De hoogte van ieders deel volgt uit de wet zoals die in laatste instantie door de rechter – naar doel en strekking – wordt uitgelegd. De rechtvaardigheid of billijkheid van de wet staat niet ter beoordeling van de rechter. Het is aan de wetgever om ‘oneerlijke' uitkomsten te herstellen.