Het parlement bevriest de aftoppingsgrens voor pensioen en lijfrenten voor de jaren 2025 en 2026. Uit een analyse blijkt dat deze wetgeving een fout bevat en dat dit in een technische herstelwet zal moeten worden gerepareerd.
Het amendement Grinwis c.s.(Kamerstukken II 2024/25, 36602, nr. 90) regelt dat de giftenaftrek in de sfeer van de vennootschapsbelasting in stand blijft. Ook verruimt het amendement de periodieke giftenaftrek in de sfeer van de inkomstenbelasting. Ter financiering van deze maatregelen wordt onder andere de aftoppingsgrens voor pensioen en lijfrenten voor de jaren 2025 en 2026 bevroren.
Het amendement is door de Tweede Kamer aangenomen en aan het aangepaste wetsvoorstel heeft de Eerste Kamer inmiddels ook zijn zegen gegeven. Daardoor zal deze maatregel ook daadwerkelijk effect krijgen voor de jaren 2025 en 2026. De bevriezing van de aftoppingsgrens betekent dat het maximum pensioengevend loon voor pensioenopbouw in box 1 wordt gemaximeerd op € 137.800 in 2025 en 2026, hetzelfde bedrag dat in 2024 geldt. Omdat de AOW-franchise in deze jaren wél stijgt, betekent het effectief dat de ruimte voor pensioenopbouw in 2025 minder bedraagt dan in 2024. In 2026 zal dit, door verdere stijging van de AOW-franchise, nogmaals dalen.
Voor lijfrentevoorzieningen geldt hetzelfde. De relevante inkomensbestanddelen (loon, winst, resultaat uit overige werkzaamheden en periodieke uitkeringen en verstrekkingen) zijn in de formule van de jaarruimte eveneens gemaximeerd op € 137.800 in 2024. Ook dit maximum blijft gelden voor de jaren 2025 en 2026. En ook hier geldt dat door stijging van de AOW-franchise de ruimte voor lijfrenteopbouw daalt.
Belang voor de praktijk
Slordige wetgeving! De bedoeling van de wetgever is duidelijk, maar in de uitwerking gaat het voor lijfrenten mank. Het amendement regelt namelijk dat art. 10.2b vierde lid Wet IB 2001 voor de jaren 2025 en 2026 geen toepassing vindt. In dit vierde lid is de indexatie van de AOW-franchise in de jaarruimteformule geregeld. Bedoeld was natuurlijk dat art. 10.2b eerste lid Wet IB 2001 geen toepassing zou vinden in de betreffende jaren. In dat eerste lid is namelijk de indexatie van de aftoppingsgrens geregeld. Door deze omissie wordt juist het tegenovergestelde bereikt. Immers, doordat het nu niet goed geregeld is, wordt de aftoppingsgrens voor lijfrenten wél geïndexeerd, maar de AOW-franchise juist niet. Daardoor wordt de ruimte voor lijfrenteopbouw niet beperkt maar juist verruimd! Omdat duidelijk is dat dit niet de bedoeling is, mag worden aangenomen dat de wetgever dit in een technische herstelwet zal repareren.
Vraag: Wat heeft de fiscale facilitering van schenkingen te maken met pensioen- en lijfrente-opbouw? Antwoord: Helemaal niets! Het is ons dan ook een raadsel waarom de verruiming, respectievelijk instandhouding, van een schenkingsfaciliteit gefinancierd moet worden met een vermindering van de ruimte van pensioen- en lijfrenteopbouw. Pensioen is altijd al een makkelijke graaipot geweest voor allerhande overheidsdoelstellinkjes en ook nu maakt de overheid zich hier weer schuldig aan. Het effect mag dan beperkt zijn, en slechts relevant voor de ‘happy few’, maar dat doet er niet aan af dat maar weer eens blijkt dat de overheid zijn handen niet van pensioen af weet te houden.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Dossiers: Prinsjesdag 2024