In dit artikel staan alle wijzigingen op het gebied van de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting uit het belastingpakket 2024.
Belastingplan 2024
- De specifieke renteaftrekbeperking voor banken en verzekeraars (minimumkapitaalregel in de Wet VPB 1969) wordt op technische punten aangepast. De minimumkapitaalregel wordt zodanig aangepast dat rentelasten op schulden aan groepslichamen voortaan onder voorwaarden niet in aftrek worden beperkt. Met andere woorden rentelasten op schulden aan groepslichamen worden onder voorwaarden aftrekbaar. Het percentage van de minimumkapitaalregel dat niet aftrekbaar is, wordt verhoogd van 9% naar 10,6%.
- Er komt een afschrijvingsbeperking in de winstsfeer van de IB. In de IB gaat dan eveneens de WOZ-waarde als bodemwaarde voor gebouwen in eigen gebruik gelden. Na deze wijziging geldt voor alle gebouwen die als bedrijfsmiddel worden gebruikt een afschrijving tot maximaal de WOZ-waarde, ongeacht of het een gebouw in eigen gebruik of ter belegging is en ongeacht of het in een IB-onderneming (of in de resultaatsfeer) of een in onder de VPB vallend lichaam (VPB-plichtig lichaam) wordt gebruikt;
- De horizonbepalingen van de energie-investeringsaftrek (EIA), milieu-investeringsaftrek (MIA) en Vamil worden verlengd tot 1 januari 2029. Zonder deze verlengingen zouden deze regelingen per 1 januari 2024 vervallen;
- Vanaf 1 januari 2024 wordt het aftrekpercentage energie-investeringsaftrek (EIA) structureel verlaagd van 45,5% naar 40%.
Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2024
Waarborgen verplichting elektronische aanmelding EIA, MIA, Vamil
Ondernemers in de IB en VPB-plichtige lichamen die de EIA, MIA of Vamil willen toepassen zijn verplicht om de investering langs elektronische weg te melden bij de RVO. Om te waarborgen dat deze verplichting ook na inwerkingtreding van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (WMEBV) blijft bestaan, wordt de Wet IB 2001 aangepast.
Versterking aanpak dividendstripping
Ter versterking van de aanpak van dividendstripping worden een aantal maatregelen ingevoerd. Hierover heeft reeds een internetconsultatie plaatsgevonden, zie ook V-N 2021/55.12.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de bewijslastverdeling aan te passen om de bewijspositie van de inspecteur te verbeteren. De voorgestelde wijzigingen leiden ertoe dat degene die een beroep doet op een tegemoetkoming aannemelijk moet maken dat hij of zij daar aanspraak op kan maken en ook aannemelijk moet maken dat hij of zij de uiteindelijk gerechtigde is.
Dit geldt niet voor alle situaties. Om kleine beleggers niet te veel te belasten, wordt een doelmatigheidsmarge ingevoerd. Dit houdt in dat een belastingplichtige of opbrengstgerechtigde pas vanaf een bedrag van meer dan € 1000 aan geheven dividendbelasting per boekjaar of kalenderjaar aannemelijk moet maken dat hij de uiteindelijke gerechtigde is.
In de huidige wetgeving is een ondergrens opgenomen voor wat betreft de nadere invulling van het begrip 'uiteindelijk gerechtigde'. De ondergrens bepaalt wanneer in ieder geval geen sprake is van uiteindelijke gerechtigdheid. Deze ondergrens blijft gelden voor alle gevallen, ook voor de groep beleggers die onder de doelmatigheidsmarge valt.
Verder wordt voorgesteld om een andere invulling te geven aan het begrip ‘samenstel van transacties’. Om opsplitsing van belangen binnen concernverband en verhulling over de landsgrenzen te voorkomen, worden transacties aangegaan door een met de belastingplichtige of opbrengstgerechtigd verbonden lichaam of natuurlijk persoon toegerekend aan belastingplichtige of opbrengstgerechtigde. Hiermee wordt op concernniveau beoordeeld of sprake is van een samenstel van transacties.
