Twee wetten waarmee het kabinet het verschil tussen zelfstandigen en mensen in loondienst hoopt te verkleinen, lossen de fundamentele problemen niet op. De plannen schieten tekort. Dat is de kritiek van de Raad van State.
Dat schrijft de Afdeling advisering in haar adviezen bij het wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers en het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR). Beide wetsvoorstellen maken onderdeel uit van het zogeheten ‘arbeidsmarktpakket’.
Inhoud van beide wetsvoorstellen
Het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers bevat maatregelen om werknemers met flexibele arbeidscontracten meer werk- en inkomenszekerheid te bieden en meer roosterzekerheid. Een ander doel is dat zij meer perspectief krijgen op een vast arbeidscontract. Het voorstel moet eraan bijdragen dat het verschil tussen flexibele arbeid en vaste arbeid wordt verkleind, evenals tussen uitzendarbeid en andere vormen van flexibele arbeid. Het wetsvoorstel VBAR regelt dat de wettelijke definitie van de arbeidsovereenkomst wordt aangepast om het onderscheid te verduidelijken tussen het werken als werknemer en als zelfstandige. Ook introduceert dit wetsvoorstel een zogenoemd civielrechtelijk rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst. Dit rechtsvermoeden houdt in dat bij een uurtarief van € 33 of minder wordt vermoed dat iemand werkt op basis van een arbeidsovereenkomst.
Wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers
De maatregelen in dit wetsvoorstel zijn vooral gericht op het duidelijker afbakenen van reeds bestaande mogelijkheden en praktijken rond flexibele arbeid. De maatregelen zullen daarom volgens de Afdeling advisering naar verwachting slechts beperkte effecten hebben. Van het nieuwe bandbreedtecontract, waarbij het verschil tussen het minimale en maximale aantal uren is beperkt tot 30 procent, is de toegevoegde waarde nog onduidelijk. De regering wil daarnaast oproepcontracten verbieden. Het is de vraag in hoeverre zo’n verbod in de praktijk effectief zal zijn. Het wetsvoorstel regelt een aantal uitzonderingen op de maatregelen voor minderjarigen, scholieren en studenten met een bijbaan, die hun meer flexibiliteit bieden, maar tegelijkertijd minder zekerheid en bescherming. Het advies aan de regering is om de rechtvaardiging van deze verschillen in behandeling beter te motiveren.
Wetsvoorstel VBAR
In de toelichting bij het wetsvoorstel VBAR signaleert de regering terechte knelpunten, zoals de kwetsbaarheid van schijnzelfstandigen met een zwakke arbeidsmarktpositie en de houdbaarheid en balans in het socialezekerheidsstelsel bij het toenemende aantal zelfstandigen. Maar aan de oplossing hiervan zal het wetsvoorstel volgens de Afdeling advisering slechts beperkt bijdragen. Dit komt omdat het wetsvoorstel vooral het geldende recht codificeert. Het beëindigen van het zogenoemde handhavingsmoratorium in het kader van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties zal waarschijnlijk effectiever bijdragen aan het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Daarbij zal de Belastingdienst de wettelijke verplichting van werkgevers om de loonheffing in te houden bij werknemers weer actief gaan handhaven. Maar ook dat zal de onderliggende problematiek niet wegnemen.
Daarnaast is het de vraag in hoeverre het voorgestelde toetsingskader voor werken ‘in dienst van’ de beoordeling van arbeidsrelaties in de praktijk echt zal vereenvoudigen. Ook van het nieuwe ‘rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst’ kan niet meer dan een beperkte betekenis in de praktijk worden verwacht. Tot slot wijst de Afdeling advisering in haar advies erop dat wanneer bestaande arbeidsrelaties alsnog als arbeidsovereenkomst worden gekwalificeerd, dit ingrijpende gevolgen kan hebben vanwege de verschuldigdheid van pensioenpremies over voorafgaande perioden. Uit de toelichting bij het wetsvoorstel blijkt niet op welke manieren deze risico’s kunnen worden beheerst. Het advies aan de regering is om hier meer aandacht aan te besteden.
Bron: Raad van State
Rubriek: Arbeidsrecht
Informatiesoort: Nieuws