Op 18 december 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een belangwekkend arrest gewezen met betrekking tot het recht op aftrek van btw bij betrokkenheid bij fraude.
V.o.f. Schoenimport "Italmoda" kocht goederen in Nederland en Duitsland en verkocht en leverde deze aan belastingplichtige afnemers in Italië. De Duitse goederen werden gekocht onder een Nederlands btw-identificatienummer en rechtstreeks naar Italië vervoerd. De belasting over deze verwerving wordt geheven in de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend. Italmoda trok voor de in Nederland verworven goederen de voorbelasting in Nederland af. Voor de Duitse goederen werd geen aangifte gedaan. De Italiaanse afnemers gaven geen intracommunautaire verwervingen aan en droegen geen btw af. De Italiaanse belastingdienst heeft deze afnemers recht op aftrek geweigerd en de verschuldigde btw nageheven.
De Nederlandse belastingdienst stelde dat Italmoda bewust betrokken was bij fraude die erop was gericht om in Italië btw te ontduiken, en weigerde Italmoda het recht op vrijstelling voor de intracommunautaire leveringen die voor die lidstaat waren bestemd, het recht op aftrek van voorbelasting en het recht op teruggaaf van de btw die was betaald.
Het Gerechtshof te Amsterdam oordeelde dat de fraude niet in Nederland, maar in Italië had plaatsgevonden en dat Italmoda in Nederland aan alle formele voorwaarden had voldaan die de nationale wettelijke bepalingen aan de vrijstelling verbinden. In cassatie merkte de Hoge Raad op dat destijds naar Nederlands recht niet als voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling of voor het recht op aftrek gold dat de belastingplichtige niet bewust was betrokken bij ontduiking van btw of btw-fraude. De vraag kwam op of bewuste betrokkenheid bij btw-fraude in de weg staat aan het recht op teruggaaf van de btw, hoewel een nationale wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt. Deze vraag werd voorgelegd aan het Hof van Justitie.
Volgens het Hof van Justitie dient de btw-richtlijn zo te worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties een belastingplichtige in het kader van een intracommunautaire levering het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde mogen weigeren, ook indien de nationale wet niet voorziet in bepalingen van die strekking. Daarbij moet het gaan om een situatie waarbij aan de hand van objectieve gegevens vast komt te staan dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op het betrokken recht wordt gemaakt, deelnam aan fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde in het kader van een keten van leveringen.
Daarbij oordeelt het Hof van Justitie dat aan een dergelijke belastingplichtige het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf kan worden geweigerd, ondanks dat de fraude is gepleegd in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin aanspraak op deze rechten wordt gemaakt en de belastingplichtige in deze laatste lidstaat heeft voldaan aan de formele voorwaarden die de nationale wet aan deze rechten verbindt.
Binnenkort zal Roelof Vos van Hertoghs advocaten-belastingkundigen met een publicatie in het BTW-bulletin nader ingaan op dit voor de praktijk belangwekkende arrest. Bovendien besteedt hij, samen met Jan Sanders (Hof 's-Gravenhage) en Toon de Ruiter (btw adviseur) op 4 februari a.s. uitgebreid aandacht aan dit onderwerp tijdens de btw jamsessie van Hertoghs advocaten-belastingkundigen in Rotterdam.
Bron: Hertoghs advocaten-belastingkundigen
2