Het verzamelbesluit Dividendbelasting, laatst geactualiseerd op 29 november 2022, nr. 2022-25322, V-N 2023/4.9, bepaalt dat wordt aangesloten bij de registratiedatum om vast te stellen wie gerechtigd is tot het dividend en daarmee een recht heeft op verrekening, vermindering of teruggaaf van de dividendbelasting. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om dit onderdeel van het verzamelbesluit in de wet te verankeren.
Door het wettelijk vastleggen van de registratiedatum als het moment waarbij wordt aangesloten om te bepalen wie opbrengstgerechtigde is van een effect en, in het verlengde daarvan, recht heeft op een tegemoetkoming in de dividendbelasting, bevordert de rechtszekerheid. De maatregel geldt alleen voor beursgenoteerde aandelen.
De wijzigingen hebben gevolgen voor de IB, VPB en DB. Naast bovengenoemde maatregelen wordt gedacht aan de introductie van een nettorendement/grondslag-benadering voor verrekening of teruggaaf van dividendbelasting. Hier is nader onderzoek voor nodig net als voor de aanpak van dividendstripping bij deelnemingsdividenden. De Tweede Kamer wordt hier in het voorjaar van 2025 nader over geïnformeerd.
Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen
Kwalificatieverschillen van rechtsvormen tussen verschillende belastingstelsels kunnen ertoe leiden dat er hybride mismatches ontstaan. De Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen is erop gericht deze mismatches te voorkomen door de oorzaak, de kwalificatieverschillen, aan te pakken. In essentie gaat het om de aanvullende methoden van kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen en de afschaffing van de open commanditaire vennootschap (hierna: cv).
Het kabinet kiest ervoor om de rechtsvormvergelijkingsmethode te behouden en te codificeren. Er wordt een tweetal methoden voorgesteld voor het geval dat er geen vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm is aan te wijzen.
De eerste methode is de symmetrische methode en is van toepassing als het buitenlandse lichaam niet in Nederland is gevestigd. Op grond van deze methode wordt een lichaam als niet-transparant aangemerkt indien dat lichaam volgens de fiscale regelgeving van de staat die dat lichaam als inwoner behandelt zelfstandig belastingplichtig is.
De tweede methode is de vaste methode op basis waarvan een buitenlands lichaam dat in Nederland is gevestigd, en niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm, altijd wordt aangemerkt als zelfstandig belastingplichtig (niet-transparant). De drie kwalificatiemethoden worden in de inkomsten-, vennootschaps-, dividend- en bronbelasting zoveel mogelijk verankerd.
Met ingang van 1 januari 2025 wordt iedere cv als fiscaal transparant aangemerkt. Het toestemmingsvereiste voor de cv vervalt waardoor het kenmerkende onderscheid tussen de open cv en de besloten cv niet meer zal bestaan. Vanaf dat moment worden ook de commanditaire vennoten rechtstreeks in de heffing van inkomsten- of vennootschapsbelasting betrokken. Doordat de zelfstandige belastingplicht van de open cv eindigt is er in overgangsrecht geregeld dat er sprake is van een vervreemdingsfictie en een eindafrekeningsfictie. De eindafrekeningsfictie geldt niet voor een open cv die belastingplichtig blijft, bijvoorbeeld doordat het lichaam wordt aangemerkt als omgekeerd hybride lichaam. Het overgangsrecht voorziet in een viertal faciliteiten: doorschuiffaciliteit, aandelenfusie, gespreide betaling en doorschuiffaciliteit bij terbeschikkingstellingssituaties.
De doorschuiffaciliteit is van toepassing op commanditaire vennoten die worden onderworpen aan een belasting naar de winst voor lichamen. De faciliteit is gebaseerd op de reorganisatiefaciliteiten in de vennootschapsbelasting (art. 14 e.v. Wet VPB 1969). Indien wordt voldaan aan de voorwaarden wordt de vervreemdingswinst niet in aanmerking genomen en treden de commanditaire vennoten met betrekking tot de verkregen vermogensbestanddelen in de plaats van de open cv.
