Twee of meer ondernemers die in Nederland zijn gevestigd kunnen voor de btw als fiscale eenheid worden aangemerkt als ze financieel, economisch en organisatorisch zodanig zijn verweven dat ze een eenheid vormen. Op basis van vaste jurisprudentie is sprake van economische verwevenheid als de activiteiten van de ondernemers zich op een zelfde economische doel richten (zoals een gemeenschappelijke klantenkring) of als de ene ondernemer zijn activiteiten in hoofdzaak ten behoeve van de andere ondernemer verricht.
Tot het arrest van de Hoge Raad op 11 oktober 2013 werd aangenomen dat ‘in hoofdzaak' meer dan 50% betekende. Bovendien zouden alle drie de verwevenheden afzonderlijk van elkaar moeten worden beoordeeld. In oktober oordeelde de Hoge Raad over een bestaande fiscale eenheid tussen een holding met twee dochters. Een derde dochter verzoekt om voeging bij de fiscale eenheid. De derde dochter is slechts 25,3% economisch verweven met de fiscale eenheid. De Belastingdienst wijst daarom het verzoek af. De Hoge Raad komt echter wel tot economische verwevenheid. De holding houdt alle aandelen van de drie dochters, bestuurt deze tegen vergoeding en er bestaan tussen de ondernemingen onderling niet-verwaarloosbare economische betrekkingen. Dat de derde dochter het grootste gedeelte van haar omzet behaalt uit prestaties aan derden doet hier niet aan af.

Eerder sprake van fiscale eenheid

Op basis van het arrest zullen ondernemers eerder in economisch opzicht met elkaar zijn verweven en kan dus eerder sprake zijn van een fiscale eenheid. De Hoge Raad lijkt de drie verwevenheden meer in onderlinge samenhang te bezien. Dit was al in een eerdere zaak door de Advocaat-Generaal verkondigd. In de onderhavige zaak zorgen mede de financiële en organisatorische verwevenheid ervoor dat ook sprake is van economische verwevenheid. Belangrijk is wel dat de onderlinge economische betrekkingen niet-verwaarloosbaar zijn. Daarover zal in de praktijk discussie kunnen ontstaan. 

Wel of geen beschikking? 

Let op! Zodra de Belastingdienst een beschikking heeft afgegeven, zijn de onderdelen van een fiscale eenheid  hoofdelijk aansprakelijk voor de btw-schulden van de fiscale eenheid. Als aan de materiële vereisten voor een fiscale eenheid wordt voldaan, kiezen partijen er daarom vaak voor om zonder beschikking te handelen als fiscale eenheid. In een situatie waarbij niet volledig aan één van de individuele verwevenheden wordt voldaan (zoals hier bijvoorbeeld 25,3% economische betrekkingen), is het verstandig om toch een beschikking aan te vragen. Daarmee wordt latere discussie voorkomen.
 

Bron: BDO

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Vennootschapsbelasting

1

Gerelateerde artikelen