De OESO publiceerde onlangs een nieuwe editie van de verrekenprijsrichtlijnen. De hierin opgenomen wijzigingen zijn al enkele jaren bekend. Toch is het Nederlandse verrekenprijsbesluit nog altijd niet aangepast. De praktijk heeft behoefte aan meer duidelijkheid. Een nieuw besluit is wat transfer pricing specialist Stefan Ubachs betreft dan ook meer dan welkom.

De 2022-editie van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen is op 20 januari gepubliceerd. Drie hoofdstukken zijn toegevoegd: over de Transactional Profit Split-methode, over hoe om te gaan met moeilijk te waarderen immateriële activa en een hoofdstuk over financiële transacties.

Samenvoeging

Wat is toegevoegd is niet nieuw, legt Quantera Global Director Ubachs uit. “Op enkele hele kleine tekstuele aanpassingen na, zijn de drie toegevoegde hoofdstukken precies gelijk aan de op 4 juni 2018 en 20 januari 2020 door de OESO goedgekeurde rapporten over deze onderwerpen.

Een wringende schoen

Ondanks dat de wijzigingen in de nieuwe OESO-verrekenprijsrichtlijnen inhoudelijk dus al enkele jaren bekend zijn, is het uit 2018 daterende Nederlandse verrekenprijsbesluit nog altijd niet aangepast. In dit besluit zegt de staatssecretaris van Financiën dat voor het arm’s-lengthbeginsel de OESO-verrekenprijsrichtlijnen in principe leidend zijn. Het verrekenprijsbesluit dient grotendeels als aanvulling daar waar de richtlijnen ruimte geven voor eigen interpretatie of bij onduidelijkheden. En precies daar wringt de schoen. Ubachs: “Er is behoefte aan verduidelijking. Dit geldt met name voor de regels voor verrekenprijzen op gelieerde financiële transacties zoals een zakelijke rente op interne leningen tussen concernvennootschappen. Vrijwel elke multinationale groep heeft hier mee te maken.”

Over cash pool en creditrating

Ubachs liet dit al eerder weten in een interviewartikel voor TaxLive. Nu herhaalt hij twee voorbeelden waar de verrekenprijsregels voor financiële transacties bepaald niet duidelijk zijn: bij cash pool-constructies en bij vaststelling van de creditrating.

“De OESO-verrekenprijsrichtlijnen blijven vaag over de toepassing van zogeheten cash pool-constructies,” aldus Ubachs. “Het bepalen van de beloning van de cash poolleider binnen een multinationale groep en hoe je het cash poolvoordeel verdeelt over de cash poolparticipanten is best lastig. Nu de OESO-verrekenprijsrichtlijnen hier geen eenduidig beleid voor bieden is meer begeleiding in het verrekenprijsbesluit prettig.”

Eveneens prettig is volgens Ubachs meer duiding bij het vaststellen van de creditrating. “Die rating is belangrijk want hoe groter het strategisch belang van een concernvennootschap, hoe lager het te hanteren rentepercentage voor een intercompany transactie. In de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ontbreekt een creditratingoverzicht en met de in het Nederlandse verrekenprijsbesluit gehanteerde alone rating, afgeleide rating en concernrating is de juiste creditrating lastig te bepalen.”

Lastig te waarderen

Een van de toegevoegde hoofdstukken aan de OESO-verrekenprijsrichtlijnen dient als richtsnoer voor hoe Belastingdiensten kunnen omgaan met moeilijk te waarderen immateriële activa. Ubachs hoopt dat ook hier aandacht voor komt in het verrekenprijsbesluit. “Voor de praktijk is het fijn te weten in welke gevallen de Belastingdienst een immaterieel activum beschouwt als moeilijk te waarderen. Wij lopen hier ook tegenaan bij de Mandatory-Disclosure Richtlijn voor het verplicht melden van bepaalde grensoverschrijdende constructies: een van de wezenskenmerken die je als adviseur moet melden is de overdracht van een moeilijk te waarderen activum.”

Could have and would have

Onduidelijkheid in het huidige verrekenprijsbesluit is er over het tweezijdig perspectief bij interne leningen: aan de ene kant de positie van de onderneming die het geld leent binnen de groep en aan de andere kant de positie van de onderneming die het geld uitleent. Ubachs wijst op de ‘could have would have’-benadering in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. “’Could have’ draait om de vraag of je als onderneming het geld ook had kunnen lenen van een externe financierder, een derde dus. ‘Would have’ ziet op de vraag of je het geld überhaupt (tegen de gestelde voorwaarden) zou hebben geleend. De praktijk loopt aan tegen deze ‘could have would have’-benadering want welke verhouding tussen eigen en vreemd vermogen in dit verhaal is zakelijk? Meer duiding hierover zou fijn zijn.”

Eindejaarsaanpassingen

En over meer duiding gesproken: door de dit jaar ingevoerde Nederlandse regels om internationale verschillen met verrekenprijzen te voorkomen is niet duidelijk hoe om te gaan met eindejaarsaanpassingen, zogenoemde ‘year-end adjustments’. Ubachs: Bij concerns met veel interne transacties vinden vaak aan het eind van het jaar aanpassingen plaats om die transacties over de hele linie op arm’s length niveau te brengen. Het is niet helemaal duidelijk of je aan het eind van het jaar nog wel een dergelijke aanpassing van je resultaat mag doen bij transacties die onder de nieuwe Nederlandse anti-mismatchregels vallen. Ik denk dat het mogelijk moet zijn maar dit blijkt niet voor 100% uit de wettekst en de parlementaire toelichting daarop. Hopelijk komt de staatssecretaris in het verrekenprijsbesluit ook terug op deze ‘year-end adjustments’.

Liever vandaag dan morgen

Gezien de voor de transfer pricing praktijk gewenste behoefte aan verduidelijking ziet Ubachs een nieuw verrekenprijsbesluit liever vandaag nog dan morgen tegemoet. Of die hoop snel wordt ingelost zal de toekomst leren. Dat er nog dit jaar een nieuw verrekenprijsbesluit verschijnt is de verwachting, maar wanneer is de grote vraag.

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

51

Gerelateerde artikelen