Op 1 januari 2000 is de btw op een aantal arbeidsintensieve diensten verlaagd van 17,5 naar 6 procent. Voor kappersdiensten is deze btw-verlaging grotendeels aan de consumenten doorgegeven via lagere prijzen. Hoewel de btw-verlaging tot doel had de werkgelegenheid te bevorderen, kan dat niet met data worden hardgemaakt, aldus het CPB.
Eind 1999 gaf de Europese Unie de lidstaten de mogelijkheid de btw op een aantal arbeidsintensieve diensten te verlagen van het standaardtarief naar het lage tarief. Dit was in eerste instantie een driejarig experiment. Het doel van dit experiment was om de formele werkgelegenheid in deze sectoren te bevorderen en mogelijk zwart werk te verminderen. Nederland besloot om per 1 januari 2000 dit lagere tarief in te voeren voor kappersdiensten, reparatie van fietsen, reparatie van schoenen en leder, schilder- en stukadoorwerkzaamheden voor woningen ouder dan vijftien jaar en reparatie en herstel van kleding en linnen. In 2002 werd het experiment verlengd en tegenwoordig wordt het gecontinueerd zonder einddatum.
De economen Jongen, Lejour en Massenz hebben de btw-verlaging voor kappersdiensten geëvalueerd. Ze vinden dat de btw-verlaging bijna geheel is doorgegeven aan de consument in de vorm van lagere prijzen. Ze vinden echter niet dat deze prijsverlaging heeft geleid tot een groter volume van kappersdiensten of meer werkgelegenheid in de kappersbranche. Het lijkt verrassend dat ze geen effect vinden op het volume en de werkgelegenheid, gegeven de prijsdaling. Dit is echter in lijn met de bevindingen van buitenlands onderzoek voor Finland en Zweden naar de effecten van een lager btw-tarief voor arbeidsintensieve diensten.
Bron: CPB
0