
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat etages in een herenhuis kwalificeren als afzonderlijke appartementen met een zelfstandige woonfunctie. Ondanks gebruik door dezelfde belastingplichtige kwalificeert de benedenwoning niet als onderdeel of aanhorigheid van de eigen woning, in dit geval het appartement op de tweede etage.
De zaak (23 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:8902) verloopt als volgt. Een man en zijn partner bezitten sinds 1989 een herenhuis. Het herenhuis bestaat uit drie afzonderlijke onderdelen met elk een eigen adres en WOZ-waarde. De benedenverdieping was verhuurd maar is na overlijden van de huurder ingrijpend verbouwd. De eerste verdieping is verhuurd aan de dochter van het echtpaar. Zelf wonen zij op de tweede verdieping.
Bij de aangifte inkomstenbelasting merkt de man de benedenverdieping aan als onderdeel van hun eigen woning. De inspecteur wijkt af van de aangifte en rekent de waarde van de benedenverdieping tot de grondslag van box 3.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de benedenverdieping geen onderdeel of aanhorigheid van de eigen woning van de man vormt omdat de benedenverdieping een afzonderlijk te gebruiken woning is. Het argument dat de man de benedenverdieping sinds het overlijden van de huurder in eigen gebruik heeft genomen, is volgens de rechter niet steekhoudend. Het feit dat de benedenverdieping als zelfstandige eenheid kan worden gebruikt is doorslaggevend. Het gelijk is aan de inspecteur.
Belang voor de praktijk
Art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001 bepaalt dat als eigen woning mede wordt beschouwd de 'daartoe behorende aanhorigheden'. De Hoge Raad heeft al in 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC5412, niet beschikbaar gesteld door de Hoge Raad) aangegeven dat er sprake is van een aanhorigheid als een gebouw:
- hoort bij de woning; en
- in gebruik is bij de woning; en
- dienstbaar is aan de woning.
Daarbij zijn de omstandigheden van het geval bepalend voor het oordeel of een gebouw en/of terrein als aanhorigheid kan worden aangemerkt. Nabijheid, functie, het feitelijk gebruik en inrichting spelen hierbij een rol. Uit wet en jurisprudentie blijkt dat voor het begrip aanhorigheid een feitelijk gebruik niet wordt vereist; het gebruikt kunnen worden is voldoende. De aanhorigheid mag echter niet ter
beschikking gesteld zijn of zijn geweest aan een ander, omdat dan geen sprake is van dienstbaar zijn aan de woning.
Ook voor de vraag welk overdrachtsbelastingtarief van toepassing is, is bepalend of een gebouw of terrein is aan te merken als aanhorig. Het lage tarief van 2 procent of de startersvrijstelling van 0 procent geldt niet alleen voor de eigen woning zelf, maar ook voor een aanhorigheid die op hetzelfde moment als de eigen woning wordt verkregen.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Inkomstenbelasting