Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de pensioen-BV de pensioenaanspraken van ex-echtgenoot moet afstorten bij professionele verzekeraar.
De zaak (13 april 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:2670) gaat als volgt. Man en vrouw scheiden in 1996. Bij de echtscheiding zijn ze overeengekomen dat de vrouw recht heeft op een deel van pensioen. Het pensioen is in eigen beheer gehouden bij een pensioen-BV waarvan de man (indirect) alle aandelen in bezit heeft.
 
Binnen twee jaar na de echtscheiding meldt de vrouw bij de pensioen-BV dat zij recht heeft op een deel van het pensioen. De pensioen-BV bevestigt dit in een brief. In 2008 bereikt de man de pensioengerechtigde leeftijd. Omdat de man zijn dienstverband voortzet, wordt het pensioen uitgesteld tot 2011. Vanaf 2011 keert de pensioen-BV pensioentermijnen aan de man. De vrouw ontvangt geen pensioentermijnen. Uiteindelijk stapt de vrouw naar de rechter en eist dat de pensioen-BV alsnog de aan haar toekomende pensioentermijnen uitbetaalt. Tevens eist zij afstorting van bij een professionele verzekeraar.
 
De rechtbank wijst beide vorderingen toe. De pensioen-BV doet nog een beroep op betalingsonmacht maar dat mag niet baten. De rechter is van mening dat de gestelde betalingsonmacht niet voldoende is onderbouwd.

Belang voor de praktijk

Het vonnis van de rechtbank is in lijn met de gangbare jurisprudentie en zeker niet spraakmakend. Wel bevat de zaak een aantal interessante elementen.
 
Afstortingsverplichting
In het arrest van 9 februari 2007 (Pensioen Jurisprudentie 2007,42) oordeelde de Hoge Raad dat de vereveningsgerechtigde in beginsel niet afhankelijk hoeft te blijven van het risico dat aan pensioen in eigen beheer is verbonden. Op basis van de eisen van redelijkheid en billijkheid werd de vordering om het aan de vereveningsgerechtigde deel van het pensioen onder te brengen bij een externe pensioenverzekeraar toegewezen. In de jurisprudentie die daarna is verschenen is afstorten als uitgangspunt genomen. Slechts wanneer de continuïteit van de onderneming in gevaar komt, mag externe verzekering van het pensioen (deels) worden uitgesteld. Bij de beoordeling hiervan vraag moet rekening te worden gehouden met de belangen van de aandeelhouders, werknemers, crediteuren en pensioengerechtigden. De bewijslast ligt bij de vereveningsplichtige en diens BV.
 
Uitstel van pensioen
In de onderhavige zaak besluit de man om zijn pensioen uit te stellen. In artikel 18a, lid 4 en 5 Wet LB 1964 zijn de fiscale spelregels voor uitstel van pensioen opgenomen. Zo mag pensioen alleen worden uitgesteld als de pensioengerechtigde blijft doorwerken in een dienstbetrekking en de nieuwe pensioendatum direct aansluit op het einde van die dienstbetrekking. Daarnaast zijn er regels over de hoogte en de uiterste ingangsdatum. Als de fiscale regels worden overtreden, wordt de regeling onzuiver met als gevolg belastingheffing over de aanspraak.
 
De vereveningsaanspraak die een ex-partner heeft op pensioen uit hoofde van de Wet VPS is een afhankelijk recht. Zie hiervoor de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3375. De ex-partner kan niet bepalen wanneer het pensioen ingaat. Als de deelnemer zijn pensioen vervroegt of uitstelt ‘volgt' de vereveningsaanspraak dit. De vereveningsgerechtigde kan dit niet tegenhouden. Als de aanspraken van de partner worden geconverteerd in een eigen aanspraak kan de ex-partner wel zelf bepalen wanneer het pensioen ingaat, uiteraard rekening houden met de wettelijke begrenzingen en de onderliggende pensioenovereenkomst. Conversie is geen recht van de ex-partner. Alle partijen – deelnemer, ex-partner en uitvoerder – hebben hier mee in te stemmen. Alleen in uitzonderingsgevallen – bij een groot leeftijdsverschil – kan de deelnemer door de rechter veroordeeld worden medewerking te verlenen aan conversie.
 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen

3

Gerelateerde artikelen