Bij de berekening van het te verlonen bedrag mogen de pensioendotaties van de deelnemer en de storting op een levenslooprekening in mindering komen op het gebruikelijk loon. Dit oordeelt Hof Den Haag in een gerechtelijke procedure.
De zaak gaat als volgt. A BV oefent een tandartsenpraktijk uit. A is tandarts, bestuurder en houdt een aanmerkelijk belang in A BV. In de praktijk zijn verder A's echtgenote, een aantal (tandarts)assistenten en waarnemend tandartsen werkzaam.
 
Voor A geldt de gebruikelijkloonregeling (art. 12a Wet LB 1964). De brutolonen van A over de jaren 2006 tot en met 2009 bedragen respectievelijk € 61.318, € 55.361, € 54.963 en € 53.370. In deze jaren heeft A een forse storting gedaan op zijn levenslooprekening. Eveneens zijn er flinke pensioenpremies betaald.
 
De Belastingdienst stelt dat het gebruikelijk loon hoger is dan door A BV is aangegeven. De vraag is: moet de werkgever bij de vaststelling van het gebruikelijk loon nu wel of niet rekening houden met de pensioenpremies en de inleg op de levenslooprekening?
 
Rechtbank Den Haag oordeelt dat pensioenpremies in mindering komen op het gebruikelijk loon. Datzelfde geldt voor de stortingen op de levenslooprekening. Hof Den Haag sluit zich hier bij aan. Het hoger beroep van de Belastingdienst is ongegrond.

Commentaar

De gebruikelijkloonregeling is een fictieregeling. Voor de loonheffing gaat de Belastingdienst er van uit dat (vooral) directeuren-grootaandeelhouders een zeker loon genieten. Of ze dat feitelijk ook genieten is voor de loonheffing niet van belang. Op grond van de wet bedraagt dit gebruikelijk loon in principe € 43.000 (bedrag in 2014). Als de inspecteur aannemelijk maakt dat in soortgelijke dienstbetrekkingen een hoger loon gebruikelijk is, dan kan de inspecteur het loon corrigeren.
 
Als een DGA een ongebruikelijk laag loon geniet, of misschien zelfs wel helemaal geen loon, wordt er voor de loonheffing toch uitgegaan van het gebruikelijk loon. Dit roept de vraag op of er in een zodanig geval wel pensioen mag worden opgebouwd over dit gebruikelijke loon. Het antwoord hierop luidt ontkennend. Alleen het daadwerkelijk genoten loon, kan als uitgangspunt dienen in de pensioenregeling; niet het fictief genoten gebruikelijk loon.
 
Waar het gaat om beroepsbeoefenaren, zoals tandartsen, maakt de Belastingdienst in de praktijk vaak gebruik van de zogeheten afroommethode. Voor zijn gebruikelijk loon moet de DGA de winst van de BV dan afromen. Het gebruikelijk loon is dan een afgeleide van de omzet, verminderd met kosten, lasten en afschrijvingen van de BV. Als er nog andere werknemers in dienst zijn van de BV – naast de DGA en eventueel zijn echtgenote – kan de Belastingdienst de afroommethode niet toepassen. Dit volgt uit de uitspraak van Hof Amsterdam 13 maart 2014. De Staatssecretaris van Financiën heeft onlangs aangegeven tegen deze uitspraak van Hof Amsterdam niet in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.
 
Bron: Hof Den Haag 28 maart 2014, nr. ECLI:NL:GHDHA:2014:1317
 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Loonbelasting

5

Gerelateerde artikelen