Bij toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) kan een eerder aanvangsmoment worden gevraagd. De Hoge Raad heeft op 20 december 2024 prejudiciële vragen beantwoord over de voorwaarden voor het vaststellen van een eerder aanvangsmoment. Ook aflossingen aan één of enkele schuldeisers wegens een door hen gelegd beslag kunnen als eerste aflossing gelden. Hof Den Haag heeft nu uitspraak gedaan in de zaak.

Met ingang van 1 juli 2023 zijn de wettelijke regels met betrekking tot de schuldsanering voor natuurlijke personen in de Faillissementswet ingrijpend veranderd. De duur van de Wsnp is gehalveerd (van drie naar anderhalf jaar) en in de wet is opgenomen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling gaat lopen vanaf de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel vanaf “de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling (…) indien die dag eerder is gelegen.” Sindsdien kan de termijn van de schuldsaneringsregeling dus ook ingaan vanaf de dag waarop een eerste aflossing is gedaan in het kader van een minnelijk traject, waardoor de schuldsaneringsregeling dus korter kan duren dan anderhalf jaar.

De zaak zit als volgt in elkaar. Een echtpaar met problematische schulden is toegelaten tot de Wsnp. De ingangsdatum van de regeling is vastgesteld op 1 juli 2023. Het echtpaar is het niet eens met deze ingangsdatum. Eén van hun schuldeisers had beslag op hun inkomen gelegd. Daardoor hadden zij via verplichte inhouding op het loon alleen aan die schuldeiser betaald. Omdat die betalingen niet ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers waren gekomen, maar alleen ten gunste van de schuldeiser die beslag had gelegd, was volgens de rechtbank geen sprake van een ‘eerste aflossing’ als bedoeld in de wet. Het echtpaar wenst dat de rechter uitgaat van een veel eerdere ingangsdatum voor de schuldsaneringsregeling.

Hoge Raad

Op 20 december 2024 heeft Hoge Raad als volgt antwoord gegeven op de prejudiciële vragen. Om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling, moet de schuldenaar tijdens het minnelijke traject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien. Als uitgangspunt geldt dat de schuldenaar tijdens dat minnelijke traject maximaal moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven.

Als eerste aflossing in het minnelijke traject zoals bedoeld in art. 349a lid 1 Fw zijn in de eerste plaats aan te merken aflossingen of gespaarde bedragen die ten goede komen aan de gezamenlijke schuldeisers. De Hoge Raad oordeelt dat ook aflossingen aan een of enkele schuldeisers wegens een door hen gelegd beslag als eerste aflossing kunnen gelden. De schuldenaar kan er immers in de regel niets aan doen dat beslag is gelegd. Verder kan ook een schuldenaar die geen enkele aflossingsruimte heeft, in aanmerking komen voor een eerder aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling.

Hof Den Haag

Het hof stelt in de eindbeslissing de aanvangsdatum van de schuldsaneringsregeling voor het echtpaar op een eerder moment vast, namelijk 1 februari 2022. In lijn met de uitleg van de Hoge Raad verlengt het hof de duur van de regeling met zes maanden, zonder afdrachtverplichting aan de boedel en zonder inspanningsverplichting. Dat is nodig met het oog op de benodigde afwikkeling van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank. Een verzoek van het echtpaar dat het hof de Wsnp-bewindvoerder beveelt om dat wat sinds de datum van het vonnis ten onrechte aan de boedel is afgedragen direct terug te betalen, wordt afgewezen. Voor deze kwestie dient het echtpaar zich te wenden tot de rechter-commissaris of, in voorkomend geval, de rechtbank die toezien op het verloop van de regeling.

Bron: Rechtspraak

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Insolventierecht

10

Gerelateerde artikelen