Een man overlijdt en de door hem gesloten lijfrenteverzekering komt tot uitkering. Zijn jongste dochter aanvaardt de begunstiging. De lijfrente kwalificeert weliswaar als fictief legaat maar de dochter hoeft de uitkeringen niet aan de nalatenschap te vergoeden omdat dit onredelijk is, zo besluit Hof Arnhem-Leeuwarden.
De zaak (24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6788) verloopt als volgt. Een man wijst in zijn testament zijn beide dochters aan als enig erfgenaam. De man komt eind 2010 te overlijden. De dochters zijn dan 15, respectievelijk 18 jaar oud. Zij aanvaarden de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving. De rechtbank benoemt de notaris tot vereffenaar. In 2013 eindigt de vereffening. De kosten van vereffening bedragen € 17.502. De vereffenaar kan zijn vordering op de nalatenschap bij gebrek aan baten niet innen.
Naderhand blijkt dat de man twee gerichte lijfrenteverzekeringen heeft gesloten. Zijn jongste dochter is enig begunstigde voor de bij overlijden verzekerde kapitalen van in totaal € 41.765. Zij ontvangt vanaf oktober 2011 iedere drie maanden een netto nabestaandenlijfrente-uitkering van € 453.
De vereffenaar stelt dat de lijfrente kwalificeert als fictief legaat waardoor de uitkeringen in de vereffening moeten worden betrokken. Volgens het hof is de verzekeringsuitkering die door het overlijden van de vader opeisbaar is een gift en is de begunstiging een fictief legaat in de zin van artikel 4:126 lid 2 onderdeel b BW. De dochter is daarom op grond van artikel 4:127 BW verplicht de waarde van de verzekeringsuitkering aan de nalatenschap te vergoeden. Echter uitsluitend voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is.
Op grond van de feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat het onredelijk is als de dochter de waarde aan de nalatenschap dient te vergoeden. De dochter studeerde inmiddels en had nauwelijks andere inkomsten.
Belang voor de praktijk
De dochter verkrijgt door aanvaarding van de begunstiging van de lijfrenteverzekering een direct vorderingsrecht op de verzekeraar. Zij verkrijgt dit recht niet via de nalatenschap van haar vader. Dit staat bekend als de 'leer van het zelfstandig recht'. Toch wordt de lijfrente betrokken in de afwikkeling van de nalatenschap van vader. Dat heeft te maken met een regeling in het erfrecht waarbij de verkrijging van de lijfrenteverzekering gelijkgesteld wordt met de verkrijging van een legaat. Die regeling is niet van toepassing als er sprake is van een (natuurlijke) verbintenis anders dan uit schenking.
Achtergrond van deze regeling is gelegen in de rangorderegeling die moet voorkomen dat bepaalde schuldeisers geconfronteerd worden met schulden die zich pas na het overlijden van de erflater aandienen. Het hof was in deze zaak van mening dat er geen sprake was van een natuurlijke verbintenis maar van een gift.
Met de invoering van het nieuwe erfrecht is het verbod op 'schenkingen ter zake des doods' komen te vervallen. Daardoor werd het mogelijk een schenking of een gift te doen die pas na het overlijden wordt uitgevoerd. Feitelijk komt een dergelijke opzet overeen met een legaat. Daarom heeft de wetgever dit soort handelingen gelijkgesteld met een legaat.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Verbintenissenrecht, Erfrecht