Per 1 januari 2023 is het algemene tarief in de overdrachtsbelasting verder verhoogd van 8 procent naar 10,4 procent. Daarnaast geldt een tarief van 2 procent voor woningen die als hoofdverblijf dienen. Verder gaat per 1 januari 2025 een verlaagd tarief van 4 procent gelden voor vastgoedaandelentransacties. Daarbovenop wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2026 een vierde tarief van 8 procent te introduceren.
Het voorstel staat in de Tweede nota van wijziging van het Belastingplan 2025. Dit tarief van 8 procent geldt voor woningen waarvoor niet aan de hoofdverblijfseis wordt voldaan. Voor niet-woningen (zoals bedrijfspanden) blijft het algemene tarief van 10,4 procent gelden.
Belang voor de praktijk
Als het aan het kabinet ligt ziet de overdrachtsbelasting er vanaf 1 januari 2026 er als volgt uit:
De afdeling advisering van de Raad van State heeft op 16 oktober haar advies vastgesteld over de tweede nota van wijziging. Daarbij wordt alleen ingegaan op het voorstel voor het algemeen tarief voor de overdrachtsbelasting. Volgens de toelichting bij de tweede nota van wijziging heeft de maatregel tot doel het aanbod aan huurwoningen te vergroten door de belastingdruk op de bouw en verkrijging van huurwoningen te verlagen. De Afdeling vindt het opmerkelijk dat via een fiscale maatregel wordt gestuurd op het aantrekkelijker maken van investeringen op de huurmarkt. Eerdere overheidsmaatregelen waren er juist op gericht om de huurmarkt minder aantrekkelijk te maken voor investeerders, om zo de marktpositie van starters, doorstromers en huurders te verbeteren.
Daarnaast maakt de Afdeling zich (terecht) zorgen over de complexere uitvoering en handhaving door de Belastingdienst na de invoering van nog een tarief voor de overdrachtsbelasting. Het ligt in de lijn der verwachting dat er met de invoering van een vierde tarief nog meer discussie en jurisprudentie zal volgen over de definitie van een ‘woning’.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden