De Hoge Raad oordeelt dat een curator in het faillissement van een man diens pensioenverzekering niet mag afkopen, omdat de opgebouwde oudedagsvoorziening binnen de fiscale kaders blijft.
Het gaat om de volgende zaak (6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2564,
RvdW 2017/1059). Een man sluit in 1978 een pensioenverzekering. Hij gaat in 2012 failliet. De curator in het faillissement wil de pensioenverzekering afkopen. De rechter-commissaris geeft daar toestemming voor. De man is het hier niet mee eens. De Rechtbank Gelderland beperkt de toestemming. Vanaf zijn AOW-leeftijd moet de man een pensioenuitkering van € 800 per maand overhouden. Alleen voor het meerdere staat de rechtbank de afkoop toe. De man en de curator gaan tegen deze uitspraak in cassatieberoep bij de Hoge Raad.
De man beroept zich op artikel 7:986 lid 4 BW. Hierin staat dat een contractueel afkoopverbod ook geldt voor de curator. Dat geldt voor zover de premies in aanmerking konden worden genomen in box 1. Lijfrentepremies voldoen aan deze eis, maar pensioenpremies in beginsel niet. De werkgever betaalt immers de pensioenpremies, niet de man zelf. Maar volgens de man gaat het er niet om of hij de premies zelf heeft afgetrokken, maar of hij ze kón aftrekken.
Volgens de Hoge Raad gaat het erom dat de opbouw van een oudedagsvoorziening binnen de fiscale kaders blijft. Als daar sprake van is, mag de curator de pensioenverzekering niet afkopen.
Belang voor de praktijk
Voor ‘gewone' werknemers heeft deze uitspraak weinig belang. Hun pensioenaanspraken vallen onder de werkingssfeer van de Pensioenwet. De Pensioenwet kent een absoluut afkoopverbod. Een curator kan in die gevallen het pensioen helemaal niet afkopen. Anders ligt dat voor aanspraken van een directeur-grootaandeelhouder (dga). De pensioenaanspraak van de dga valt niet onder de Pensioenwet. Voor dga-pensioen is deze uitspraak daarmee van groot belang.
Artikel 22a Faillissementswet biedt ook bescherming, maar geen keiharde. Op grond van die bepaling valt het recht op het afkopen van een levensverzekering buiten de boedel voor zover de begunstigde of de verzekeringnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt. Bij de vraag of sprake is van een onredelijke benadeling moet zowel rekening worden gehouden met de belangen van de schuldeisers als met de belangen van de verzekeringnemer/begunstigde(n).
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
59