De Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft commentaar gegeven op het wetsvoorstel invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen).
De Orde heeft kennisgenomen van de inhoud van het wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen ("wetsvoorstel"). De Orde constateert dat op grond van het wetsvoorstel er maar liefst 15 artikelen aan hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001 (box III) worden toegevoegd. De Orde is van mening dat hiermee de overzichtelijkheid en eenvoud van wet- en regelgeving ernstig wordt geschaad. Dit klemt te meer nu het wetsvoorstel ziet op een zeer klein belang, namelijk een extra pensioenopbouw van 0,1%. Dit geringe belang en de exorbitante omvang van de daarmee gemoeide regelgeving is naar de mening van Orde volstrekt disproportioneel. De Orde licht dit als volgt toe. Na invoering van het wetsvoorstel zullen er drie pensioenstelsels naast elkaar bestaan, te weten:
1. pensioenen waarvoor de omkeerregel geldt (vanaf 2015 feitelijk de pensioenen tot € 100.000 pensioengevend salaris);
2. pensioenen waarvoor de omkeerregel niet geldt (vanaf2015 feitelijk de pensioenen boven de € 100.000 pensioengevend salaris);
3. pensioenen waarvoor de omkeerregel niet geldt, maar die zijn vrijgesteld in box 3 (men spaart dus uit het nettosalaris, maar het rendement hierop blijft buiten de belastingheffing).
Categorie 1 levert een belaste uitkering op en categorie 2 en 3 een vrijgestelde uitkering. De pensioenuitkeringen moeten derhalve worden gesplitst, hetgeen voor de praktijk extra uitvoeringskosten met zich mee zal brengen, die de verzekeraars naar verwachting op de pensioengerechtigden zullen verhalen. Deze uitvoeringskosten worden door de invoering van dit
wetsvoorstel nog hoger, aangezien categorie 3 niet mag worden verzekerd bij dezelfde verzekeraar waar de pensioenen in categorie 1 en/of 2 zijn ondergebracht.
De belastingplichtige betaalt dus uiteindelijk een forse premie voor 0,1 % pensioenopbouw in box 3. Deze regeling is voor de praktijk niet werkbaar, is kostbaar en zal daarom door een
weldenkende belastingplichtige niet verkozen worden. De Orde geeft in overweging het in box 3 vrjgestelde vermogen te verhogen, waarmee op een robuuste en eenvoudige wijze eenzelfde
resultaat kan worden bereikt als voorgesteld in dit wetsvoorstel. Naast deze meer principiële bezwaren tegen het wetsvoorstel, heeft de Orde nog een aantal technische bemerkingen.
1. Zonder enige motivering/toelichting is in het wetsvoorstel bepaald dat de pensioenexcedentregelingen niet in eigen beheer mogen worden uitgevoerd. Dit volgt uit het
voorgestelde artikel 5.16, letter c, waarin niet wordt verwezen naar de letters d en e van artikel 19a, lid 1 Wet LB. Het is de Orde niet duidelijk waarom de wetgever dit onderscheid
maakt. De Orde zou het derhalve op prijs stellen als dit onderscheid nader zou worden toegelicht;
2. Een specifieke vrijstelling voor bepaalde bezittingen in box 3 (IB) roept de vraag op waarom een dergelijke faciliteit, die discriminerend is ten opzichte van overige box 3-bezittingen
zoals spaarsaldi bij banken, proportioneel en gerechtvaardigd is. Naar de mening van de Orde is een nadere toelichting op dit punt gewenst;
3. De beperkingen inzake de toegelaten verzekeraar van een excedentregeling zullen in de praktijk voor grote uitvoeringsproblemen zorgen. Naar de mening van de Orde kan dit niet de
bedoelding van de wetgever zijn. Omdat het voorgestelde artikel 5.16, lid 4 Wet IB zowel naar "gewoon pensioen" maar ook naar de lijfrentevoorzieningen (ex art 3.124 Wet IB) verwijst, zal het niet eenvoudig zijn om te bepalen bij welke verzekeraar een belastingplichtige dan nog terecht kan voor de voorgestelde netto-bijspaarfaciliteit. Hierbij speelt tevens een rol dat in de praktijk een pensioenregeling niet altijd in zijn geheel bij één verzekeraar is ondergebracht (aparte nabestaandendekking bij verzekeraar X, aparte dekking voor arbeidsongeschiktheid bij verzekeraar Y al dan niet geheel of gedeeltelijk via de werkgever).
De Orde verzoekt heroverweging van dit punt.
Een afschrift van deze briefis heden verzonden aan de Staatssecretaris van Financiën.
Bron: NOB
2