Bedrijven die vertrekken naar het buitenland mogen kiezen tussen afrekenen met de Belastingdienst, betaling in tien gelijke termijnen of betalingsuitstel. Momenteel is deze uitstel van betaling nog steeds geregeld in het beleidsbesluit van 14 december 2011. In de praktijk blijkt de uitstelregeling niet erg populair en dat heeft zo z'n redenen. "De voorwaarden zijn véél te streng en de grote vraag is of Nederland deze zo wel mag stellen, want eigenlijk is de keuzeoptie niet reëel." Dat zegt Dick van Sprundel, Senior Manager International Tax Services bij Ernst & Young Belastingadviseurs LLP en tevens verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Onder andere als een bedrijf haar zetel verplaatst naar het buitenland moet in principe worden afgerekend over de stille reserves, dus alsof het bedrijf wordt gestaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in november 2011 (arrest inzake National Grid Indus) beslist dat dit de vrijheid van vestiging belemmert. Een bedrijf moet kunnen kiezen tussen onmiddellijk afrekenen of uitstel van betaling. Sindsdien is dit betalingsuitstel geregeld in een beleidsbesluit, wat nog in de wet gecodificeerd gaat worden. Nederland is hier niet voortvarend genoeg in.  Al in 2008 is de Europese Commissie in verband met de exitheffing een infractieprocedure gestart tegen Nederland. Naar nu blijkt met succes, want afgelopen donderdag, op 31 januari, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de Europese Commissie in het gelijk gesteld. Nederland moet zijn nationale wetgeving aanpassen. 

Onbeantwoorde vragen

"Hoewel procedureel technisch juist, is het jammer dat het Hof een aantal nog openstaande vragen niet beantwoord",  aldus Van Sprundel die als proefschriftonderwerp Emigratieheffingen in de winstsfeer heeft. "Hoewel de procedure over de oude wetgeving ging, was het aardig geweest als het Hof een aantal nog openstaande vragen had beantwoord, zoals inzake de zekerheden (bankgaranties), de rente en de administratieve eisen", zo betoogt Van Sprundel. De Tweede Kamer heeft – overigens na intensieve discussie – inmiddels al wel ingestemd met het hiertoe strekkende wetsvoorstel Uitstel betaling exitheffingen. Deze ligt nu ter behandeling bij de Eerste Kamer. Zowel het CDA als de SP hebben vragen ingediend die de staatssecretaris nog dient te beantwoorden.

Strenge voorwaarden

Ook als het wetsvoorstel in haar huidige vorm wordt aangenomen gaat het uitstel van betaling niet zomaar. Er gelden heel wat voorwaarden. Zo zal een bedrijf jaarlijks  een fiscale balans en winst-en verliesrekening op moeten stellen conform de Nederlandse fiscale regels waaruit blijkt of er sprake is van stille reserves en tot welk bedrag die eventueel oplopen. In geval van fusie, splitsing of omzetting van een rechtspersoon gaat deze verplichting over op de verkrijgende vennootschap. Dat betekent nog jarenlang contact met de Nederlandse Belastingdienst.  Van Sprundel vraagt zich af of deze eis gezien de eerdere Europese jurisprudentie niet te streng is. Bedrijven die hier geen behoefte aan hebben, mogen als alternatief ook in tien jaarlijkse termijnen betalen. Uiteraard eindigt het verleende uitstel – eventueel gedeeltelijk-  als sprake is van realisatie (bij vervreemding, maar ook als gevolg van afschrijvingen) van de stille reserves en dat zal volgens de staatssecretaris niet eeuwigdurend zijn.

Uitstel van betaling kan bovendien alleen als er zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie of een andere vorm van zekerheid. De Belastingdienst heeft dus een dwangmiddel en kan overgaan tot uitwinning als een bedrijf niet netjes de realisatie van stille reserves aangeeft. Ook op dit punt heeft Van Sprundel commentaar en hij verwacht – gezien eerdere Europese jurisprudentie (met name de conclusie van de Advocaat-Generaal in Commissie – Portugal) – dat hier de nodige discussies zullen komen en wellicht eveneens civiele procedures met de Ontvanger.

En het verleende uitstel mag dan niet aan een bepaalde termijn gebonden zijn, er is wel invorderingsrente verschuldigd vanaf het moment dat uitstel van betaling wordt verleend en deze kan dus aardig oplopen.  Na drie jaar respijt wordt de invorderingsrente zelfs direct jaarlijks ingevorderd, zoals de staatssecretaris tijdens de parlementaire behandeling heeft aangegeven. Volgens Van Sprundel wordt de eerdere belemmering niet materieel weggenomen, maar vervangen door een nieuwe belemmering.

Reëel alternatief ontbreekt

In een mondelinge reactie op Tweede Kamervragen over het wetsvoorstel Uitstel betaling exitheffingen eind vorig jaar gaf staatssecretaris Weekers al aan dat er nog geen enkel bedrijf zich heeft gemeld voor toepassing van het beleidsbesluit. Ook is hem geen enkel signaal bekend dat het wetsvoorstel veranderingen brengt in de emigratiebehoefte van bedrijven. En over de betalingsregeling zelf zegt Weekers het volgende:  "ik denk dat een onderneming er voldoende belang bij heeft om te betalen zodra er betaald kan worden, simpelweg omdat een onderneming er niet echt bij gebaat is als de fiscus nog zekerheid moet worden verschaft of als de rentetikker blijft lopen."  In dit kader merkt Van Sprundel op dat "de betaling van de jaarlijkse invorderingsrente na drie jaar, de kosten van een bankgarantie of andere zekerheid en het opstellen van een balans en verlies- en winstrekening naar Nederlandse maatstaven te belemmerend zijn waardoor de door het Hof gecreëerde optie eigenlijk geen reëel alternatief is."

Van Sprundel vindt het jammer dat het Hof van Justitie niet de moeite heeft genomen om nu al meer duidelijkheid te creëren over de eisen die Nederland mag stellen aan de uitstelregeling. Andere landen hebben dit beter geregeld. Hij verwacht dan ook nieuwe procedures en bepleit dat de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen Den Haag start.
 

Bron: Redactie TaxLive

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Invordering

2

Gerelateerde artikelen