Commanditaire vennoten, natuurlijke personen of lichamen, kunnen gebruik maken van de aandelenfusiefaciliteit. De faciliteit lijkt sterkt op de aandelenfusie in de Wet IB 2001. De commanditaire vennoot kan het aandeel in de open cv doorschuiven indien een houdstervennootschap wordt opgericht of verworven en het aandeel van de open cv in de houdstervennootschap wordt ingebracht. Omdat de aandelenfusie in het kalenderjaar 2024 plaats kan vinden, vindt de fictieve vervreemding door het vervallen van de open cv met ingang van 1 januari 2025 plaats onder de deelnemingsvrijstelling.
De doorschuiffaciliteit voor terbeschikkingstellingssituaties lijkt sterk op de doorschuiffaciliteit voor geruisloze terugkeer uit de bv. De commanditaire vennoot hoeft niet af te rekenen over de fictieve vervreemding van het vermogensbestanddeel en schuift de fiscale boekwaarde van de eerdere werkzaamheid door.
Als niet wordt gekozen voor een van deze faciliteiten kan er nog verzocht worden om uitstel van betaling. Het gaat om een gespreide betaling over een periode van tien jaar in tien gelijke termijnen.
Voorgesteld wordt de wet in werking te laten treden op 1 januari 2024. In afwijking hiervan treden (globaal gezegd) de bepalingen die zien op het kwalificatiebeleid en het vervallen van de open cv in werking op 1 januari 2025. Omdat de overgangsbepalingen wel op 1 januari 2024 in werking treden hebben belastingplichtigen een jaar om te anticiperen op de wijzingen en gebruik te maken van de faciliteiten. Het overgangsrecht is niet van toepassing op situaties waarin een open cv tot stand is gekomen na 19 september 2023, 15:15 uur.
Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling
Het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling (36 422) strekt tot aanpassing van de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi) in de vennootschapsbelasting. Dit wetsvoorstel introduceert de zogenoemde vastgoedmaatregel, die na internetconsultatie (V-N 2023/15.8) is aangepast ten opzichte van de op Prinsjesdag 2022 aangekondigde vastgoedmaatregel.
Als gevolg van de vastgoedmaatregel is het vanaf 1 januari 2025 niet langer mogelijk voor een fbi – die subjectief belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, maar waarbij de winst wordt belast tegen een tarief van 0 procent - om direct in Nederlands vastgoed te beleggen. De winst van een dergelijk lichaam wordt dan belast tegen het reguliere vennootschapsbelastingtarief. Een fbi mag wel direct beleggen in buitenlands vastgoed. Hetzelfde geldt voor beleggingen in aandelen in een regulier belastingplichtige dochtervennootschap die in Nederland gelegen vastgoed heeft.
Daarnaast is voorzien in flankerend beleid voor de overdrachtsbelasting per 1 januari 2024. Als beleggers in fbi’s met Nederlands vastgoed fiscaal neutraal willen blijven beleggen, kunnen zij genoodzaakt zijn het vastgoed te herstructureren (onder andere door het onder te brengen in een voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant lichaam).
Het kabinet heeft met de vastgoedmaatregel geen opbrengst van overdrachtsbelasting beoogd. Het kabinet stelt daarom een voorwaardelijke en tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting voor. Deze tijdelijke vrijstelling gaat gelden van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024. Voor de toepassing van de vrijstelling moet de verkrijging uiterlijk op 31 december 2024 plaatsvinden. Voor herstructureringen die zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van deze tijdelijke vrijstelling geldt dat de fbi-status niet met terugwerkende kracht komt te vervallen.
Het kabinet vindt het van belang dat de tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting uitsluitend van toepassing is op herstructureringen die worden ingegeven door dit wetsvoorstel. Daarom wordt een aantal voorwaarden aan de toepassing van deze vrijstelling gesteld. Er is voor gekozen om alleen de verkrijging van de economische eigendom onder deze vrijstelling te brengen. De vrijstelling is ook niet van toepassing op een verkrijging van een fiscaal transparant lichaam. De faciliteit is beperkt tot de verkrijging van een rechtspersoon.
