De belastingheffing van de digitale economie staat nationaal, Europees en internationaal in een toenemende belangstelling. Één van de vragen daarbij is of het huidige belastingsysteem van winstbelastingen nog wel passend is voor digitale bedrijfsmodellen.
De OESO heeft de belastinguitdagingen van de digitale economie tot actiepunt 1 van haar Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) project gemaakt. Het is echter nog steeds wachten op concrete voorstellen. Die worden in april 2018 verwacht.
 
De Nederlandse regering maakt zich ook zorgen. Op 3 november 2017 heeft zij laten weten dat, indien actie nodig is, dat zij wil dat dan maatregelen primair op mondiaal niveau worden genomen. De digitale economie eis immers een mondiale aangelegenheid.
 
De Europese Commissie vindt dat allemaal te lang duren. In een mededeling van 21 september 2017 heeft zij een aantal opties gepresenteerd voor een in haar ogen eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de EU voor de digitale eengemaakte markt.
 
Indien op mondiaal gebied te weinig vooruitgang wordt geboekt, dan zal de Commissie met eigen voorstellen komen. Mede naar aanleiding van deze mededeling wijst de ECOFIN Raad van 5 december 2017 erop dat op internationaal niveau dringend overeenstemming over beleidsmaatregelen moet worden bereikt.
 
Wat betreft de EU heeft de Raad aan de Commissie gevraagd om een grondige beoordeling te maken van alle door hem genoemde opties.

Opties van de Europese Commissie voor een eerlijk en efficiënt belastingstelsel in de EU

De Commissie maakt onderscheid tussen maatregelen voor de lange en voor de korte termijn. Op de lange termijn zouden nieuwe internationale regels moeten worden vastgesteld om te bepalen waar door digitale bedrijven waarde wordt gecreëerd en hoe winsten moeten worden toegerekend.
 
Dit zou dienen te leiden tot aanpassing van de regels over vaste inrichtingen en verrekenprijzen. Binnen de EU ziet de Commissie in dit verband een rol weggelegd voor het richtlijnvoorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB).
 
Voor de korte termijn ziet de Commissie voor het door haar veronderstelde gebrek aan belastingheffing bij digitale bedrijven met name brood in:
  • een zogenoemde equalisation tax over de omzet van digitale bedrijven
  • een bronbelasting op digitale transacties
  • een heffing op omzet behaald door het verlenen van digitale diensten of advertentiediensten.
Het maakt de Commissie niet zo veel uit voor welke optie er wordt gekozen, als er maar iets wordt gedaan. Niet bepaald een beleid gebaseerd op principes.

Waar wordt de waarde gecreëerd in de digitale economie?

De Commissie vraagt zich af of de huidige definitie van waardecreatie nog wel in de digitale economie kan worden toegepast, omdat, volgens haar, het in de digitale economie minder evident is waar de creatie van waarde plaatsvindt.
 
De huidige internationale belastingregels zijn gemaakt toen de fysieke aanwezigheid voor bedrijven veel belangrijker was en digitalisering nog niet bestond. Zij vindt deze regels niet meer passend, omdat bedrijven tegenwoordig meer leunen op intellectueel eigendom dat gemakkelijk kan worden verplaatst, op data en op automatisering, die online grensoverschrijdende handel op grote schaal mogelijk maken zonder fysieke aanwezigheid.
 
Maar is het digitale deel van de economie wel zo veel anders als de rest van de economie als het gaat om te bepalen waar de meerwaarde (daaronder begrepen zowel winst als verlies) wordt gecreëerd? Ik denk het niet.
 
Meerwaarde wordt, volgens Eric Kemmeren, in alle gevallen uiteindelijk door het intellectuele element van een mens gecreëerd. Het gaat daarbij om de arbeid van het individu, bijvoorbeeld als ondernemer of als werknemer.
 
Het individu creëert die meerwaarde meestal met hulpmiddelen, omdat daardoor efficiënter kan worden gewerkt en er een hogere opbrengst kan worden gerealiseerd.
 
Bijvoorbeeld, een timmerman gebruikt een hamer, omdat het efficiënter is om een spijker met een hamer in een muur te slaan dan met de blote hand. Ook minder pijnlijk overigens!
 
In de digitale economie is het efficiënter om grote hoeveelheden data met behulp van algoritmen te bewerken dan handmatig. Het principe is in beide gevallen niet anders. De hulpmiddelen produceren op zichzelf genomen geen meerwaarde, maar pas door het intellectuele gebruik van de hulpmiddelen door het individu.
 
Onbewerkte data creëren geen meerwaarde. Dat gebeurt pas als zij worden geanalyseerd met behulp van algoritmen.
 
