Het conceptwetsvoorstel implementatie richtlijn betalingsdienstaanbieders roept veel vragen op bij de NOB. Allereerst zet de Orde vraagtekens bij het toepassingsbereik van de door de voorgestelde regels verkregen gegevens. Kunnen de gegevens alleen worden aangewend voor opsporing van btw-fraude of kunnen deze ook voor controlemogelijkheden bij andere belastingmiddelen worden aangewend? Dit schrijft de Orde in haar reactie op de internetconsultatie Wet implementatie richtlijn betalingsdienstaanbieders.

Op grond van de richtlijn worden betalingsdienstaanbieders verplicht om onder voorwaarden alle betaaldata van grensoverschrijdende transacties te delen met de Belastingdienst. Met het conceptwetsvoorstel wordt beoogd om de richtlijn te implementeren in de Wet OB 1968.

De Orde stelt veel vragen over definiëring van begrippen. Op veel plaatsen in de concept-wettekst wordt verwezen naar Richtlijn (EU) 2015/2366 (Payment Services Directive II, PSD2). Zo wordt verwezen naar de definitie van betaling. De Orde merkt op dat de gangbare definitie van een betaling onder PSD2 niet aansluit bij de onder de in de Wet OB 1968 gehanteerde definitie van betaling. Bijvoorbeeld het aanmerken van virtuele valuta als valuta (Hedqvist arrest). De Orde verzoekt om het verschil in interpretatie expliciet in de memorie van toelichting op te nemen.

Verder is het voor de Orde niet duidelijk op welke wijze en in welk format moet worden gerapporteerd. Ook is het onvoldoende duidelijk of de verplichting om registers bij te houden ontstaat als er meer dan 25 grensoverschrijdende betalingen zijn gedaan of dat dit met terugwerkende kracht ook voor de eerste 24 betalingen dient te gebeuren.

Lees het hele commentaar.

 

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

12

Gerelateerde artikelen