Hof Amsterdam heeft dinsdag in hoger beroep nog geen eindoordeel gegeven in de zaak over de arbeidsstatus van de Uber-chauffeurs. Het hof kondigt in plaats daarvan aan prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De vragen gaan over de rol van het ondernemerschap bij het beoordelen van een arbeidsrelatie en over de procedure die gevolgd moet worden om zo’n relatie voor een groep werkenden te kunnen vaststellen.

FNV spande een rechtszaak aan tegen Uber omdat de vakbond vindt dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. De bond stelt dat chauffeurs praktisch gezien werknemers van het bedrijf zijn, maar niet hetzelfde loon en andere voordelen krijgen als werknemers, zoals doorbetaling van loon bij ziekte.

Uber ziet de chauffeurs echter als zelfstandig ondernemers en wil dat zij zelfstandigen blijven. Twee jaar geleden bepaalde een rechter dat Uber zijn chauffeurs in dienst moet nemen en dat ze vallen onder de cao Taxivervoer. Uber ging in hoger beroep.

Deliveroo-arrest

De Hoge Raad noemde in het Deliveroo-arrest van 24 maart 2023 een aantal criteria die van belang zijn om te kunnen beoordelen of een arbeidsrelatie een arbeidsovereenkomst is, of niet. Eén van die criteria betreft het ondernemerschap van de werker, in dit geval de chauffeurs.

Het hof gaat aan de Hoge Raad vragen een verduidelijking te geven van dat criterium. Een letterlijke lezing van het Deliveroo-arrest zou kunnen betekenen dat van twee Uber-chauffeurs die precies hetzelfde werk doen, de ene een arbeidsovereenkomst heeft, en de andere niet. Het hof vraagt de Hoge Raad of dat met het Deliveroo-arrest bedoeld is.

Juiste procedure gevolgd?

De andere vraag die het hof aan de Hoge Raad wil stellen gaat over de procedure die de FNV volgt. De FNV baseert haar vordering, dat alle Uber-chauffeurs werknemer zijn en daarmee onder de Taxi-cao vallen, op de Wet Algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van cao’s (Wet AVV). Het hof vraagt de Hoge Raad of die wet geschikt is om zo’n vordering te beoordelen, of dat de algemene wettelijke bepalingen tot het instellen van een zogenoemde collectieve actie (de artikelen 3:305a e.v. van het Burgerlijk Wetboek), hadden moeten worden gevolgd.

Onderzoek

Uber, de chauffeurs die aan de zijde van hen mee procederen en FNV mogen zich op 14 november 2023 uitlaten over de precieze formulering van de prejudiciële vragen. Vervolgens beslist het hof definitief over de aan de Hoge Raad te stellen vragen. Wanneer die beslissing volgt, is nog niet bekend.

Ondanks dat de rechtbankuitspraak in het voordeel van FNV was, verwacht directeur van Uber in Noord-Europa Maurits Schönfeld een goede afloop. "Nu wordt meer tijd besteed aan de inhoudelijke behandeling van de zaak en is er een meer holistische benadering van zelfstandigheid. Zes chauffeurs voegen zich nu aan de zaak en daar voelen we ons gesterkt door." Daarbij verwijst hij naar een onderzoek van de Universiteit Maastricht, waaruit naar voren komt dat 94 procent van de chauffeurs zelfstandig wil blijven rijden. Schönfeld stelt dat verreweg de meeste chauffeurs zelfstandig willen blijven. "Het is goed en belangrijk dat het gerechtshof het ondernemerschap van chauffeurs in dit tussenvonnis expliciet bevestigt."

FNV-bestuurder Amrit Sewgobind twijfelt over het Maastrichtse onderzoek en denkt dat de meerderheid van de chauffeurs juist wel in dienst wil. "Leden zeggen allemaal dat ze niet worden behandeld als zelfstandigen. Het grootste deel zegt het zat te zijn en wil in dienst met cao-loon", zegt hij. Vicevoorzitter Zakaria Boufangacha van FNV vindt het jammer dat er nog geen uitspraak komt, maar hij begrijpt wel dat het hof eerst vragen wil stellen. "Het zal wel leiden tot het nog langer in stand blijven van deze schijnconstructie", reageert hij. Volgens hem concludeert het hof dat de chauffeurs werknemer zijn. Sewgobind hoopt dat de uiteindelijke uitspraak hetzelfde zal zijn als het eerdere oordeel. "Ik kan me bijna niet voorstellen dat we verliezen op inhoud."

Of Uber naar de Hoge Raad stapt als de uitspraak weer in het voordeel is van FNV, kan Schönfeld nog niet zeggen. "Dat is niet de eerste logische stap. Eerst kijken we naar het vonnis", laat hij weten.

Bron: Hof Amsterdam/ANP

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Arbeidsrecht, Loonbelasting, Premieheffing

607

Gerelateerde artikelen