Daarvoor is het intellectuele element van een mens nodig, bijvoorbeeld van de programmeur die de algoritmen heeft geschreven. Dus daar waar het intellectuele element door het individu wordt toegevoegd, daar vindt de meerwaarde zijn oorsprong.
 
Dus zowel in het deel van de digitale economie als in de rest van de economie gaat het om: www.Dat wil zeggen, indien de vraag wordt beantwoord: wie doet wat waar?, dan is ook bepaald waar de meerwaarde van een productieactiviteit wordt gecreëerd. Vervolgens zal dan aan die activiteit een waarde moeten worden toegekend.
 
In dat verband dient te worden opgemerkt dat het daarbij in de praktijk van de verrekenprijzen heel gebruikelijk is (geworden) om op basis van het arm's length beginsel bij de zogenoemde ‘people function' aan te sluiten. En dat is nu ook precies het criterium om te bepalen waar voor de winstbelastingen de meerwaarde wordt gecreëerd. Daardoor ontstaat een coherent systeem van winstbelastingen.
 
Wel een verandering nodig, maar anders dan de Europese Commissie suggereert
De voorstellen van de Europese Commissie voor de korte termijn zijn daarop niet geënt. Zij sluiten aan bij de omzet.
 
Dat geldt in wezen ook voor de bronbelasting op digitale transacties. Dat is eigenlijk een gebruiksbelasting.
 
Echter, belastingen naar de omzet of gebruik kennen we al in ons systeem, bijvoorbeeld, BTW en sales and use taxes. Het is dus dan ook maar zeer de vraag of de staten van afzetmarkt iets te kort komen, doordat zij niet over de winsten van digitale ondernemingen kunnen heffen wegens gebrek aan fysieke aanwezigheid aldaar.
 
Deze ondernemingen drijven wel handel met deze landen, maar niet in deze landen. Zij hebben als producent van goederen en diensten ook geen direct profijt van de publieke uitgaven van deze landen; de gebruiker dan wel verbruiker wel.
 
De gebruiker dan wel verbruiker maakt gebruik van de infrastructuur van deze landen om de digitale goederen en diensten te gebruiken dan wel te verbruiken. Indien deze landen toch vinden dat zij een gerechtvaardigde claim hebben om de winst van de producent van digitale goederen en diensten te belasten, omdat de producent nu eenmaal geen inkomen kan verdienen zonder een afzetmarkt, dan geldt ook het omgekeerde.
 
Een afnemer kan geen goederen of diensten gebruiken dan wel verbruiken zonder dat deze worden geproduceerd op een productiemarkt. Dan zouden productielanden ook een gerechtvaardigde claim kunnen leggen op een deel van de BTW of sales and use taxes.
 
Dit zou dan niet alleen dienen te gelden voor digitale goederen en diensten, maar ook voor fysieke goederen en diensten. Daarmee zou de internationale belastingsystemen nodeloos ingewikkeld worden.
 
Het is, volgens Eric Kemmeren, ook niet nodig, omdat de huidige verdeling van de heffingsrechten al zijn gebaseerd op het onderscheid tussen het produceren van meerwaarde (inkomsten- en winstbelastingen) en het gebruiken dan wel verbruiken van meerwaarde (BTW en sales and use tax).
 
Toch zullen ook de winstbelastingen, volgens Eric Kemmeren, moeten worden aangepast. Zo is het huidige begrip ‘vaste inrichting' inderdaad achterhaald.
 
De huidige economieën zijn veel meer diensteneconomieën geworden. Het belang van fysieke constructies is daarmee ook minder geworden.
 
Daar komt bij dat, zoals hierboven is aangegeven, de hulpmiddelen, fysieke constructies, zelf geen meerwaarde creëren, maar dat meerwaarde wordt gecreëerd door de intellectuele activiteit van een mens.
 
Dit betekent dat het concept van de ‘vaste inrichting' dient te worden ingeruild voor de substantiële inkomen- producerende activiteit van natuurlijke personen, die op verschillende manieren concreet kan worden ingevuld, bijvoorbeeld met een bepaald aantal dagen dat er in een land wordt gewerkt.
 
Daarbij geldt dan ook dat er geen onderscheid hoeft te worden gemaakt voor activiteiten van natuurlijke personen werkzaam in het digitale deel van de economie en in de rest van de economie.
 
Eric Kemmeren, hoogleraar Internationaal Belastingrecht en Internationale Fiscale Economie aan het Fiscaal Instituut Tilburg van Tilburg University en tevens verbonden aan het European Tax College en als wetenschappelijk adviseur aan EY Belastingadviseurs te Rotterdam.

Bron: EY

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

2

Gerelateerde artikelen