Man en vrouw gaan scheiden. In het echtscheidingsconvenant is pensioenverevening overeengekomen. De ex-echtelieden twisten over de vraag of de vrouw nadien afstand heeft gedaan van dit recht. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat niet zo.

De zaak (19 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8239) verloopt als volgt. Man en vrouw zijn in 1972 gehuwd in gemeenschap van goederen. De rechtbank spreekt in oktober 2001 de echtscheiding uit. In het echtscheidingsconvenant spreken zij af dat het pensioen zal worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS). Er vindt pas na het verstrijken van de tweejaarsperiode melding plaats bij de pensioenuitvoerder. De vrouw heeft daardoor geen recht op rechtstreekse uitbetaling door de pensioenuitvoerder.
 
In mei 2007 laat de vrouw aan de man weten dat zij geen alimentatie meer wenst te ontvangen. Zij schrijft: "Vanaf 1 juni 2007 wens ik van u geen financiële vergoeding/alimentatie meer te ontvangen". Daarna hebben partijen een gesprek gehad waarin zij onder meer over het onderwerp pensioen hebben gesproken. De vrouw gaf te kennen: "Ik wil niets meer van jou hebben, jouw geld heb ik niet nodig en ik wil niets meer met je te maken hebben.", aldus de man.
 
De man ontvangt zijn eerste pensioenuitkering op 1 oktober 2010. De pensioenuitvoerder wijst de man er op dat een deel van het pensioen bestemd is voor de ex-echtgenoot. In 2014 informeert de vrouw bij de verzekeraar. De verzekeraar geeft te kennen dat zij zich tot de man moet wenden. Via de rechter eist de vrouw haar pensioen op. De man verweert zich en stelt dat de vrouw door haar uitlatingen afstand heeft gedaan van pensioenverevening, dan wel haar recht daarop heeft verwerkt. Het hof maakt daar korte metten mee. Ten eerste is in het convenant pensioenverevening afgesproken. En ten tweede kan de toepasselijkheid van Wet VPS niet worden uitgesloten door een mondelinge overeenkomst. Er is geen sprake van rechtsverwerking omdat de man had moeten begrijpen dat de vrouw gebruik wilde maken van haar aanspraken.

Belang voor de praktijk

Deze uitspraak laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Voor het afstand doen van pensioenverevening is een schriftelijke overeenkomst vereist. Met zijn stelling dat er sprake is van rechtsverwerking doet de man een beroep op de zogeheten 'beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid'. Het feit dat de vrouw pas na enige tijd pensioendeling vordert, is niet voldoende om te concluderen tot rechtsverwerking. Het beroep op rechtsverwerking kan slagen indien er bijzondere omstandigheden zijn:
  • waardoor de man er op mocht vertrouwen dat de vrouw haar aandeel niet meer zou opeisen; of
  • als gevolg waarvan de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken.
Of een beroep op rechtsverwerking zal slagen, is dus sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Voor een geval waarbij een beroep op rechtsverwerking slaagde zie de uitspraak van Hof Den Haag van 15 april 2014 (PJ 2014/97).
 

 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Huwelijksvermogensrecht, Verbintenissenrecht

13

Gerelateerde artikelen