Samentellingsregeling
Aanvullend is een specifieke samentellingsregeling opgenomen. Deze regelt een heffing van overdrachtsbelasting als een of meer verkrijgingen van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon wordt of worden gevolgd door een of meer verkrijgingen van deelgerechtigdheid in een opvolgend voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant lichaam, na toepassing van de tijdelijke vrijstelling, indien die verkrijgingen tezamen ertoe leiden dat de verkrijger een belang van een derde gedeelte of meer in de beleggingsinstelling verkrijgt.
Deze samentellingsregeling is enkel van toepassing indien de tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van dit wetsvoorstel is toegepast, tussen het moment van verkrijging van aandelen in een OZR en de opvolgende verkrijging van deelgerechtigdheid in een voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant lichaam.
Ook is deze samentellingsregeling alleen van toepassing als wordt verkregen door dezelfde verkrijger, al dan niet tezamen met een of meer verbonden personen of lichamen van die verkrijger, binnen een tijdsbestek van twee jaren. In die gevallen worden de verschillende verkrijgingen beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst.
Voor de toepassing van deze tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting geldt, net als voor andere vrijstellingen in de overdrachtsbelasting, dat met betrekking tot deze verkrijgingen aangifte moet worden gedaan.
Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling
De belangrijkste wijzigingen zijn:
- de definitie van het fonds voor gemene rekening (FGR) wordt aangepast. Een FGR moet een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten zijn als bedoeld in art. 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), en de deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. In de nieuwe definitie vervalt het huidige toestemmingsvereiste.
- de werking van de vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) wordt beperkt tot een beleggingsinstelling en een instelling voor collectieve beleggingen in effecten als bedoeld in art. 1:1 Wft. De VBI’s mogen alleen rechten van deelneming aanbieden aan een breed publiek of aan institutionele beleggers.
De voorgestelde wijziging van de definitie van een FGR in de vennootschapsbelasting leidt ertoe dat bepaalde fondsen die onder huidig recht zelfstandig VPB-plichtig zijn, niet langer aan die definitie voldoen. De zelfstandige VPB-plicht komt hierdoor te vervallen. Om acute belastingheffing te voorkomen zijn er in het overgangsrecht vier faciliteiten opgenomen:
- een doorschuiffaciliteit voor de fiscale claim op de in het FGR aanwezige stille reserves, fiscale reserves en goodwill;
- een aandelenfusie voor bepaalde deelgerechtigden;
- gespreide betaling in ten hoogste tien jaar, gedurende deze periode wordt géén invorderingsrente in rekening gebracht;
- een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting flankerend aan een aandelenfusie voor kwalificerende deelgerechtigden.
Met de voorgestelde aanpassingen in het VBI-regime en de definitie van het FGR wordt, kort gezegd, aansluiting gezocht bij de in de Wft gehanteerde begrippen beleggingsinstelling en icbe, onderscheidenlijk beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten. Aan dit wetsvoorstel is een internetconsultatie voorafgegaan, zie V-N 2023/15.8.
Het overgangsrecht treedt in werking op 1 januari 2024. De materiële bepalingen, zoals de definitiewijziging, treedt in werking op 1 januari 2025.
De inwerkingtreding van deze wet valt onder de beëindigingsgrond, zoals genoemd in een vaststellingsovereenkomst (ATR). Een vaststellingsovereenkomst ziet in de regel ook op andere onderwerpen die niet door dit wetsvoorstel worden geraakt. Het kabinet is van mening dat als in de vaststellingsovereenkomst tevens zekerheid vooraf is gegeven op andere fiscale aspecten de vaststellingsoverkomst voor die aspecten in stand blijft. Het is niet nodig om daar schriftelijk om te verzoeken.
------------------------
Lees ook de wijzigingen uit het belastingpakket 2024 in de:
- Inkomstenbelasting
- Loonbelasting
- Autobelastingen
- Vastgoed en eigen woning
- Formele belastingen
- Milieubelastingen