Mensen maken steeds vaker gebruik van de familielening. Ouders hebben flink wat spaargeld op de bank tegen een zeer lage rentevergoeding én de kinderen kunnen geld gebruiken voor de aankoop van een woning. De ouders treden dan op als leningverstrekker. Maar let op, voor de fiscale aftrek van de rente moet de lening voldoen aan de voorwaarden van een eigenwoningschuld.
Onlangs speelde over dit onderwerp een zaak bij de Hoge Raad (26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1111). De zaak verloopt als volgt. Een vrouw is sinds december 2015 ingeschreven op het adres van haar partner. Deze partner is enig eigenaar van de woning. Dit is hun gezamenlijk hoofdverblijf. De partner heeft voor de financiering van zijn woning een annuïteitenhypotheek gesloten met zijn ouders. De rentevastperiode is vijftien jaar. De rente bedraagt 9%. Er is geen hypothecaire zekerheid verstrekt.
In hun aangiften inkomstenbelasting over 2015 verdelen de partners de negatieve inkomsten uit de eigen woning. De inspecteur van de Belastingdienst corrigeert de aangifte van de vrouw. Bij haar partner is de aanslag conform aangifte opgelegd. Volgens de belastinginspecteur is 9% een onzakelijk hoge rente. Hij accepteert een rente van 4,5%.
Volgens Hof Den Haag corrigeert de inspecteur terecht haar aangifte. De vrouw maakt niet aannemelijk dat 9% in dit geval een zakelijke rentevergoeding is. De vrouw stelt dat de belastinginspecteur de aangifte van de man had moeten corrigeren in plaats van haar aangifte. Dat betoog wordt verworpen. Dat de belastinginspecteur (ten onrechte) bij de man een aanslag conform aangifte heeft opgelegd, staat niet aan een correctie van de aangifte van de vrouw in de weg. De Hoge Raad volgt het oordeel van het hof.
Belang voor de praktijk
Met 'slechts' een correctie van de fiscale renteaftrek loopt deze zaak nog met een sisser af. Een onzakelijke rentevergoeding kan immers ook betekenen dat de partner schenkingen heeft gedaan aan zijn ouders (= schenkbelasting).
De leningsovereenkomst wordt fiscaalrechtelijk 'verzakelijkt'. Dat wil zeggen, in de plaats van de juridisch overeengekomen 9% wordt fiscaalrechtelijk 4,5% gezet. Dat betekent fiscaalrechtelijk óók dat de verhouding tussen rentebestanddeel en aflossingscomponent in de annuïteit anders wordt. En dat leidt er dan weer toe dat er fiscaalrechtelijk te weinig wordt afgelost. Daardoor hoort de lening niet in box 1 maar in box 3 thuis.
De achterliggende gedachte van deze gekozen route is natuurlijk helder. Bij de partner levert de hoge rentebetaling lekker veel fiscaal voordeel op, want aftrekbaar in box 1. Voor de ouders is het eveneens financieel voordelig want de uitstaande vordering valt voor hen in box 3. Dat de zoon veel rente moet betalen, lijkt onvoordelig, maar als een deel van deze renteontvangst weer door de ouders wordt terug geschonken, subsidieert de fiscus deze opzet. Geen wonder dat de fiscus scherp is op dergelijke onzakelijke opzetjes. Bij een zakelijke vormgeving van deze opzet is er echter niets aan de hand en is het nog steeds aantrekkelijk voor beide partijen.
Meer over de 'familiebank' staat in de berichten Familiebank en renteaftrek en De familiebank bij financiering van een woning.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden