Had het Poolse Dong Yang Electronics als dienstverlener voor de btw de contractuele verhoudingen tussen LG Polska en LG Korea moeten onderzoeken om te bepalen welke van de twee de factuur had moeten krijgen? De Italiaanse fiscalist Giorgio Beretta constateert dat het Europese Hof van Justitie in de Dong Yang-zaak de nadelige werking erkent van informatieasymmetrie voor een dienstverlener wanneer de afnemers tot één concern behoren.
Op 7 mei 2020 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in de zaak Dong Yang Electronics (C-547/18). Hierin gaat het over de vraag of een dochtervennootschap voor de btw een vaste inrichting kan vormen en zo ja, hoe de dienstverlener moet vaststellen of hij zijn diensten aan de Koreaanse moedermaatschappij (LG Korea) verricht (geen btw verschuldigd) of aan de Europese vaste inrichting (LG Polen) van het LG-concern verricht (wel btw verschuldigd). De Poolse vennootschap Dong Yang Electronics sloot een overeenkomst met LG Korea voor de assemblage van printplaten (zogenoemde PCB's), maar de PCB’s werden geleverd door LG Polen.
In 2012 brengt Dong Yang geen btw in rekening aan LG nadat het assemblagebedrijf van het hoofdkantoor van LG bevestigd krijgt dat zij geen vaste inrichting in Polen heeft, geen werknemers in dienst heeft en ook geen onroerende zaken of technische uitrusting bezit.
Met een prejudiciële vraag aan het Europese hof wil de Poolse belastingrechter weten of Dong Yang verplicht is om de contractuele verhoudingen tussen LG Korea en LG Polen te onderzoeken voor beantwoording van de vraag of LG Korea beschikt over een vaste inrichting in Polen, en of de diensten aan die vaste inrichting zijn verricht. Het HvJ oordeelt dat dit niet hoeft.
Vaste inrichting of niet?
Beretta schrijft in het jurisprudentieblad H&I dat hij niet had verwacht dat het Europese hof de werking van de informatieasymmetrie zo duidelijk erkent. "Het oordeel van het hof beperkt namelijk de reikwijdte van de onderzoekstaken en due diligence-verplichtingen wanneer een Europese dienstverlener een forse informatieachterstand heeft ten opzichte van partijen in één concern."
Verder valt de fiscalist iets anders op in de uitspraak van het hof: "Een dochteronderneming kan toch een vaste inrichting van haar moedermaatschappij zijn wanneer de economische en commerciële realiteit daar aanleiding toe geven. Het hof benadrukt hiermee dat de kwalificatie als vaste inrichting niet afhangt van de juridische vorm, maar van de materiële voorwaarden. Dat is in overeenstemming met DFDS-zaak van het hof uit 1997, waarin al was bepaald dat een dochtervennootschap voor de btw een vaste inrichting van de moedermaatschappij kan zijn", aldus Beretta in zijn Engelstalige commentaar in H&I.
-------------------------------
Redactie en uitgever hebben besloten om het commentaar van Giorgio Beretta in H&I, het jurisprudentieblad over Europees belastingrecht, vrij te geven in pdf-vorm.
Een abonnement op Highlights & Insights on European Taxation is verkrijgbaar op papier of online en is exclusief te koop in de shop van Wolters Kluwer.
Bron: Highlights & Insights