
Het komt vaak voor dat een eenmanszaak of vennootschap onder firma wordt ingebracht in een besloten vennootschap. De Belastingdienst ziet dat het regelmatig misgaat bij geruisloze inbreng van een onderneming in de bv, met name als daarna een holding-tussenholding-werkmaatschappij gewenst is. Hieronder volgt een uitleg zoals die op het Forum Fiscaal Dienstverleners van de dienst is gepubliceerd.
De geruisloze inbreng van een onderneming in een bv is mogelijk volgens artikel 3.65 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. De inbreng in de bv mag niet gericht mag zijn op de overdracht of liquidatie van de onderneming. Dit betekent dat er op het moment van inbreng geen verkoopvoornemen mag zijn.
Holdingstructuur
Veel ondernemers willen graag een holdingstructuur creëren, bestaande uit een holding en een werkmaatschappij. Dit is in feite ook een verkoop van de ingebrachte onderneming. Om belastingafrekening te voorkomen is in onderdeel 4.2.2. van het Besluit geruisloze omzetting hiervoor een goedkeuring opgenomen.
Als de onderneming direct na inbreng in de holdingvennootschap uitzakt naar een werkmaatschappij, mag dit onder bepaalde voorwaarden. Ondernemers kunnen hiervoor gebruikmaken van de bedrijfsfusiefaciliteit van artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of de fiscale eenheid van artikel 15 Vpb. Als een ondernemer gebruik wil maken van de fiscale-eenheidfaciliteit van artikel 15 Vpb, moet deze de fiscale eenheid uiterlijk drie maanden na de oprichting van de bv’s aanvragen, met als ingangsdatum de oprichtingsdatums van de bv’s.
Dubbele doorzak
De Belastingdienst ziet dat soms de wens bestaat om de onderneming daarna nog een keer uit te laten zakken, zodat een structuur van holding-tussenholding-werkmaatschappij ontstaat. Dit kan ook met behulp van de bedrijfsfusiefaciliteit of de fiscale eenheid, maar hier zijn wel aanvullende voorwaarden aan verbonden.
Als de ondernemer die laatste uitzakking ook middels een bedrijfsfusie wil uitvoeren, dan kan dat niet als in de tussenholding vermogensbestanddelen achterblijven waarin stille reserves schuilen, terwijl het daar achterblijvende deel niet kwalificeert als onderneming of zelfstandig onderdeel van een onderneming. (Zie voor de volledige tekst onderdeel 3.1.1. van het Besluit bedrijfsfusie van 12 augustus 2022, nr. 2022-188681, dat gepubliceerd is in de Staatscourant 2022, 22281).
De Belastingdienst constateert dat dit regelmatig misgaat, omdat bijvoorbeeld één of meerdere onroerende zaken met stille reserves in de tussenholding achterblijven. In dat geval kan de ondernemer voor de uitzakking wel gebruik maken van de fiscale eenheid. De ondernemer moet dan bij de Belastingdienst een aanvraag indienen voor een fiscale eenheid tussen de tussenholding en de werkmaatschappij. Dit moet gebeuren binnen drie maanden na oprichting van deze bv’s en met als ingangsdatum de oprichtingsdatums van deze bv’s.
Let op!
De Belastingdienst waarschuwt dat in de praktijk, als onroerende zaken in de tussenholding achterblijven, nog wel eens wordt vergeten de fiscale eenheid (op tijd) aan te vragen. Dit leidt onherroepelijk tot het vervallen van de geruisloze inbrengfaciliteit van artikel 3.65 Wet IB. Dit betekent dat de gehele onderneming alsnog met afrekening van belasting (ruisend) is ingebracht. Er zal dan moeten worden afgerekend over alle meerwaarde in de onderneming (goodwill en stille reserves) in de inkomstenbelasting. Vraag dus op tijd een fiscale eenheid aan, is het advies van de dienst.
Lees ook het thema Omzetting: van IB-onderneming naar bv.
Bron: Belastingdienst
Informatiesoort: Nieuws