De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft terecht een verzoek om coronasubsidie van een stichting die veerdiensten exploiteert afgewezen. De aanvraag werd te laat ingediend en de minister hoefde in dit geval geen uitzondering te maken en het verzoek alsnog in behandeling te nemen, zo oordeelt Rechtbank Oost-Brabant.
De stichting, die 5 veerdiensten over de Maas heeft, verzocht in mei 2021 om inkomensondersteuning voor ondernemers vanwege de coronacrisis (NOW-3). De minister wees dit verzoek twee dagen later af, omdat het na de sluitingsdatum van 14 maart 2021 was ingediend. De stichting maakte bezwaar, maar ook dat wees de minister af. Daarop stapte de stichting naar de rechter.
De stichting erkent dat zij te laat was met de aanvraag maar wil toch dat die in behandeling wordt genomen. De stichting wijst allereerst op de grote financiële gevolgen door het mislopen van de coronasubsidie en doet daarmee een beroep op het zogeheten evenredigheidsbeginsel.
Ook wijst de stichting op de overmachtsituatie waarin zij medio december 2020 terecht kwam door het arbeidsongeschikt worden van de administrateur en het plotselinge overlijden van de toenmalig directeur-bestuurder. Bovendien vertrok de accountant op 1 januari 2021. Zij waren samen verantwoordelijk voor de financiën van de stichting.
De in medio januari 2021 aangestelde interim-administrateur moest vervolgens de ontstane grote achterstanden wegwerken. De stichting doet hiermee een beroep op het zogenaamde buitenwettelijk begunstigend beleid dat de minister voert op grond waarvan in overmachtsituaties en bij calamiteiten een te laat ingediende aanvraag toch in behandeling wordt genomen.
'Contact opnemen met de minister'
De rechter wijst het beroep van de stichting af. In de NOW is dwingend voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om subsidie moet worden afgewezen. Dat staat ook expliciet vermeld in de toelichting op de NOW. Verder is de coronasubsidie een noodregeling die grofmazig is opgezet om de minister in staat te stellen in korte tijd geautomatiseerd grote hoeveelheden aanvragen om inkomensondersteuning te kunnen verwerken, waardoor het leveren van maatwerk slechts in zeer beperkte mate mogelijk is.
De rechtbank is het wel met de stichting eens dat sprake was van een overmachtsituatie, maar volgens de rechter kan niet worden gezegd dat die situatie heeft geduurd tot het einde van de aanvraagperiode.
Verder is de rechtbank het met de minister eens dat in de periode waarin dit alles speelde de NOW ook bij een interim-administrateur bekend mag worden verondersteld en dat hij zo nodig met de minister contact had kunnen opnemen om te vragen wat hij moest doen om (wederom) voor inkomensondersteuning in aanmerking te komen. Al met al is dus niet gebleken dat de overmachtsituatie tot 14 maart 2021 heeft voortgeduurd.
De uitspraak heeft nummer ECLI:NL:RBOBR:2022:3260.
Bron: Rechtbank Oost-Brabant
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Sociale zekerheid werkloosheid
Dossiers: Corona
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant