Lege of nagenoeg lege doorstroomvennootschappen, meer populair gezegd brievenbusfirma's, dragen nauwelijks bij aan onze economie en zijn schadelijk voor de Nederlandse reputatie. Twee belangrijke conclusies uit het eindrapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen. Stephen Brunner van Deloitte vindt het rapport een waardevolle analyse, maar er missen concrete aanbevelingen. 

Waardevolle analyse

De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft onderzoek gedaan naar de activiteiten van doorstroomvennootschappen in Nederland. Het eindrapport is op maandag 22 november verschenen. De commissie had een lastige klus te klaren, geeft Brunner aan die partner Business Tax bij Deloitte is en voorzitter van de NOB-klankbordgroep Fiscaal Beleid. "Het resultaat is een omvangrijk rapport met veel waardevolle inzichten zoals over de fiscale motieven voor doorstroomactiviteiten, wat er al is gedaan om Nederland fiscaal onaantrekkelijker te maken als doorstroomland en in hoeverre Nederland op doorstroomgebied nog uit de pas loopt met andere landen."

(On)acceptabel?

Het rapport heeft als titel 'Op weg naar acceptabele doorstroom'. Wat is acceptabel? Brunner: "Dat is een lastig te beantwoorden vraag. Belangrijk is in elk geval het onderscheid maken tussen substanceloze doorstromers die om verkeerde redenen in Nederland zitten – fiscale redenen zonder enige investering in Nederland en zonder enige intentie daartoe – en substanceloze doorstromers die hier om valide redenen verblijven, zoals het scheiden van juridische aansprakelijkheid of het werken via verschillende vennootschappen vanuit jaarverslagoptiek. Je ziet dat de commissie hier ook mee worstelt, want hoe krijg je het begrip doorstromer gedefinieerd en hoe definieer je vervolgens wat een verkeerde doorstromer is?”

Lastige definitie

Het begint dus allemaal met de definitie van een doorstromer. Volgens de commissie hoort het begrip ‘doorstroomvennootschap’ verder te gaan dan een vergelijkbaar begrip zoals de term ‘dienstverleningslichamen’ uit het belastingrecht. In plaats van een vaste definitie schetst de commissie een aantal kenmerken van een doorstroomvennootschap, waaronder een beperkte reële aanwezigheid in Nederland, de aanwezigheid van een internationale structuur en daar als entiteit deel van uitmaken om één of meer financiële, fiscale, juridische of andere voordelen te verkrijgen en de aanwezigheid van grote geldstromen van bijvoorbeeld dividenden, renten en royalty’s of aanzienlijke balansposities. Zijn meerdere van deze kenmerken aanwezig, dan kan gesproken worden van ‘doorstroom’ of een ‘doorstroomvennootschap’.

Gewenst of ongewenst

Na het formuleren van kenmerken van een doorstroomvennootschap is de volgende vraag wat dan gewenst of ongewenst is, oftewel wat is een verkeerde doorstromer? Het antwoord op die vraag vindt Brunner helaas niet terug in het rapport. “Voor het kenmerk van een reële aanwezigheid is het hebben van voldoende substance bepalend. Stel dat een internationale groep voldoende substance/activiteiten in Nederland heeft, maar één van de Nederlandse vennootschappen van deze groep heeft dit niet. Kwalificeert deze vennootschap dan als een ongewenste doorstromer of wordt naar het geheel gekeken? Vind, met andere woorden, de beoordeling van voldoende substance plaats per entiteit of per land? Het antwoord op die vraag is belangrijk. Je gaat anders vennootschappen en andere entiteiten opzadelen met extra regels of benadelingen terwijl zij niet om de ‘verkeerde’ redenen in Nederland zitten.”

Holding en dienstverlening niet vergelijkbaar

Een ander punt dat Brunner wil maken over de fiscale definitie van een doorstromer is het volgende: “De fiscaliteit gebruikt voor het begrip ‘doorstromer’ bij gebrek aan beter de definitie van een dienstverleningslichaam. Een holdingvennootschap valt hierbuiten en heeft dus niet te maken met de huidige substance-eisen. In de definitie van een ‘doorstromer’ die de commissie voorstelt, worden ook holdingvennootschappen meegenomen. Het over één kam scheren van een holdingvennootschap met een dienstverleningslichaam is gevaarlijk. De mogelijk ongewenste doorstroom bij een holdingvennootschap zit anders in elkaar. Bij een dienstverleningslichaam ziet de doorstroom op in het buitenland afgetrokken bedragen aan rente en royalty’s terwijl het bij een holdingvennootschap gaat om al belaste winsten. Zij zijn dus niet met elkaar vergelijkbaar. Voor het ontmoedigen van ‘doorstroom’ via een holdingvennootschap is een ander type maatregel nodig dan voor een dienstverleningslichaam.”

Macrocijfers en praktijkervaring

In het rapport constateert de commissie aan de hand van cijfers over de periode 2015-2019 dat er jaarlijks circa 170 miljard aan dividend-, rente- en royaltybetalingen door Nederlandse doorstroomvennootschappen stroomt. Deze inkomensstromen lijken vrij stabiel. "De gepresenteerde macrocijfers zien op de periode tot en met 2019,” nuanceert Brunner. “Daarna zijn er allerlei ontmoedigingsmaatregelen doorgevoerd, zoals de dit jaar ingevoerde bronbelasting op rente en royalty's naar laagbelastende landen en in misbruiksituaties, de Principal Purpose Test uit het Multilateraal Instrument en niet te vergeten de 'US Tax Reform’. Het mag dan lijken alsof Nederland nog altijd de grootste doorvoerhaven van de wereld is, maar in de praktijk merken we toch echt een afname van de stroom aan buitenlandse investeringen via Nederlandse doorstroomvennootschappen. Je mag verwachten dat dat ook zichtbaar gaat worden in de macrocijfers.”

Weinig concreet

Het rapport bevat in totaal 15 fiscale en niet-fiscale aanbevelingen. “Op fiscaal vlak zit er weinig concreets tussen,” aldus Brunner. “Met het advies van een pro-actieve houding van Nederland bij internationale initiatieven zijn de meeste aanbevelingen weinig vernieuwend te noemen. Concrete aanbevelingen zijn in dit stadium ook lastig. Het is namelijk wachten op het EU-richtlijnvoorstel ATAD3 voor het tegengaan van doorstroomvennootschappen door het stellen van minimum substance-eisen. Dit voorstel komt eind december. Eenzijdige maatregelen zijn ook niet aan te bevelen. Terecht schrijft de commissie dat je met unilaterale maatregelen niet kunt voorkomen dat andere landen de rol als doorstroomland zullen overnemen of behouden.”

Een wél concrete fiscale aanbeveling uit het rapport is het advies om de safe-harbour van een ‘passend eigen vermogen’ in de artikel 8c-bepaling voor rente- en royaltydoorstromers in de Vennootschapsbelasting te schrappen. Daarvoor in de plaats komt een open norm. Brunner: “Economisch gezien snap ik deze aanbeveling wel. Het nadeel van een open norm is een verzwaring van de administratieve lasten: je moet per vennootschap en activiteit gaan bepalen of er voldoende eigen vermogen en functies aanwezig zijn om de risico’s te dekken.”

Opmerkelijke aanbevelingen

Dan is er nog het opmerkelijke gegeven van aanbevelingen in fiches die gelijktijdig met het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen naar de Tweede Kamer zijn gestuurd. Drie van die aanbevelingen komen niet uit het rapport zelf. Het gaat allereerst om het voorstel van een minimumloonsomeis. Als de Nederlandse doorstroomvennootschap hier niet aan voldoet, wordt er een bronbelasting geheven over de betaling van dividend, rente en royalty. Het tweede voorstel is de introductie van een houdsterperiode in de deelnemings- en inhoudingsvrijstelling in respectievelijk de Vennootschapsbelasting en de Dividendbelasting. Het derde voorstel betreft een rode vlag bij woonplaatsverklaringen voor vennootschappen met geringe aanwezigheid in Nederland.

Alhoewel opmerkelijk te noemen, komen deze aanbevelingen volgens Brunner niet helemaal uit de lucht vallen. “De rode vlag bij woonplaatsverklaringen en de houdsterperiode van een jaar zijn in elk geval ter sprake gekomen in rondetafelgesprekken van de commissie met diverse stakeholders. Ik zie alleen niet in wat een houdsterperiode bijdraagt aan het te tackelen probleem, namelijk het aanpakken van substanceloze doorstroomvennootschappen. Een houdsterperiode raakt iedere houdstervennootschap. En voor wat betreft de rode vlag bij woonplaatsverklaringen: een woonplaatsverklaring is eigenlijk een wisselwerking tussen het bronland en het ontvangende land. Dan is het logisch dat je dit niet nationaal, maar internationaal regelt.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

114

Gerelateerde artikelen