De president van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft advocaat-generaal mr. P.J. Wattel gevraagd te onderzoeken hoe het criterium 'evident onredelijk' toegepast moet worden bij een verzoek om terug te komen van een bestuurlijke boete. Daarbij speelt een rol dat het bij een bestuurlijke boete gaat om strafoplegging zonder directe rechterlijke betrokkenheid.
Wattel is gevraagd de rechtsvraag te beantwoorden in een breder maatschappelijke en juridische context. De CRvB wil dat de conclusie bijdraagt aan de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Wattel krijgt zes weken de tijd voor zijn conclusie. De procespartijen krijgen daarna twee weken de tijd om daarop te reageren. Hierna doet de CRvB op 26 oktober a.s. uitspraak.
In de zaak zelf gaat het om het volgende. Iemand, de rechtzoekende, heeft een bestuurlijke boete gekregen vanwege schending van de inlichtingenplicht uit de Toeslagenwet. Het bezwaarschrift dat tegen deze bestuurlijke boete is ingediend, is niet-ontvankelijk verklaard en daarmee niet inhoudelijk behandeld omdat het te laat was ingediend. Tegen die beslissing is geen beroep ingesteld.
De rechtzoekende heeft het UWV daarna, enkele maanden later, gevraagd om terug te komen van het boetebesluit. Dit verzoek is afgewezen omdat geen sprake zou zijn van nieuwe feiten of omstandigheden. Volgens het UWV is het boetebesluit 'niet evident onjuist' en de handhaving ervan is ook niet 'evident onredelijk'.
Aan A-G Wattel is nu het verzoek om helderheid te verschaffen in deze criteria.
Bron: CRvB
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht