Wanneer een begunstigde van een lijfrenteverzekering de wettelijke beslistermijn overschrijdt na overlijden van de verzekeringnemer, spelen er enkele aandachtspunten ten aanzien van die beslistermijnen. Een casus maakt dit duidelijk.

De casus luidt als volgt:

De vader van een man overlijdt in november 2021. De vader had op het moment van zijn overlijden twee lijfrenteverzekeringen. Eén met een einddatum 6 juni 2021 (polis A) en één met einddatum 15 oktober 2024 (polis B). Op het moment van zijn overlijden wist de zoon niet dat hij deze lijfrenteverzekeringen had. Daarom heeft de zoon zijn overlijden pas in november 2024 gemeld bij de verzekeringsmaatschappij. Wanneer wordt in dit geval het einde van de wettelijke beslistermijn bereikt? Is dat 31 december 2023, 2024, 2025 of 2026?

De uitwerking is als volgt. Wanneer een begunstigde van een lijfrenteverzekering niet tijdig uitvoering geeft aan de lijfrenteclausule, dan wordt er een wettelijke regel overtreden. De begunstigde heeft wel even tijd om een beslissing te nemen, de zogenoemde wettelijke beslistermijn. Bij overschrijden van de wettelijke beslistermijn is er sprake van een verboden handeling. Daarbij zijn de fiscale gevolgen gelijk aan die van afkoop. Onderscheid moet worden gemaakt tussen:

  • De wettelijke beslistermijn bij leven: Voor een expiratie bij leven eindigt de wettelijke termijn op 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het jaar van de expiratie; en
  • De wettelijke beslistermijn bij overlijden: Voor een expiratie bij overlijden eindigt de wettelijke termijn op 31 december van het tweede kalenderjaar na het overlijden van de verzekerde.

Polis A had de einddatum bij leven al bereikt toen de vader nog leefde. Hij is komen te overlijden terwijl de wettelijke beslistermijn bij leven nog niet was verlopen. Voor die situatie is in het Lijfrenteverzamelbesluit onder 4.2.7 een goedkeuring opgenomen. In dat geval is het toegestaan om het expiratiekapitaal dat bij leven beschikbaar kwam, alsnog aan te wenden voor de aankoop van een nabestaandenlijfrente. De wettelijke termijn voor het bedingen van die nabestaandenlijfrente vangt dan aan op de datum van overlijden van de verzekerde persoon. Had de zoon zich in het jaar van overlijden gemeld bij de verzekeraar dan kreeg hij voor polis A tot 31 december 2023 de tijd om een lijfrente te bedingen. Nu dit niet is gebeurd, is de hoofdregel dat de verzekering fiscaal moet worden afgehandeld alsof deze op 31 december 2022, bij het einde van de wettelijke beslistermijn bij leven, is afgekocht.

Onder bijzondere omstandigheden is het echter mogelijk dat de belastinginspecteur deze termijn verlengt. Van bijzondere omstandigheden is sprake als de overschrijding van de wettelijke termijn niet aan de belanghebbende is te wijten. In dit geval is dat goed verdedigbaar, omdat de zoon op die datum immers niet op de hoogte was van het bestaan van de verzekering. Hiervoor stuurt hij een verzoek aan de belastinginspecteur. Krijgt de zoon toestemming, dan mag hij binnen de door de inspecteur gestelde termijn de lijfrente alsnog laten ingaan.

Dit is anders voor lijfrenteverzekering B. De expiratiedatum van deze verzekering bij leven van de vader was 15 oktober 2024. Hij is echter overleden in 2021 vóór het verstrijken van de expiratiedatum bij leven. In dat geval geldt dan ook de wettelijke beslistermijn bij overlijden. Volgens de hoofdregel eindigt deze beslistermijn in het geval van de zoon op 31 december 2023. Omdat het overlijden pas bij de verzekeraar is gemeld ná het verstrijken van de wettelijke beslistermijn bij overlijden geldt hier echter een uitzondering. In het Lijfrenteverzamelbesluit is onder 4.6.1 goedgekeurd dat in het geval het bericht van het overlijden van de verzekerde de verzekeraar pas bereikt nadat de wettelijke beslistermijn bij overlijden is verstreken, er een nieuwe wettelijke beslistermijn gaat lopen. Deze wettelijke beslistermijn gaat in vanaf de melding van overlijden en eindigt op 31 december dat volgt op het kalenderjaar van overlijden. Dit betekent dat de zoon tot 31 december 2025 de mogelijkheid heeft om een nabestaandenlijfrente te bedingen.

Belang voor de praktijk

De wettelijke beslistermijn is met ingang van 1 januari 2010 in de wet (art 3.133 lid 3 Wet IB 2001) opgenomen. Tot die tijd gold hiervoor op grond van vaste jurisprudentie een ‘redelijke termijn’. Deze termijn was (tot 1 januari 2010) beleidsmatig gesteld op een minimum van zes maanden bij leven en twaalf maanden bij overlijden. Met de wettelijke codificatie van de beslistermijn was het de bedoeling om eventuele discussies over het wel of niet tijdig bedingen van lijfrente in de kiem te smoren.

Desondanks bestaan er nog verschillende varianten van de wettelijke beslistermijn. Hieronder wordt uitgegaan van twee situaties:

  1. Einddatum bij leven wordt bereikt in 2024.
  2. Overlijden vindt plaats in 2024.

Schematisch werkt de wettelijke beslistermijn in die gevallen als volgt uit: 

Lees ook het thema Lijfrenten.

Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting

329

Gerelateerde artikelen