De NOB pleit ervoor het conceptwetsvoorstel vastgoedaandelentransacties grondig te herzien en geeft een aantal te overwegen alternatieven. Bovendien pleit de Orde voor een passende overgangsregeling voor bestaande gevallen. Dit staat in de reactie van de Orde op de internetconsultatie wetsvoorstel vastgoedaandelentransacties.
De NOB constateert dat een al jaren door de rechter en het ministerie toegestane fiscale uitwerking kennelijk niet meer is gewenst, waarbij in de argumentatie voor het wetsvoorstel voorop lijkt te staan dat er geen btw is verschuldigd bij een aandelentransactie. Het feit dat in de overgedragen vennootschap in de regel wel btw is betaald die in de beoogde situaties niet aftrekbaar is, is niet in de overwegingen betrokken. Voorts schrijft de NOB dat er – buiten BTW-redenen – valide redenen zijn om voor een aandelentransactie te kiezen. De NOB is van mening dat de voorgestelde regeling disproportioneel is.
De NOB gaat in deze reactie in op de volgende punten: achtergrond huidige regeling, aandelentransacties versus stenentransacties, overkill ongewenst, alternatieven en ontbreken van overgangsrecht. Voor wat betreft de alternatieven doet de NOB een aantal suggesties die volgens het NOB leiden tot een meer evenwichtige heffing en die meer recht doen aan het doel van de voorgestelde wijziging. Een reparatie in de Wet OB 1968, bijvoorbeeld door herinvoering van de integratieheffing, lijkt de NOB bij overdrachten van vastgoedaandelen een meer passend resultaat op te leveren, dat beter aansluit bij het misbruik. Een andere optie van de NOB is om de aandelen aan te merken als levering van onroerend goed zelf. Art. 15 lid 2 onderdeel c BTW-richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om deelbewijzen en aandelen waarvan het bezit rechtens of in feite recht geven op de eigendom of het genot van een onroerende zaak of een deel daarvan gelijk te stellen met lichamelijke zaken. Naast oplossingen in de BTW, schetst de NOB ook een aantal oplossingsrichtingen in de overdrachtsbelasting.
Verder is de Orde zeer kritisch op het ontbreken van overgangsrecht. Omdat ontwikkeltrajecten in het vastgoed lange doorlooptijden kennen en over fiscale kosten al in een vroeg stadium afspraken worden gemaakt, zullen bij invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2024 veel al lopende projecten worden geraakt. Invoering van het wetsvoorstel per 1 januari 2024 is daarmee in de ogen van de Orde te snel. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid stelt de Orde voor om een overgangsregeling in te voeren, waarbij lopende projecten zo veel mogelijk worden gerespecteerd.
Bron: NOB
Informatiesoort: Nieuws