Een werkgever heeft het ontslag van een werknemer wegens de coronacrisis onvoldoende aangetoond. Ook kan de werkgever niet bewijzen dat de functie van de werknemer, die van administrateur, in een heel kort tijdsbestek is komen te vervallen. Het UWV weigert de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en Rechtbank Amsterdam is het daarmee eens.

De zaak verloopt als volgt. De werknemer, een administrateur, is sinds 23 maart 2015 in dienst. Uit de functioneringsverslagen blijkt dat er een aantal actiepunten zijn ten aanzien van het functioneren van de administrateur. In april 2020 heeft hij verzocht om urenuitbreiding en een loonsverhoging vanwege zijn persoonlijke omstandigheden. De werkgever heeft laten weten over de verzoeken nog te willen nadenken.

Op 4 juni 2020 heeft de werkgever aan de administrateur een vaststellingsovereenkomst aangeboden waarin het dienstverband met hem zou worden beëindigd wegens een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de uitvoering van zijn werkzaamheden. Ook is hij per direct vrijgesteld van werkzaamheden. De administrateur heeft de vaststellingsovereenkomst (vso) niet geaccepteerd.

Op 29 juni 2020 heeft werkgever voor de administrateur een aanvraag bedrijfseconomisch ontslag ingediend bij het UWV. Deze aanvraag is in een beslissing van 2 oktober 2020 afgewezen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor de functie van de administrateur noodzakelijkerwijs zou komen te vervallen. Het UWV vindt het namelijk niet aannemelijk dat de functie van werknemer in een tijdsbestek van slechts drie weken afwezigheid is komen te vervallen.

Prematuur

De rechtbank is het met deze constatering van het UWV eens, nu de werkgever dit ook in deze procedure heeft nagelaten aannemelijk te maken. Over een noodzakelijk vervallen van de functie van administrateur is met de werknemer nooit gesproken, niet voorafgaand aan het gesprek waarin hem de vso werd aangeboden noch erna. De rechter vermoedt dat de de werkgever de sanering van de functie achteraf heeft bedacht toen de administrateur niet bereid bleek met wederzijds goedvinden bij het bedrijf te vertrekken.

Weliswaar heeft de werkgever in de procedure voor de rechtbank uitgebreider dan in de procedure bij het UWV toegelicht dat door verdergaande automatisering een deel van de taken van de administrateur eenvoudiger zijn geworden. Maar zelfs als dat wordt aangenomen lijkt de sanering van de functie van administrateur prematuur te zijn geweest.

Dat tot slot sprake zou zijn van een financiële reden voor het vervallen van de functie van de administrateur vanwege tegenvallende resultaten in de coronacrisis, heeft de werkgever niet onderbouwd en ook niet aannemelijk gemaakt. Van een noodzakelijk verval van de functie van administrateur is onvoldoende gebleken. De rechtbank wijst de ontbinding van de arbeidsovereenkomst daarom af.

Bron: Rechtbank Amsterdam

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Arbeidsrecht

Dossiers: Corona

2

Gerelateerde artikelen